Verstaan we wat we lezen; Calvijn als wegwijzer?! - pagina 31

opvatten als onbekend. Wat in het O T nog verborgen is, is daar wel aanwezig, maar het is nog niet duidelijk aan het licht getreden. De betekenis van het woord verborgen wordt goed weergegeven in het beeld van de sluier. Het is het beeld dat Calvijn gebruikt als hij zegt dat het oude verbond in vergelijking met het nieuwe verbond enigszins verhuld is (Inst. II 11, 3 en 4). Dat beeld van de sluier heeft hij ontleend aan het OT. Als Mozes op de berg God ontmoet heeft, moet hij in het gesprek met Aaron en de Israëlieten zijn gezicht met een doek bedekken. De sluier is kenmerkend voor Gods omgang met Israël. In het nieuwe verbond is geen sprake meer van een sluier. De Here God spreekt daar geheel vertrouwelijk met ons, van aangezicht tot aangezicht, zonder sluier (zie Calvijns commentaar o p j e r e m i a 31:31, 32 en 34). Als Calvijn gebruik maakt van dat beeld van de sluier om de verhouding van het O T en het NT toe te lichten, vertolkt hij in wat hij zegt gedachten die we in het NT vinden. We merken dat vooral we als we erop letten dat het Latijnse woord voor openbaring (het woord revelatio) met het Latijnse woord voor sluier (het woord velum) samenhangt. Openbaring betekent dus letterlijk onthulling. De sluier wordt weggenomen. Nu treedt duidelijk aan het licht wat er al wel was, maar op een verborgen, verhulde wijze. Dat woord openbaring wordt in het NT gebruikt om het bijzondere van het NT aan te geven. In Romeinen 16:25 spreekt Paulus in verband met het evangelie en de prediking van Jezus Christus over de openbaring van het geheimenis. Ook in Colossenzen 1:26 heeft de apostel het in verband met zijn verkondiging over het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest maar dat thans geopenbaard is. Als Calvijn in de Institutie een definitie van het evangelie geeft, sluit hij aan bij wat Paulus in zijn brieven schrijft. Calvijn zegt dat hij onder het evangelie de heldere openbaring van de verborgenheid van Christus verstaat (Inst. II 9, 2). En in het opschrift boven het negende hoofdstuk van boek II van de Institutie geeft Calvijn de inhoud van dat hoofdstuk aan door te zeggen dat Jezus Christus weliswaar de j o d e n bekend geweest is, maar dat Hij pas ten volle in het evangelie geopenbaard is. Dit hoofdstuk heeft Calvijn in 1559, in de laatste editie van de Institutie, vooraf laten gaan aan de hoofdstukken over de gelijkheid en het onderscheid van het O u d e en het Nieuwe Testament. Die beide laatste hoofdstukken bevatten veel verschillende zaken. Door daar in 1559 een nieuw hoofdstuk aan vooraf te laten gaan, lijkt het erop dat Calvijn de kern van de overeenkomst en het verschil tussen het OT en het NT in dat negende

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen