Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Informatie  voor schoolbesturen - I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Informatie voor schoolbesturen - I

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

door Mr. J.de Heer,

• LEERLINGENSCHAAL DER LAGERE SCHOOL

Over 1973 bedroeg het gemiddeld aantal leerlingen van een lagere school 129 2/3. Bij een gemiddeld aantal van 130 zou met ingang van 1 januari 1974 een

vijfde leerkracht mogen worden benoemd. Een schoolbestuur vroeg, of de breuk naar boven mag worden afgerond. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Bij de vaststelling van het gemiddeld aantal leerlingen mag nl. geen rekening gehouden worden met gebroken getallen.

Wellicht kan artikel 56, lid 2, het schoolbestuur uitkomst bieden. Het kan in dit verband nuttig zijn te herinneren aan het rondschrijven van de Staatssekretaris van Onderwijs en Wetenschappen, d. d. 2 april 1971, waarin richtlijnen worden gegeven inzake de toepasselijkheid van genoemd artikel. De inhoud van deze cirkulaire luidde als volgt:

"De Zeerlingensohaal ia de afgelopen ^aven geleidelijk verlaagd.

Zoals U bekend, zal met ingang van 1 augustus 1971 een verdere verlaging met 1 punt plaatsvinden, zodat dan de 26-sahaal is bereikt.

In verband met deze ontwikkeling is op 1 augustus 1970 in werking getreden het Koninklijk besluit van 25 mei 1970, Stb.244, waarbij het Bouwbesluit lager ondenrijs (K.B. van 10 juni 1969, Stb.200) gewijzigd werd in zoverre, dat in een lokaal van een school voor gewoon lager onderwijs maximaal 40 leerlingen mogen worden toegelaten (vóórdien 48 leerlingen).

Ik geef U in overweging hiermede bij het door V te voeren toelatingsbeleid ernstig rekening te houden.

De vorming van leerjaren met iets meer dan 40 leerlingen dient U zoveel mogelijk te vermijden.

Indien zulk een toelatingsbeleid niet is te realiseren kan, kraohtens artikel 56, tweede lid, der Lager-onderwijswet 1920, onder door mij te stellen voorwaarden, te rekenen van de aanvang van het schooljaar 1971/1972 desgevraagd rijks vergoeding voor het salaris van een extra leerkracht worden verleend wanneer:

a. een klas van het eerste leerjaar noodzakelijkerwijs 40 of meer leerlingen telt;

b. een klas, gevormd door een combinatie van de leerlingen van het eerste leerjaar met leerlingen van een of meerdere volgende leerjaren, noodzakelijkerwijs 30 of meer leerlingen telt;

c. een klas van één van de leerjaren twee tot en met zes 41 of meer leerlingen omvat, tenzij een onderlinge combinatie van deze leerjaren mogelijk is en zulk een combinatie minder dan 41 leerlingen omvat.

Biö het vormen van aombinaties mag het aantal leerlingen van een afgesplitst leerjaar, dat aan een hoger of lager leerjaar wordt toegevoegd, niet minder dan 5 bedragen.

Ik vestig er met nadruk de aandacht op, dat het salaris voor de toegekende leerkracht uitsluitend en alleen dan zal worden vergoed, indien is voldaan aan de voorwaarde(n), welke in de desbetreffende beschikking is (zijn) opgenomen.

Teneinde mij in de gelegenheid te stellen een verzoek als vorenbedoeld zo vlot mogelijk af te handelen is het noodzakelijk, dat zulk een verzoek ten minste de volgende gegevens bevat:

a. mededeling of een afschrift daarvan is toegezonden aan de inspecteur van het lager onderwijs, in wiens inspectie Uw school gelegen is;

b. naam, volledig adres (met vermelding van gemeente) en administratienummer der school;

o. het aantal aanwezige leerkrachten, gesplitst in wettelijk verplichte en extra leerkrachten ten laste van het Rijk op de datum Van de aanvrage;

d. het aantal leerlingen per leerjaar op de datum van de aanvrage;

e. het tijdvak, waarover een extra leerkracht wordt gevraagd;

f. het (vermoedelijk) aantal leerlingen per leerjaar op de datum van de aanvang van het onder e genoemde tijdvak;

g. het totaal aantal leerkrachten, waarvoor rijksvergoeding wordt gevraagd;

h. het gemiddeld aantal leerlingen van het voorafgaande kalenderjaar;

i. het aantal leerlingen per leerjaar op de verstreken teldata van het lopende kalenderjaar.

In het algemeen kunnen deze zaken schriftelijk worden afgedaan.

Indien V het desondanks noodzakelijk zoudt achten een verzoek om toekenning van een extra leerkracht mondeling nader toe te lichten verzoek ik U met klem zich door niet meer dan twee personen te laten vertegenwoordigen."

• VERGOEDING VAN VERVOERSKOSTEN

Een school ten plattelande wordt bezocht door leerlingen, die afkomstig zijn uit verschillende naburige gemeenten. De penningmeester van het schoolbestuur verzorgt voor de ouders die daarvoor in aanmerking menen te komen, de aanvragen om een tegemoetkoming in de vervoerskosten. Hij stuit daarbij tot zijn verwondering op het probleem dat bij vrijwel identieke financiële-en levensomstandigheden de ene gemeente de aanvragen geheel of gedeeltelijk honoreert en dat de andere gemeente zonder meer afwijzend beslist.

De oorzaak is gelegen in het feit, dat noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie van de Kroon een algemene richtlijn voor de vaststelling van een tegemoetkoming in de vervoerskosten valt af te leiden. Zo zijn de gemeentebesturen wel genoodzaakt hun eigen normen vast te stellen, die worden gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of de aanvrager in aanmerking komt voor een vervoerskostenvergoeding.

Komt de belanghebbende volgens het gemeentebestuur op grond van de voor de betrokken gemeente geldende normen niet in aanmerking, dan volgt een afwijzing. Door het verschil in gemeentelijke normen zou in hetzelfde geval, in een andere gemeente wellicht een gehele of gedeeltelijke toewijzing zijn gevolgd.

De aanvrager behoeft in de afwijzing niet te berusten. Binnen dertig vrije dagen, te rekenen van de dag, waarop het besluit van Burgemeester en Wethouders aan de belanghebbende is toegezonden, kan deze daarvoor bij Gedeputeerde Staten in beroep komen. Dit College beoordeelt de aanvragen naar eigen normen en vaak geschiedt de beoordeling ook zorgvuldiger dan die in de eerste aanleg. De kombinatie van deze beide faktoren levert voor de aanvrager meermalen een positieve beslissing op.

In onbillijke gevallen verdient het daarom aanbeveling van de appèlmogelijkheid gebruik te maken. Weliswaar geeft dit niet alleen de aanvrager, maar ook de Overheid een hoeveelheid administratieve rompslomp, doch dat heeft zij in wezen aan zich zelf te wijten. Het verstrekken van uniforme richtlijnen aan de gemeentebesturen zou dit immers kunnen voorkomen.

• MOGELIJKE KONSEKWENTIES BIJ FUSIE VAN SCHOLEN

Onlangs zijn in een plattelandsgemeente twee betrekkelijk kleine reformatorische scholen gefuseerd. Dat is een goede zaak. Niet of niet langer verantwoord gescheiden optrekken doet schade aan het beginsel en aan de scholen zelf. Aan een goede zaak kan echter ook een kwade kant zitten.

Vóór de fusie had elk van beide scholen een vakonderwijzeres. De fusie had tot gevolg dat het lessenaantal van een van beide dames aanzienlijk terugliep. Zij vroeg of zij recht had op wachtgeld voor het aantal lessen waarmee haar betrekkii^ werd verminderd. Deze vraag moest ontkennend worden beantwoord en wel op grond van het bepaalde in de Ontslaguitkeringsregeling vakonderwijzers L. O. (K.B. van 30 aug. 1972).

Recht op wachtgeld ontstaat pas in gevallen van ontslag wegens opheffing van de school of van de betrekking. In het onderhavige geval was echter geen sprake van opheffing van de betrekking, doch van lessenvermindering. Bovendien kan hier ook niet gesproken worden van opheffing van de school daar deze niet werd opgeheven, doch is gefuseerd met een andere school.

• VRIJSTELLING VAN HET BEZOEK AAN EEN VORMINGSINSTITUUT

Een vader schreef, dat zijn 16-jarige zoon, die een betrekking bij een bank had aanvaard, een oproep kreeg om gedurende een dag per week een vormingsinstituut te bezoeken. De vader had ernstige bezwaren tegen het in zijn woonplaats gevestigde neutrale instituut. Hij informeerde bij het gemeentebestuur of er op een of andere manier ontheffing te verkrijgen is van de verplichting om het instituut te bezoeken. De ambtenaar, die door de gemeente speciaal was belast met behandeling van zaken betreffende schoolverzuim, adviseerde de vader zich rechtstreeks te wenden tot de Minister van Onderwijs en zijn bezwaren kenbaar te maken.

Deze procedure is niet juist. De leerplichtwet opent in artikel 5 de mogelijkheid tot vrijstelling van de verplichting tot inschrijving als leerling van een vormingsinstituut, indien de ouders overwegende bezwaren hebben tegen de inrichting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning

gelegen onderwijsinstituten waarop de minderjarige geplaatst zou kunnen worden.

Blijkens art. 6 van de leerplichtwet kan men zich slechts dan op de vrijstellingsbepaling beroepen, indien men aan de burgemeester en wethouders der gemeente, waar de minderjarige in het bevolkingsregister is opgenomen, heeft kennis gegeven voor welke minderjarige en op welke grond men daarop aanspraak meent te maken. Deze kennisgeving moet vóór 1 juli, van het jaar waarin de minderjarige partieel leerplichtig wordt, worden gedeponeerd en zolang aanspraak op vrijstelling wordt gemaakt ieder jaar vóór 1 juli worden herhaald.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1974

De Reformatorische School | 52 Pagina's

Informatie  voor schoolbesturen - I

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1974

De Reformatorische School | 52 Pagina's