Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof en natuurwetenschap - II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof en natuurwetenschap - II

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

door Drs. C. de Pater,

• DE REFORMATIE-KONTINGENTIE

De herontdekking van het Woord door de reformatie betekent een herleving van het bijbelse scheppingsgeloof. God schiep de dingen, zoals Hij dat wilde, en men kan daarom niet iets van te voren voor onmogelijk houden omdat het niet rationeel is, zoals de Grieken en Scholastici deden.

Er is een essentieel element van kontingentie in het werk van de Schepper 31), waaronder verstaan wordt de vrijheid van een zó-zijn, dat niet uit rationele grond is af te leiden. 32) Het is een relatie van Gods werken tot de menselijke waarneming die uitdrukt dat de mens deze werken niet erkent en ondergaat als noodzakelijk. 33) Het kontingentiebegrip zet zich niet alleen af tegen de gedachte dat we gevangen zijn in een net van wetmatigheden, die alleen voor de rede toegankelijk zijn, maar ook tegen de opvatting dat we onderworpen zijn aan een spel van willekeur en toevalligheid. De vertaling "toevallig" is alleen geoorloofd als we hierbij denken aan het tegendeel van "noodzakelijk", want het kontingentiebegrip drukt uit dat Gods werken niet noodzakelijk zijti zodls ze zijn (noodzakelijk, gezien vanuit de menselijke rede), maar dat God ze ons op deze wijze deed toe-vallen. We moeten hier de werkzaamheid van God en de blindheid van de rede erkennen, want we staan hier voor de originaliteit, de ondoorgrondelijkheid en de on-voorstel-baarheid van Gods handelen. We hebben ons te verwonderen over Zijn werken, die voor ons "wonderbaar" en "onvoorzien" zijn, zoals we "kontingent" desnoods kunnen vertalen. 34)

• REFORMATIE EN EMPIRISME

De erkenning van het kontingente in Gods schepping heeft konsekwenties voor de beoefening der natuurwetenschap. Immers als we niet a priori de werkelijkheid met onze rede kunnen doorschouwen, maar Gods werken hebben te aanvaarden zoals Hij ze ons doet toe-vallen, dan blijft alleen de methode der experimentele waarneming over om de waarheid ten aanzien van de natuur aan de weet te komen. 35)

Het is voor de reformatorische wetenschapsbeoefenaren heiligschennis om de natuur aan te passen aan de door de zondeval verduisterde rede, zoals de Grieken deden. In overeenstemming met de bijbelse theologie schreef Francis Bacon 36) rationalistische aspiraties toe aan de "hubris" 37) van de mens, die ligt op delDodem van alle verzet tegen God. 38) Door de voorschriften van onze rede te volgen en onze ideeën aan de natuur op te leggen, in plaats van nederig te onderzoeken hoe het God behaagde de dingen te kreëren, zijn we de heerschappij over de natuur verloren 39) en "natura non nisi parendo vincitur". 40) Men wantrouwt uitgedachte systemen en poogt langs empirische weg, langs de weg van waarneming en ervaring, de geheimen van de schepping te leren kennen. 41)

De religieuze onderwerping aan de ervaringsfeiten leidde soms tot onverwachte resultaten. Zo was de astronoom Kepler 42), platonist als hij was, er aanvankelijk van overtuigd, dat de planeten een eenparige cirkelbeweging maakten, maar na een zware innerlijke strijd liet hij dit aprioristisch vooroordeel varen vanwege een klein waargenomen verschil van acht minuten, en kwam hij er toe om niet-uniforme elliptische banen aan te nemen. "Deze acht minuten baanden de weg voor een hervorming van de hele astronomie", kon hij zonder overdrijving zeggen. 43)

De sterke nadruk die gelegd wordt op de empirie gaat gepaard met een gematigd skepticisme ten opzichte van allerlei theorieën. Door de geografische ontdekkingen had men immers kontinenten leren kennen met menselijke bewoners, dieren en planten, waarvan het bestaan nooit was vermoed of zelfs voor mogelijk gehouden, zodat alle theorieën hierover door de feiten werden omvergeworpen. 44)

• DE REFORMATIE EN DE BRON DER NATUURWETENSCHAP

Voor de moderne mens is het vanzelfsprekend dat de natuurwetenschap gebaseerd moet zijn op waarnemingen in de natuur. Men observeert de sterrenhemel, de aarde, de dieren en de planten. In de zestiende eeuw dienden zich echter andere mogelijkheden aan, namelijk

1. De geschriften van de ouden,

2. Onmiddellijke verlichting,

3. Rationele reflektie en

4. De Heilige Schrift.

De reformatorische natuurwetenschapsbeoefenaren hebben echter in het algemeen gekozen voor het boek der schepping als vijfde mogelijkheid. 45) We willen dit nader onderzoeken.

1. De reformatorisch gezinde natuuronderzoekers voelden zich soms wel aangetrokken tot de geschriften der ouden, evenals de theologen waardering hadden voor de kerkvaders, maar deze houding prevaleert niet.

2. Wat de tweede mogelijkheid betreft, precies zoals de hervormers de opvattingen van de Wederdopers en de Quakers verwierpen over een goddelijke verlichting door de Geest buiten de Schrift om, zo verwierpen de reformatorische wetenschapsbeoefenaren de idee van sommigen die een wetenschappelijke verlichting verwachtten van een onmiddellijk inzicht in de verborgenheden der natuur.

3. De derde weg tot de natuurwetenschap, de logische deduktie, had weinig aantrekkingskracht voor mensen die de rede voortdurend wantrouwden, omdat deze immers door de zonde was verduisterd.

4. Omdat de theologie en de ethiek op de schrift waren gebaseerd, lag het voor de hand om de parallel door te trekken en de natuurwetenschap ook op Schriftgegevens te baseren. Wetenschappelijk onderzoek zou dan alleen dienen om de details van een leer uit te werken waarvan men de principes al kende door de exegese van de bijbel. 46)

Er zijn kerkvaders die inderdaad geprobeerd hebben de natuurwetenschap op de Schrift te gronden, terwijl anderen poogden het Griekse wereldbeeld in de bijbel terug te vinden. Deze beide lijnen vinden we bij de protestanten terug. De neiging om een mozaïsche wetenschap op te bouwen, d. w. z. een wetenschap die gebaseerd is op teksten uit Genesis, was het sterkst bij de alchimisten en de aanhangers van Paracelsus. 47)

Sommigen verwierpen op grond van bepaalde bijbelteksten de Aristoteliaanse filosofie, terwijl het anderen weer weinig moeite kostte om bewijsplaatsen aan te dragen die het Copernicanisme moesten veroordelen. Tot de laatsten behoorden Luther en Melanchthon. Toch bestond er niet direkt een felle vij­ andschap tussen deze groepen: Rheticus, de eerste leerling van Copernicus, was hoogleraar in de astronomie te Wittenberg. Gezien het feit dat het biblicisme bij de Puriteinen het sterkst was, zou men verwachten dat zij zich het sterkst zouden keren tegen de Copernicaanse opvatting van een bewegende aarde. Het omgekeerde is echter waar. Het boek der schepping is voor hen de bron van de natuurwetenschap. Digges, Wallis en Wilkins waren puriteinse aanhangers van het Copernicaanse stelsel. Volgens Wilkins verzetten zich velen tegen Copernicus omdat ze slaaf waren van de ouden, en bevreesd om af te wijken van de exegese van de Schrift zoals die werd gegeven door een kerk die voor onfeilbaar werd gehouden. Niet de Italiaanse vrijdenker Giordano Bruno, maar de puritein Thomas Digges kwam er in 1576 toe om de theorie te lanceren dat de vaste sterren op verschillende afstanden stonden boven de ring van Saturnus, wat zelfs Copernicus en Kepler nooit hadden aangenomen. 48) Het reformatorisch adagium "Sola Scriptura" heeft primair betrekking op de religie, terwijl de gegevens voor de natuurwetenschap in de eerste plaats werden gezocht in het boek der schepping.

• CALVIJN EN DE EXEGESE VAN SCHRIFTGEGEVENS OVER DE NATUUR

De openheid ten opzichte van nieuwe inzichten 49) op natuurwetenschappelijk gebied van vele astronomen en theologen die de Zwitserse reformatie waren toegedaan, houdt verband met de onbevangenheid waarmee ze de in het geding zijnde bijbelteksten tegemoet traden. 50) Zij meenden in navolging van Calvijn, dat de Bijbel, als hij spreekt over zaken die het wereldbeeld betreffen, zich aanpast bij de in de tijd van de menselijke auteur gangbare kennis. 51)

Calvijn zag duidelijker dan zijn tijdgenoten dat het Aristoteliaanse wereldbeeld niet overeenstemde met de letter van het Oude Testament, maar hij stelde vast dat het daarom nog niet onjuist behoefde te zijn. 52) Als Calvijn in zijn Genesiskommentaar het probleem bespreekt dat de zon en de maan in de Schrift de twee grote lichten genoemd worden, terwijl de astronomen bewezen hebben dat Saturnus groter is dan de maan, stelt hij dat we de oorzaak van dit verschil moeten zoeken in het feit dat Mozes voor het volk schreef, terwijl de astronomen onderzoeken wat de schranderheid van de menselijke geest kan begrijpen. 53) We moeten in het oog houden, "dat Mozes niet zuiver wijsgeerig over verborgenheden redeneert, maar dat hij verhaalt, wat algemeen en ook aan onkundigen bekend is, en in het volks­ gebruik is opgenomen". 54) Als Mozes op wetenschappelijke wijze had geschreven, hadden de niet ontwikkelden als ekskuus kunnen aanvoeren, dat dergelijke onderwerpen hun verstand te boven gingen. Hij paste daarom zijn schrijven aan, aan wat men gewend was. Wie astronomie wilde leren moest ergens anders heen gaan. 55)

Het is de grote verdienste van Calvijn geweest dat hij de diskrepantie gezien heeft tussen het wetenschappelijk wereldbeeld en de Bijbelse gegevens, en niet om deze reden de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek heeft verworpen. 56)

Calvijn heeft een grote invloed uitgeoefend. Hijzelf was niet op de hoogte van de theorieën van Copernicus 57), maar velen van zijn volgelingen waren copernicaan. In de Nederlanden werd het copernicaanse stelsel verdedigd door de predikant PJiilips van Lansbergen, wiens werk werd uitgegeven door de streng calvinistische Staten van Zeeland. Ook Heinsius, de sekretaris van de Dordtse synode, aanvaardde het nieuwe wereldbeeld, evenals Rivet, de invloedrijkste theoloog uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. 58) Niet alle calvinistische theologen stemden in met Calvijns methode van exegetiseren. Sommigen van hen hielden zich aan de traditionele uitleg, zoals de Nederlandse theoloog Voetius 59), en John Owen, de bekende theoloog der Independenten. 60)

Voetius was van mening dat de Heilige Schrift niet alleen leert alles wat nodig is tot zaligheid, maar dat zij ook de grondbeginselen bevat van alle goede kunsten en wetenschappen. 61) Alleen de scholastieke filosofie stemde volgens hem hiermee overeen, terwijl het copernicaanse stelsel streed met de intentie van de Schrift. Als de Heilige Geest zich terwille van gewone mensen zou aanpassen, zou Hij terwille van hen een leugen vertellen. Aan zijn studenten raadt Voetius dan ook niet het commentaar van Calvijn op Genesis aan, maar dat van de jezui'et Pereira. 62)

• DE RELIGIEUZE ACHTERGROND VAN DE POSITIEVE WAARDERING VOOR DE BEOEFENING DER NATUURWETENSCHAPPEN DOOR DE REFORMATIE

De reformatie heeft niet alleen ingezien dat proefnemingen noodzakelijk zijn om in de geheimen der natuur door te dringen, maar ze heeft ook de beoefening van de experimentele natuurwetenschap gestimuleerd. Met name het calvinisme leverde een keur van natuuronderzoekers. 63)

Zo behoorden in 1663 de meeste leden van de "Royal Society", een gezelschap geleerden in Engeland, tot de puriteinen, terwijl deze een minderheid van de bevolking vormden, en de wetenschappelijke produktie van de protestantse minderheid in de zuidelijke Nederlanden overtreft in de zestiende eeuw kwalitatief en kwantitatief die van de rooms-katholieke meerderheid. 64)

Bij de reformatorisch gezinde botanici en zoölogen vinden we dezelfde bewondering en liefde voor dieren en planten die we ook in de psalmen vinden. Hun werken staan vol met uitbundige lofprijzingen van God. Volcker Coiter (1534-1576), één van de grondleggers van de embryologie en de vergelijkende anatomie, werd nooit moe om God te prijzen vanwege de bewonderenswaardige struktuur van het dierlijk organisme. 65)

Deze belangstelling voor de beoefening der experimentele wetenschappen heeft een religieuze achtergrond. Ze kan voor een groot deel verklaard worden uit de nadruk op de "eer van God" in de reformatorische theologie. Dit wordt prachtig onder woorden gebracht door Kepler 66), als hij zegt dat de astrono-

men als priesters van het boek der natuur niet de roem van hun eigen verstand moeten zoeken, maar vóór alles de eer van God. 67)

De reformatie wil meer dan de vrome kontemplatie van de middeleeuwen. Tegenover de middeleeuwse visie en tegenover de spiritualisten (wederdopers), die meenden dat de wetenschap een gevaar was voor de religie, handhaaft zij dat we met al onze gaven de eer van God op het oog moeten hebben, ook in ons wetenschappelijk bezig zijn. 68)

In zijn kommentaar op de eerste Corinthebrief acht Calvijn degenen die natuurstudie verachten even schuldig als zij die de Schepper vergeten als ze Zijn werken onderzoeken, en hij keert zich tegen degenen die van mening zijn dat de wetenschap alleen maar dient om de mens hoogmoedig te maken en niet leidt tot kennis van God. 69)

Telkens weer getuigt hij van zijn positieve waardering voor wetenschappelijk onderzoek, omdat we hierdoor dieper kunnen doordringen in de wonderen der natuur dan door vrome kontemplatie. 70)

De gelijkenis van de talenten speelt een belangrijke rol in de reformatorische ethiek. Wie het talent en de gelegenheid heeft om onderzoekingen te doen, heeft de plicht om met dit talent te woekeren, tot eer van God. 71)

31. R. Hooykaas, The christian approach in teaching science, p. 15.

32. C. J.Dippel en J. M.de Jong, a. w. p. 87.

33. C. J. Dippel en J. M. de Jong, a. w. p. 88.

34. C. J.Dippel en J. M.de Jong, a. w. p. 87, 88.

35. C.J. Dippel en J. M.de Jong, a. w. p. 88,

36. Francis Bacon, 1561-1626. Schrijver van "Novum Organum", een werk dat vele natuuronderzoekers gestimuleerd heeft tot experimenteel onderzoek.

37. overmoed, hoogmoed, zelfoverschatting. In de Griekse tragedie krijgt "hubris" de betekenis van het overschrijden van de aan de mens gestelde maat en grens.

38. R. Hooylcaas, Science and Reformation, Journal of World History 3, 1956, nr. 1, p. 117.

39. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 117.

40. Uitspraak van Bacon (zie noot 36) Novum Organum, I, 3.

41. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 117.

42. Johannes Kepler, 1571-1630, was Lutheraan.

43. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 118.

44. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 119.

45. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 132.

46. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 132, 133.

47. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 134. Paraceisus, arts, 1493-1541.

48. R. Hooyliaas, Religion and the rise of modern science, Edinburgh London, 1972, p. 133.

49. In 1543 verscheen "De Revolutionibus" ("Over de omwentelingen, nl. van de hemellichamen), waarin Copernicus het standpunt verdedigde dat niet de aarde maar de zon het middelpunt is van het heelal, en dat niet de zon om de aarde, maar de aarde om de zon draaide.

50. R. Hooyliaas, Geschiedenis der natuurwetenschappon, p. 122.

51. Deze exegetische opvatting noemt men "accommodatie".

52. R. Hooykaas, Geschiedenis der natuurwetenschappen, p. 122.

53. "Mozes heeft twee grote lichten. Maar de sterrelaindigen bewijzen met vaste redenen, dat het gesternte van Saturnus, dat wegens de afstand het allerkleinste schijnt te zijn, veel grooter is dan de maan. Dit verschilt, omdat Mozes voor het 23

volk datgene beschreef, wat zonder wetenschap en kennis alle leeken, met gewoon verstand begaafd, verstaan. " J. Calvijn, Genesis commentaar, Middelburg, 1900, p. 38 (Gen. 1:16).

54. J. Calvijn, a. w. p. 36 (Gen. 1:14).

55. "Zo hij (Mozes, d. P. ) had gesproken over dingen die aan 't volk onbekend waren, hadden de leeken kunnen zeggen, dat dit te hoog was voor hunne bevatting. En waar nu de Geest Gods hier een gemengde leerschool opent, is het geen wonder, dat Hij hetgeen door allen kan worden begrepen, 't meest bemint. " J. Calvijn, a. w. p. 39 (Gen. 1:16).

56. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 136.

57. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 136.

58. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 137.

59. Gisbertus Voetius, 1589-1676.

60. R, Hooykaas, Science and Reformation, p. 137.

61. G. Voetius, Sermoen, pp. 35, 36, geciteerd naar R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 137.

62. G. Voetius, Thersites heautontimorumenos, Ultraj. 1635, pp. 266, 281, 283. Geciteerd naar R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 137.

63. R, Hooykaas, Science and Reformation, p. 109.

64. R. Hooykaas, Religion and the rise of modern science, p. 98, 99.

65. R. Hooykaas, Religion and the rise of modem science, p. 105. Vergelijk: J. Calvijn, Institutie, I, V, 3. "En daarom hebben sommige wijsgeren oudtijds de mens niet ten onrechte een mikrokosmos, een wereld in 't klein genoemd, omdat hij een zeldzaam toonbeeld is van de macht, goedheid en wijsheid Gods en voldoende wonderen in zich bevat om onze geest in beslag te nemen, wanneer het ons maar niet verdriet (ze dP.) op te merken. " (vtrt. Sizoo)

66. Zie noot 42.

67. R. Hooykaas, Religion and the rise of modern science, p. 105. Vergelijk ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 2: De schepping is "voor onze ogen als een schoon boek, in hetwelk allo schepselen, grote en kleine, gelijk als letters zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen."

68. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 113.

69. "Zo moet men het dan aldus nemen, dat de wetenschap in zichzelve goed is, maar dat zij in de goddelooze menschen ijdel en onnut wordt, dewijl de godzaligheid haar eenige grondslag is; en dat zij, als de liefde verwijderd is, smakeloos wordt. En in waarheid, waar geen ernstige kennis Gods is, die ons vernedert, en leert den broederen nuttig te zijn, zoo is het meer een waan der wetenschap, dan wetenschap, ook in degenen die men voor de geleerdsten houdt. Nochtans is de wetenschap daarom niet meer te lasteren, dan het zwaard als het in de hand van een raazend mensch komt. Dit zij gezegd om eenige uitzinnige menschen, die tegen alle kunsten en vrije wetenschappen razen, even alsof zij alleen dienden om de menschen op te blazen, en niet zeer nutte instrumenten der godzaligheid en des gemeenen levens waren. En zij zelven, die ze hierom lasteren, zijn zoo vol hoovaardigheid, dat zij het oude spreekwoord waar maken, dat er niets hoovaardigers is dan onwetendheid. " J. Calvijn, Commentaar op de Corinthe-brieven, 1 Cor. 8:1 (Ned. vert. Leiden, 1889, p. 140).

70. "Zowel in de hemel als ook op de aarde zijn ontelbare bewijzen, die getuigen van Zijn wonderbare wijsheid: niet slechts die meer verborgene, tot wier nadere beschouwing de sterrekunde, de geneeskunde en de hele natuurwetenschap bestemd is; maar ook die welke zich voordoen aan de blik van de ongeleerdste leek, zodat de ogen niet geopend kunnen worden, of ze worden gedwongen er de getuigen van te zijn. Voorzeker, zij die die wetenschappen ingedronken hebben of er ook oppervlakkiger mee kennis gemaakt hebben, komen met behulp daarvan tot een veel dieper inzicht in de verborgenheden der Goddelijke wijsheid. " J. Calvijn, Institutie, I, V, 2 (vert. Sizoo).

71. R. Hooykaas, Science and Reformation, p. 114. "Alleen bedoelt Christus dat er geene verontschuldiging zal zijn voor de werl< eloosheid dergenen, die de gaven Gods ongebruikt laten liggen en hunnen tijd in ledigheid doorbrengen. Ook maken we hieruit de slotsom op, dat geen leven bij God prijzenswaardiger is, dan dat voor de samenleving in eenig opzicht nuttig is. " J. Calvijn, Commentaar op MattheUs, Markus en Lukas, Matth. 25:24. (Ned. vert. dl. 2, Kampen, 1897)

Vergelijk ook:

"De sterrekunde is niet alleen eene aangename wetenschap, maar ook eene bijzondere nuttige, en het kan niet worden ontkend, of die kunst ontvouwt de bewonderenswaardige wijsheid Gods. Daarom moeten de menschen, die hierin een nuttig werk verrichten, niet alleen geprezen worden, maar zij die tijd en bekwaamheid hebben, mogen zich aan deze soort van oefening niet onttrekken."

J. Calvijn, Genesiscommentaar, Gen. 1:16 (Ned. vert. Middelburg, 1900, p. 39).

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1973

De Reformatorische School | 47 Pagina's

Geloof en natuurwetenschap - II

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1973

De Reformatorische School | 47 Pagina's