Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof en  natuurwetenschap - I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof en natuurwetenschap - I

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Comelis de Pater werd 12 december 1943 geboren te Boskoop.In 1962 slaagde hij voor het examen gymnasium-bèta aan het christelijk lyceum te Gouda. In hetzelfde jaar liet hij zich inschrijven als student in de wis-en natuurkunde aan de rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij in 1965 het kandidaatsexamen behaalde.Door kennismaking met prof. dr. R.Hooykaas werd zijn belangstelling gewekt voor de historische ontwikkeling van de natuurwetenschappen, en de verhouding tussen geloof en natuurwetenschap. In 1969 legde hij het doktoraalexamen wiskunde af met als bijvak de geschiedenis der natuurwetens chappen. Vanaf 1 aug. 1968 is hij als leraar wiskunde verbonden aan "De Driestar' (Havo en Pedagogische Akademle). Vanaf 1 aug. 1971 is hij tevens parttime wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor de geschiedenis der natuurwetenschappen te Utrecht.Het probleem van de verhouding tussen geloof en (natuur-) wetenschap is niet van recente datum. Reeds in de Griekse wereld werd de wetenschap gezien als een superieure weg die de mens zelfstaJidig, door zijn rede, kan bewandelen om tot waarheid te komen. Zo kwam al spoedig het konflikt met het christelijk geloof, dat niet uitgaat van onafhankelijke, aantoonbare kennis, maar van Openbaring. In feite gaat het bij de strijd tussen geloof en wetenschap om twee geloven: het christelijk geloof waarin de mens buigt voor Gods Woord en zich afhankelijk weet van de genade in Christus, en het geloof dat de mens essentieel (het Humanisme) of ten dele (het R. K. standpunt) autonoom zou zijn. Uit dit verschil in geloof vloeit het verschil in wetenschapsopvatting voort (prof. H. van Riessen).In dit eerste gedeelte van zijn doorwrochte studie gaat Drs. C. de Pater kort in op de opvattingen over "wetenschap" in het Oude Oosten (mythe), Israël (schepping), de Griekse wereld (natuur-phusis) en de Middeleeuwen. In ons volgend nummer wordt o. m. besproken: de Reformatie en de wetenschap, Calvijn en de exegese van Schriftgegevens over de natuur en de mechanisering van ons wereldbeeld. Deze artikelen worden geplaatst in het kader van een a. s. themanummer over het biologie-en natuurkundeonderwijs, waarin we uitvoerig de methodische en didaktische aspekten van dit onderwijs (toegespitst op de basisschool) aan de orde hopen te stellen.

door Drs. C. de Pater,

Comelis de Pater werd 12 december 1943 geboren te Boskoop.In 1962 slaagde hij voor het examen gymnasium-bèta aan het christelijk lyceum te Gouda. In hetzelfde jaar liet hij zich inschrijven als student in de wis-en natuurkunde aan de rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij in 1965 het kandidaatsexamen behaalde.

Door kennismaking met prof. dr. R.Hooykaas werd zijn belangstelling gewekt voor de historische ontwikkeling van de natuurwetenschappen, en de verhouding tussen geloof en natuurwetenschap. In 1969 legde hij het doktoraalexamen wiskunde af met als bijvak de geschiedenis der natuurwetens chappen. Vanaf 1 aug. 1968 is hij als leraar wiskunde verbonden aan "De Driestar' (Havo en Pedagogische Akademle). Vanaf 1 aug. 1971 is hij tevens parttime wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor de geschiedenis der natuurwetenschappen te Utrecht.

INLEIDING

De wereld is voor wie niet vreest niet stom. Wat hoeft hij dan naar 't eeuwige af te dwalen? Bij het begreep'ne kan hij zich bepalen. 1)

De natuurwetenschappelijke methode heeft zoveel vruchten afgeworpen, dat voor velen het zintuiglijk waarneembare de enige dimensie van de werkelijkheid is geworden. Men streeft er naar haar werkwijze op andere vakgebieden toe te passen, omdat alleen de kennis die langs deze weg wordt verkregen objektief en betrouwbaar zou zijn. Alles wat de toets van haar kritiek niet kan doorstaan moet als onwaarheid terzijde gelegd worden.

De prestaties waarop de natuurwetenschap kan bogen worden breed uitgemeten: "Ziekten worden genezen, epidemieën verdwijnen, de gemiddelde levensduur van de mens wordt verdubbeld. De vruchtbaarheid van de bodem is een veelvoud van die van vroeger. Motoren namen, door mensen geleid, de slafelijke spierarbeid over. Elektriciteit verlicht onze nachten en brengt berichten, woorden, klanken, beelden tot in de verst afgelegen en eenzaamste hut. Onze kennis van de kosmos en het daarop berustende technische kunnen beschermt ons, voedt ons, verwarmt ons, kleedt ons, verbindt onze levensbanen tot een dicht vlechtwerk van wederzijdse afhankelijkheid, verbondenheid, hulpverlening. Wij weten dat, rekenen erop, maken er aanspraak op als op ons goed recht. Wij grijpen toe, helpen onszelf, en wel met onbetwistbaar succes, in duizenderlei noden en verlangens, " 2)

Het behoeft geen betoog dat een dergelijke horizontale benadering van het leven de vertikale dimensie van het bestaan doet vervagen, zodat de Instelling van steeds meer mensen wordt getypeerd door het bovenstaande citaat van Goethe, waarvan de inhoud op gespannen voet staat met het geloof in een God die alles

Het probleem van de verhouding tussen geloof en (natuur-) wetenschap is niet van recente datum. Reeds in de Griekse wereld werd de wetenschap gezien als een superieure weg die de mens zelfstaJidig, door zijn rede, kan bewandelen om tot waarheid te komen. Zo kwam al spoedig het konflikt met het christelijk geloof, dat niet uitgaat van onafhankelijke, aantoonbare kennis, maar van Openbaring. In feite gaat het bij de strijd tussen geloof en wetenschap om twee geloven: het christelijk geloof waarin de mens buigt voor Gods Woord en zich afhankelijk weet van de genade in Christus, en het geloof dat de mens essentieel (het Humanisme) of ten dele (het R. K. standpunt) autonoom zou zijn. Uit dit verschil in geloof vloeit het verschil in wetenschapsopvatting voort (prof. H. van Riessen).

In dit eerste gedeelte van zijn doorwrochte studie gaat Drs. C. de Pater kort in op de opvattingen over "wetenschap" in het Oude Oosten (mythe), Israël (schepping), de Griekse wereld (natuur-phusis) en de Middeleeuwen. In ons volgend nummer wordt o. m. besproken: de Reformatie en de wetenschap, Calvijn en de exegese van Schriftgegevens over de natuur en de mechanisering van ons wereldbeeld. Deze artikelen worden geplaatst in het kader van een a. s. themanummer over het biologie-en natuurkundeonderwijs, waarin we uitvoerig de methodische en didaktische aspekten van dit onderwijs (toegespitst op de basisschool) aan de orde hopen te stellen.

bestuurt, van welk geloof in Hebreeën 11 wordt beleden dat het een vaste grond Is van de dingen die men hoopt en een bewijs van zaken die men niet ziet, met andere woorden die niet zintuiglijk waarneembaar zijn.

Met deze konstatering zitten we midden in de problematiek rond geloof en natuurwetenschap, waarmee reeds vele christelijke denkers en wetenschapsbeoefenaren hebben geworsteld.

In verband hiermee wil ik in dit opstel enkele punten naar voren brengen die betrekking hebben op de historische ontwikkeling van de natuurwetenschap en de grenzen van haar methode.

HET OUDE OOSTEN - DE MYTHE

Door diepgaande studie 3) is aan het licht gekomen dat bij de oude kuituren uit het Midden-Oosten de reflektie in westerse zin ontbreekt. Voor ons is de wereld der verschijnselen een "het", een "tegenover" dat we beschouwend en analyserend benaderen. 4)

De oosterse mens kan zich echter niet losmaken uit zijn omgeving. Hij is niet in staat om het natuurgebeuren los te pellen uit de ervaring van de werkelijkheid, omdat hij daarmee in een "ik-gijrelatie" staat.

Een absoluut tijdbegrip als opeenvolging van kwalitatief indifferente momenten is hem vreemd. De tijd wordt ervaren in een eigen levensritme, waarin elke morgen opnieuw het opgaan van de zon een overwinning is van het licht op de duisternis. Hij weet zich opgenomen in een kosmisch gebeuren dat zich in een eeuwige kringloop 5) voltrekt, dat onafwendbaar is, zonder begin, richting of einde 6), en dat het leven en de samenleving beheerst. Dit alomvattend levensverband wordt onder woorden gebracht in mythen, verhalen over goden, helden en monsters, sterk beeldende vertellingen, die thuis horen in de kultus, waar datgene waarvan de mythe gewaagt, opnieuw werkelijkheid wordt. 7) De mythe, die een vorm is van poëzie die boven poëzie uitstijgt in hetgeen ze als waarheid proklameert 8), funktioneert als levende, bindende en verenigende kracht, als eenheid van handelen en existeren. 9) In plaats van de wetenschappelijke analyses en beschouwingen van de westerse mens, heeft de oosterse mens zijn mythen, die de vorm representeren, waarin hij zich de ervaring van bepaalde verschijnselen bewust is geworden. 10)

ISRAEL - HET SCHEPPINGSGELOOF

Het unieke van Israël, dat zich temidden van deze kultuurwereld bevindt, is de scheppingsgedachte, die een rechtstreekse polemiek is met het mythisch besef van de omringende volkeren. 11) Er is in het Oude Testament geen spoor van personifikatie: de dingen blijven dingen en worden niet in mythische beleving door de mens gekoppeld aan dieren, planten, woestijnen, rivieren en natuurverschijnselen, maar ze worden verbonden door het geloof in de Schepper, de God van Israël, Die tegelijk God is van alle volkeren, van hemel en van aarde. 12)

De doorbreking van het mythisch denken heeft als gevolg dat God in het Oude Testament bewust buiten de wereld wordt geplaatst, zonder dat deze ook maar één ogenblik losgezien wordt van haar Schepper. 13) Op God en Zijn woord betrekt zich leven en geschiedenis.

Het scheppingsgeloof leidt daardoor niet tot een abstrakt natuurbegrip, zoals wij dat kennen. We komen "natuur" in het Oude Testament alleen tegen in de betekenis van het niet-goddelijke en het niet-menselijke. De mens is meer: e adem van God is in hem geblazen, zodat er volop raadsel en geheim is rond de mens. 14) Wat in het westerse denken wordt samengevat in vragen rond de werkelijkheid van de natuur, wordt in het Oude Testament geheel opgevangen door scheppingsgeloof en kreatuurbesef. 15) "De aarde is des Heeren, mitsgaders haar volheid" (ps.24 : 1). Dat is iets anders dan het begrip "natuur", het heidense èn het westerse. 16)

DE GRIEKEN - HET NATUURBEGRIP

In de Griekse kuituur ontstaat het begrip "phusis" dat letterlijk betekent: het geplante, het gegroeide, en dat wij" weergeven met "natuur". De Grieken ontdekken het verschil tussen wat spontaan groeit en wat door de mens wordt vervaardigd, tussen het "natuurlijke" en het kunstmatige, en zij vragen zich af wat de geaardheid is van de niet door een handwerksman gemaakte en niet door onze wil bestaande wereld van dingen buiten de mens. 17)

Dit vragend ontdekken van de phusis, die tot objekt gemaakt wordt van het menselijk denken, dat in het zich herhalende in de natuur wetmatigheden ontdekt, doorbreekt bij de Grieken het mythisch bewustzijn. 18)

Het grote verschil met Israël is echter dat het bijbelse scheppingsgeloof geheel ontbreekt bij de Grieken. Voor hen is de wereld der natuur een wereld van uit zichzelf bewegende dingen, in zich zelf bestaand, zonder "causa efficiens" ("uit-werkende oorzaak"). Vorm en stof zijn niet gekreëerd maar eeuwig. En als er al bij Plato sprake is van een demiurg (schepper), vorm en stof moeten hem gegeven worden, en het verenigen van deze twee is zijn enige werkzaamheid. Hij zelf is onderworpen aan de natuur en moet handelen volgens de eeuwige oervormen uit de ideeënwereld. 19)

De vorm, die door onze rede kan worden doorschouwd, is voor de Grieken het wezen der dingen, terwijl de stof (de materie) het voorbijgaande, het vergankelijke is, en de verschijning bepaalt van een natuurlijk objekt, en alleen deze verschijning is toegankelijk voor onze zintuigen. 20)

Vanuit deze visie op de essentie der dingen is het te verstaan dat enerzijds de menselijke rede (ratio) bij de Grieken een centrale plaats inneemt, terwijl anderzijds het experimenteel onderzoek door hen wordt veracht. 21) Het wezen der dingen is a priori kenbaar door redenering en rationele intuïtie,

zonder nadere waarneming of ervaring. De Griekse wetenschap is rationalistisch: wat niet rationeel is, is niet reëel, want er heerst een door de rede te doorgronden logische noodzakelijkheid in de natuur. 22)

Het vragend benaderen van de wereld der niet-artefakten door de Grieken heeft wel geleid tot het ontdekken van wetmatigheden in de natuur, maar de gedachte dat het wezen der dingen door redeneren kan worden achterhaald, omdat de menselijke rede deel heeft aan de wereldrede, heeft de ontwikkeling van de natuurwetenschap afgeremd. 23)

DE MIDDELEEUWEN - DE GRIEKSE ERFENIS

Het middeleeuwse denken is diepgaand beïnvloed door het Griekse rationalisme. Weliswaar vinden we ook in de oud-christelijke kerk veel van deze erfenis terug, maar in de middeleeuwen is de leer van de kerkvaders zozeer vermengd met de denkbeelden van de Griekse filosofie, dat we van een synthese kunnen spreken. 24)

De bijbelse notie dat God alles schiep overeenkomstig Zijn vrije wil en de natuur onderwierp aan de mens raakt in het scholastieke denken op de achtergrond.

De goddelijke 25) matuur is onveranderlijk. Het staat evenals bij de Grieken a priori vast dat de aarde niet kan bewegen, dat de planeten slechts cirkelvormige banen kunnen beschrijven, dat er geen antipoden 26) zijn en dat er geen nieuwe soorten kunnen ontstaan. 27) De menselijke rede dikteert hier hoe de natuur moet zijn en Gods scheppende aktiviteit. Zijn almacht en Zijn vrije wil worden aan banden gelegd.

Terwijl Thomas van Aquino het Aristoteliaanse schema aanvaardde, hebben de middeleeuwers die in de bijbelse en Augustiniaanse traditie stonden geprotesteerd tegen het aprioristische denken. 28) De veertiende eeuwse nominalisten 29) legden er de nadruk op dat we de natuur te aanvaarden hebben zoals zij is.

Deze stroming is echter verzand in filosofische diskussies. 30)

1. Goethe, Faust II, vert. C. S. Adama van Scheltema, 5e druk, dl. 2 p. 222. 2. F.Dessauer, Natuurwetenschap en theologie, Tielt 1962, p.l7, 18. 3. H. Frankfort, Before philosophy, the intellectual adventure of ancient man, hoofdstuk 1, reprint 1971, pelican books A 198. 4. We spreken van subjekt-objekt-splitsii^. 5. Men spreekt van cyklisch tijdsbesef.

6. C. J.Dippel en J. M. de Jong, Geloof en natuurwetenschap 1, 's Gravenhage, 1965, p.20. 7. C. J.Dippel en J. M.de Jong, a. w. p. 75. 8. H. Frankfort, a.w. p. 16. 9. C. J.Dippel en J.M.de Jong, a.w. p. 75. 10. H. Frankfort, a.w. p. 15. 11. We moeten niet uit het oog verliezen dat we ook in Israël elementen vinden van het oosterse denken. Er is in Israël geen sprake van een subjekt-objekt-splitsing. Vergelijk de "ich-du"-relatie bij Martin Buber. Zie ook F. de Graaff, Als goden sterven, Rotterdam, 1969, p. 79, 80. 12. C. J.Dippel en J.M. de Jong, a.w. p. 72. 13. J. de Groot en A.R. Hulst, Macht en wil, Nijkerk, z.j. p. 340. 14. C. J.Dippel en J.M. de Jong, a.w. p. 79. 15. C. J.Dippel en J. M.de Jong, a.w. p. 78. 16. C. J.Dippel en J.M. de Jong, a.w. p. 79. 17. C. J.Dippel en J.M.de Jong, a.w. p. 80. R.Hooykaas, Religion and the rise of modern science, Edinb. 1972, p. 1. 18. C. J.Dippel en J. M. de Jong, a.w. p. 79. 19. C. J.Dippel en J. M.de Jong, a.w. p. 87. R.Hooykaas, The christian approach in teaching science, London, 1960, p. 13. 20. "Vorm" (morphê) is bij Aristoteles het aktieve beginsel dat het karakter van elke substantie bepaalt, en de materie (hulê) het passieve beginsel, dat de vorm ontvangt. R.Hooykaas, Geschiedenis der natuurwetenschappen, Utrecht, 1971, p. 35. 21. Plato spot bv. met de onderzoekingen van de astronomen. R.Hooykaas, The christian approach in teaching science, p. 13. 22. R.Hooykaas, The christian approach in teaching science, p. 13. 23. R.Hooykaas, The christian approach in teaching science, p. 12. 24. Scholastiek. Voornaamste vertegenwoordiger: Thomas van Aquino (1225-1274). 25. In het middeleeuwse natuurbegrip zit een stuk onbewuste natuuraanbidding, R.Hooykaas, The christian approach in teaching science, p. 14. 26. Tegenvoeters, bewoners van het zuidelijk halfrond. 27. R.Hooykaas, The christian approach in teaching science, p. 14, en R.Hooykaas, Science and theology in the Middle Ages, Free University Quarterly 3, 1954, nr.2, p. 86-88. 28. O.a. Etienne Tempier (1277). R.Hooykaas, Science and theology in the Middle Ages, p. 88-92. 29. O. a. William Ockham, Jean Buridan, Nicole Oresme. R.Hooykaas, Science and theology in the Middle Ages, p. 106-135. 30. R.Hooykaas, The christian approach in teaching science, p. 15.

(wordt vervolgd in DRS - 7).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1973

De Reformatorische School | 49 Pagina's

Geloof en  natuurwetenschap - I

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1973

De Reformatorische School | 49 Pagina's