Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘De gezamenlijke school, voor of tegen?’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘De gezamenlijke school, voor of tegen?’

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

door Drs. M. Burggraaf,

De cahiers voor het christelijk onderwijs, uitgegeven door de Unie 'School en Kvangelie', verschijnen in een regelmatig tempo. Er verscheen opnieuw een deel van T. M. Gilhuis onder de titel De gezamenlijke school, vóór of tegen? (Cahiers voor het christelijk onderwijs, dl. 3 uitg. J. H. Kok, Kampen, 18 blz. , prijs ƒ 7, 50). Dit cahier is evenals het eerste, 'Profiel van een school met de bijbel', geschreven door de voorzitter van de Unie. Het gaat in dit boekje om de zg. samenwerkingsscholen, die in verschillende plaatsen zijn of worden gesticht. Gilhuis maakt duidelijk dat met deze term een veelheid aan scholen is aangeduid, die alle gemeenschappelijk hebben een vorm van samenwerking tussen prot.-chr. , r.k. en openbaar onderwijs. Verhelderend is de onderscheiding in de volgende typen:

a. De compromisschool, die tot stand komt door gedwongen samenwerking tussen levensbeschouwelijke richtingen omdat iedere richting voor zich apart niet voldoende leerlingen kan leveren voor een eigen school.

b. De samenwerkingsschool, waar men niet gedwongen samenwerkt, maar een poging wil doen boven de bestaande indeling in drie zuilen uit te komen tot een ontmoeting van de verschillende levensbeschouwingen en aan elk daarvan recht te doen. Voorbeeld hiervan is het E rasmus college te Zoetermeer, en de te stichten school voor havo-atheneum te Waddinxveen.

c. De open school die verder gaat dan de samenwerkingsschool, omdat het hier niet slechts om een ontmoeting van levensbeschouwingen gaat, maar om een integratie van deze levensbeschouwelijke visies. Voorbeeld de open school in de Bijlmermeer.

d. De oecumenische school die berust op samenwerking tussen protestanten en rooms-katholieken. Voorbeelden: Johann College te Den Helder en het Marnix College te Ede.

e. Het tertium; een vorm die vooral door de staatssecretaris van O. en W. gestimuleerd wordt. Er wordt mee bedoeld een derde wettelijke mogelijkheid van onderwijs naast de openbare en de bijzondere school; een rechtsvorm waarin overheid èn vertegenwoordigers uit de samenleving samengaan in het beheer van de school.

Gilhuis wijst deze samenwerkingsvorm af. Zeker wanneer het om een samenwerking tussen christenen en humanisten gaat. Hij doet dit op principiële en op opvoedkundige gronden.

Principieel: 'de eigen inbreng van christenen wordt in zo'n school alleen dan aanvaard als ze geschiedt onder de normen van de algemeenheid, d. w. z. als een déél van het totale mozaiek dat zo'n school hier in levensbeschouwelijk opzicht vertonen wil'.

Opvoedkundig: 'een kind op weg naar de volwassenheid te confronteren met verschillende levensbeschouwingen is onverantwoord. Zo'n confrontatie komt te vroeg en zal de leerling eerder in verwarring brengen, dan dat het hem verstevigt in de aanvankelijk van huis uit meegekregen levensovertuiging'.

Overtuigend toont Gilhuis aan, dat deze samenwerkingsvormen in de praktijk leiden tot een kleurloos geheel, niet te onderscheiden van het openbaar onderwijs. Christendom en humanisme laten zich niet verenigen.

We mogen dankbaar zijn voor dit duidelijk geluid van de Unie-voorzitter. De Unie 'School en Evangelie' wil met kracht de positie van het bijzonder onderwijs bevorderen. Tegenover de overheid, die, zoals verschillende voorbeelden uit dit boekje suggereren, het stichten van samenwerkingsscholen bevordert.

Dat niet allen binnen het prot. - chr. onderwijs het met de visie van Gilhuis eens zijn, blijkt uit het feit dat hij over deze materie moest schrijven. Aanvankelijk was aangekondigd dat de heer Rousseau over de samenwerkingsschool een cahier zou schrijven. Deze scribent distantieerde zich, blijkens zijn artikelen hierover in 'Het Weekblad voor leraren' wel van de samenwerkingsschool, maar achtte deze, onder bepaalde voorwaarden, voor leerlingen vanaf 16 jaar wèl toelaatbaar. Zijn bijdrage werd niet uitgegeven. Men wilde blijkbaar een volledige afwijzing en daarvoor zorgde dit cahier. We noteren met dankbaarheid deze duidelijke stellingname van de Unie, in een tijd die om helderheid vraagt. Alle maatschappelijke krachten zijn op schaalvergroting en fusie uit en hier dreigen inderdaad grote gevaren voor het voortbestaan van het christelijk onderwijs.

Het karakter van de christelijke school.

Ik wil deze bespreking niet beëindigen zonder enige opmerkingen te plaatsen over de plaats van deze brochure in de totale serie: 'Cahiers voor het christelijk onderwijs',

Hoe komt het toch, zo vroeg ik me af, dat dit deel met instemming is te lezen, terwijl de beide eerder verschenen delen veel vragen oproepen. De delen 1 en 2, resp. 'Profiel van een school met de Bijbel' en 'De bijbel op school' - ja, maar hoe? ', gaan over het eigene, de inhoud van het christelijk onderwijs. Het hier besproken deel over het bestaansrecht van het christelijk onderwijs t. g. o. de samenwerkingsgedachte. Op de argumenten die in deze brochure ontvouwd zijn, zeggen we van harte ja, terwijl de vraag: 'wat is dan het eigenlijke van het christelijk onderwijs' in vorige delen beantwoord is op een wijze die vraagtekens oproept. We blijken wèl één in de verdediging van de christelijke school, maar van mening te verschillen over het karakter van deze school. Bedoelen we dan toch iets anders als we over het christelijk onderwijs spreken? En kunnen we eigenlijk wel de 'christelijke school' tegenover 'de samenwerkingsschool' plaatsen? Juridisch, qua bestuur wèl, maar inhoudelijk ook? Veel christelijke scholen in deze tijd verschillen in de praktijk niet van een samenwerkingsschool. Maar dan stokt de argumentatie van Gilhuis, want dan staat niet meer dé christelijke school tegenover de samenwerkingsschool.

Naar mijn mening vindt Gilhuis' verdediging van het christelijk onderwijs steun in de (Kuyperiaanse) overschatting van de christelijke organisaties. Deze organisaties houden hun bestaansrecht, ook al zijn ze in de praktijk vervreemd van hun beginselen.

Gilhuis, als historicus, toont aan dat Groen van Prinsterer niet dan na veel worstelingen zijn ideaal opgaf om de openbare school te reformeren in bijbelse zin. Pas toen hij ervoer dat dit niet lukte, heeft hij zich ingezet voor het bijzonder onderwijs, voor de school met de bijbel.

Na hem is er een periode gevolgd, waarin het bijzonder onderwijs tot grote bloei kwam. Een zekere zelfgenoegzaamheid bleef niet uit. De spanning was eruit, en wat eerst hoge idealen waren, werd tot een vanzelfsprekende zaak. De reactie op deze lauwheid is geweest een langzaamaan wegglijden van de Bron, het Woord van God. Totdat men, sinds enkele jaren, beseft dat de christelijke school haar eigen karakter verliest. Nu vindt er een heroriëntatie plaats, er moet een nieuwe formule gezocht worden voor de christelijke school. In deze ontwikkeling staat de uitgave van bovengenoemde serie 'cahiers'. Maar deze heroriëntatie brengt de chr. school niet dichter bij het ideaal 'School met de Bijbel'. Integendeel, de fundamentele bijbelkritiek en de moderne bijbelbeschouwing is in deze heroriëntatie verwerkt. Dat maakte het tweede cahier over het godsdienstonderwijs ons duidelijk. Wanneer ook in de Unie kritiek op deze bijbelbeschouwing gegeven wordt, staat Gilhuis klaar om Wissinks visie te verdedigen: de pluriformiteit in bijbelbeschouwing moet er zijn!

In dit kader krijgt het hier besproken boekje een ander karakter. Dan blijken ook de argumenten vóór het handhaven van dé christelijke school tegenover de samenwerkingsschool veel zwakker. Niet omdat het christelijk onderwijs een overbodige luxe is, maar omdat het alleen stand houdt, wanneer het fundament onaangetast blijft. De noodzaak om vanuit de gereformeerde gezindte tot eigen scholen te komen, is hier het bewijs van.

Déze vragen blijven in dit cahier onbesproken. Een diepgaande bezinning hieromtrent zou de positie van het chr, onderwijs tegenover de inderdaad gevaarlijke ontwikkeling naar de 'gezamenlijke school' aanzienlijk versterken.

(Eerder verschenen in De Waarheidsvriend van 4-1-'73).

Kunstelooze kostbaarheden uit des herten grond gegroeid, onbesneden, onbesnoeid, wat ook allo pedagogen staande houden, hooge en fel, onbelogen, onbedrogen, wilde waarheid wilde ik wel.

Guido Gezelle (1830-1899).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

De Reformatorische School | 32 Pagina's

‘De gezamenlijke school, voor of tegen?’

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

De Reformatorische School | 32 Pagina's