Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het lager technisch onderwijs -I-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het lager technisch onderwijs -I-

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

door A. Bax,

INLEIDING

Als we in ons blad DRS een schets gaan geven van het huidige technische onderwijs, is het eerst nodig kort in te gaan op het verleden, waar reeds van een zekere vakopleiding sprake was. Daarna willen we ingaan op de huidige situatie van het lager technisch onderwijs en tenslotte als sluitstuk - en dat is uiteraard ergens een waagstuk - op de toekomst van het 1. t.o.

DE MIDDELEEUWEN

Teruggaand tot de Middeleeuwen zien we, dat in deze tijd het aanzien van de verschillende steden groeide, vooral in ekonomisch en sociaal opzicht. Omdat toen de wegen veelal slecht waren of dikwijls ontbraken, waren de steden ten opzichte van elkaar geïsoleerd. Elke stand stond op zichzelf en was een besloten gemeenschap.

Binnen de steden oefende het gildewezen een zeer grote invloed uit op het sociale en ekonomische leven van de stad, ja zelfs een overwegende invloed op het gehele maatschappelijke bestel. De gilden bestonden uit "bedrijfsverenigingen" van ambachts-en kooplieden. Ze waren plaatselijk georiënteerd. Binnen deze korporaties kwamen er "opvoedingsnormen" tot stand die van groot belang waren voor de leden van het gilde en voor de leerlingen. Zo bestond er een bakkersgilde, het gilde der smeden, van de timmerlieden, enz. Omdat elke stad op zichzelf stond, had b. V. het bakkersgilde geen konnekties met het bakkersgilde uit een andere stad. Men was stedelijk zelfstandig, gebonden aan eigen reglementen en statuten. Een ambachtsman, b. v. een bakker, smid of timmerman, mocht zijn beroep niet uitoefenen, tenzij hij als lid stond ingeschreven bij zijn eigen vakgilde.

De gilden stelden hoge eisen aan hun leden, vooral wat betreft de vakbekwaamheid; ook werd ruime aandacht besteed aan de vakopleiding en de opvoeding. De vakopleiding bestond uit drie gedeelten:1. leerling; 2. gezel; 3. meester.

Kwam een leerling bij een patroon in dienst, dan was de patroon verplicht de leerling niet alleen een goede vakopleiding te geven, maar ook een goede opvoeding: samen met de kinderen van de patroon. Was na een drie-jarige leertijd de opleiding ten einde, dan werd de gezelproef afgelegd. Slaagde de leerling, dan volgde de eed van trouw aan het gilde en aan de patroon. Na enkele jaren kon de gezel aan hejt gilde toestemming vragen om de meesterproef af te leggen. In Amsterdam b. v. moesten de grofsmeden omstreeks 1530 kunnen maken "een voorhamer met een schot-spijckergat, ende eenen sevenduym onder drie hamers", en de slotenmakers "een nachtslot aen beyde zyden op te sluyten, en de daerby een sleutel smeden".

Kreeg de gezel daarvoor de gelegenheid - nadat vooraf een onderzoek was ingesteld naar zijn godsdienstige en zedelijke opvattingen - dan werd de proef afgelegd en beoordeeld op vakbekwaamheid en werkmethode. Bij voldoende resultaat mocht hij dan - als ook zijn financiële positie in orde was - als zelfstandig patroon het ambacht uitoefenen.

In het kerkelijke leven namen de gilden ook een vooraanstaande plaats in, b. V. bij processies. De leden van het gilde hielpen elkaar; b. v. als een patroon kwam te overlijden, werd aan zijn vrouw financiële bijstand verleend.

NA DE MIDDELEEUWEN

Na de Middeleeuwen nam de invloed van de gilden snel af en wel doordat de Hervorming kwam en door het meer rationalistische denken. Maar ook de uitvindingen speelden een rol, b. v. de stoommachine van James Watt in 1769, de verbrandingsmotoren van plm. 1860, de elektromotoren van plm. 1840.

Met de komst van de Franse Revolutie, die de leer bracht van "vrijheid, gelijkheid en broederschap" en van "geen God en geen Meester, werden de gilden in 1798 opgeheven en kwam Nederland in een slechtere ekonomische situatie. Door de opkomst van de industrie ontstond een wanverhouding tussen de produktie en de koopkracht. Het ekonomische leven onderging een wijziging die armoede en werkloosheid ten gevolge had. Eén van die gevolgen was de kinderarbeid. Leren was er niet bij, alleen voor diegenen die het konden betalen. Toch was de tendens aanwezig om "onderwijs voor allen" te geven, met de bedoeling om betere sociale en ekonomische toestanden te verkrijgen. Verschillende wetten kwamen tot stand tot verbetering van het onderwijs.

DE EERSTE AMBACHTSSCHOOL

In het jaar 1861 nam de Maatschappij voor de Werkende Stand te Amster­ dam het initiatief tot het stichten van de eerste ambachtsschooLHet onderwijs was sterk georiënteerd op het dagelijkse leven. Naast enkele A. V. O. - lessen werd primair de nadruk gelegd op het overdragen van praktische kennis. Er werden echter geen vaklieden "afgeleverd", maar mensen met een voorbereiding voor een vak.

Door de verbetering van het onderwijs, verbeterde de Nederlandse ekonomie, want onderwijs en welvaart zijn van elkaar afhankelijk. Deze ambachtelijke vorm van onderwijs was een zodanig sukses.dat reeds in 1880 het aantal ambachtsscholen groeide tot acht en in plm. 1900 tot 20.

Dit waren scholen die moesten werken zonder financiële steun van de overheid.

Door dit partikuliere initiatief en doordat er geen wettelijke voorschriften waren, had iedere school zijn eigen leerplan. Het vakonderwijs was het centrale punt, met daarnaast enig onderwijs in tekenen, wiskunde, ned.taal en aardrijkskunde. De vakken ned.taal en aardrijkskunde werden uitsluitend uit maatschappelijk motief gegeven. Ook het vak rekenen en meetkunde werd ingevoerd, maar op de praktijk gericht. Het was met recht een echte ambachtsschool. Een ruimere algemene ontwikkeling was soms niet eens welkom.

WET OP HET NIJVERHEIDSONDERWUS VAN 1919

Op 4 oktober 1919 werd in het Staatsblad Nr. 593 de wet tot regeling van het nijverheidsonderwijs afgekondigd. Op 1 januari 1921 trad deze wet in werking. De doelstelling luidde volgens artikel 1: "Het nijverheidsonderwijs heeft ten doel, op de grondslag en voortzetting van het algemeen vormend onderwijs op te leiden voor ambacht, nijverheid, scheepvaart, huishouden, landbouwhuishouden en vrouwelijke handwerken".

In artikel 4 van hoofdstuk 1 wordt de bedoeling van het onderwijs als volgt nader beschreven:

"Het praktisch en theoretisch onderwijs aan scholen, bedoeld in artikel 11 wordt gegeven in overeenstemming met de eisen welke in het maatschappelijke leven worden gesteld". De wet bedoelde dus met de algemeen vormende vakl^en, de vakken van het lager onderwijs, c.q. nederlandse taal en rekenen. De scholen kwamen nu in aanmerking voor rijkssubsidie.

De ambachtsscholen behielden nog een ruime mate van vrijheid, waardoor het ambachtsonderwijs zich kon aanpassen aan de tijdsomstandigheden. Maar helaas, door de krisisjaren werden de mogelijkheden van rijkssubsidie geringer en werd de opleidingstijd op de ambachtsscholen teruggebracht van drie naar twee jaren.

Het karakter van de ambachtsschool veranderde, zelfs zodanig dat de school een laatste opleidingsmogelijkheid werd voor dikwijls minder begaafde leerlingen, die in hoofdzaak afkomstig waren uit sociaal zwakkere groeperingen. Op de lagere scholen werd er selektie toegepast. De beste leerlingen gingen naar de H. B, S. , daarna naar de M. U. L. O. en de rest dan maar naar de ambachtsschool of de huishoudschool. De leerlingen, bestemd voor de H. B. S. of M. U. L. O., kregen op de lagere school extra aandacht. Gelukkig is dat uit de tijd. Gelijke kansen voor de jeugd.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1974

De Reformatorische School | 56 Pagina's

Over het lager technisch onderwijs -I-

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1974

De Reformatorische School | 56 Pagina's