Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Informatie voor schoolbesturen - II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Informatie voor schoolbesturen - II

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

door Mr. J.de Heer,

IS HET MOGELIJK HET HOOFD VAN EEN LAGERE SCHOOL TE BELASTEN MET DE WAARNEMING VAN HET HOOFD(LEIDSTER) SCHAP VAN EEN KLEUTERSCHOOL?

Deze vraag werd gesteld in een geval waarbij de lagere school en de kleuterschool in één gebouw gehuisvest zijn. Het schoolbestuur was er, ondanks herhaalde pogingen, niet in geslaagd een hoofdleidster aan te trekken.

Het antwoord op de vraag luidt ontkennend. De Wet vereist voor het hoofdschap van een lagere school de akte van volledig bevoegd onderwijzer en voor het hoofdschap van een kleuterschool de bevoegdheid van hoofdleidster. Aan deze laatste voorwaarde voldoet het hoofd der lagere school niet.

Wel gebeurt het tegenwoordig - de komende integratie van kleuter-en basisonderwijs werpt in dat opzicht haar schaduwen wellicht vooruit - dat een schoolbestuur een kleuterleidster benoemt om les te geven in de eerste klas van de lagere school. Dat gebeurt uiteraard slechts in geval van een hardnekkige valcature. Weliswaar is een dergelijke gang van zaken ook niet op de Wet gegrond, doch sommige inspekties zijn bereid haar oogluikend toe te staan.

Veel schoolbesturen kampen momenteel nog met vakatures. Wellicht biedt de hierboven genoemde mogelijkheid voor hen een escape. Het verdient aanbeveling om vooraf de kompetente rijksinspekteur te raadplegen. De aanstelling van de kleuterleidster zal vanzelfsprekend slechts van tijdelijke aard kunnen zijn. Bovendien zal als voorwaarde gesteld worden, dat het bestuur via de gebruikelijke kanalen naar een bevoegde kracht blijft zoeken.

KAN EEN SCHOOLBESTUUR IN GEVAL VAN SCHOOLSTICHTING MET DE NIEUWE SCHOOL STARTEN VÓÓR DE BEOOGDE OPE­ NINGSDATUM?

In reformatorische kring worden regelmatig nieuwe scholen gesticht. De stichtingsprocedure voor kleuter-en basisscholen verloopt anders dan die van scholen voor voortgezet onderwijs. Laatstgenoemde kategorie valt onder de planprocedure.

Voor de stichting van kleuterscholen en van lagere scholen gelden de regels van resp. de Kleuteronderwijs wet en Lageronderwijswet.

Volgens deze voorschriften moet bij de gemeenteraad een aanvrage om medewerking aan de stichting van de beoogde school worden ingediend. De inwilliging van deze aanvrage geeft het schoolbestuur recht op vergoeding door de gemeente van de kosten van het schoolgebouw en van de eerste inrichting. Na de indiening van de aanvrage pleegt het gemeentebestuur het schoolbestuur uit te nodigen voor een gesprek, teneinde

nadere informatie van het schoolbestuur te krijgen. Daarbij wordt ook gelïiformeerd naar de voorgenomen openingsdatum van de school. Het schoolbestuur is in beginsel vrij de openingsdatum zelf te bepalen, met dien verstande dat er een redelijke termijn gelegen moet zijn tussen de datum, waarop de aanvrage is ingediend en de vermoedelijke openingsdatum. Blijkens de jurisprudentie wordt een termijn van twee jaar als redelijk beschouwd. Zo is het alleszins redelijk, dat een schoolbestuur, dat op 1 augustus 1974 een aanvrage indient de datum 1 augustus 1976 noemt als voorgenomen openingsdatum.

Nu komt het wel voor, dat het schoolbestuur na het gesprek met de gemeente onverwacht de beschikking kan krijgen over schoolruimte, (meestal een bestaand gebouw, dat leegstaat), waardoor men - in het gekozen voorbeeld - reeds op 1 augustus 1975 met de nieuwe school kan starten. De vraag is dan of het schoolbestuur gebonden is aan de aanvankelijk genoemde openingsdatum of dat het gerechtigd is reeds op 1 augustus 1975 met de school te beginnen.

In de praktijk is gebleken, dat gemeentebesturen zich meermalen op het standpunt stellen, dat het schoolbestuur geen recht heeft om de school te beginnen vóór de aanvankelijk genoemde openingsdatum, omdat pas op deze datum het recht op subsidie zou ingaan. Van hogerhand is enkele malen uitgemaakt, dat dit standpunt geen steun vindt in de Wet. Het werd redelijk geacht, dat het tijdstip, waarop het schoolbestuur schoolruimte in gebruik kan nemen als datum van ingang van het subsidie zou gelden. Het is dus niet nodig met de opening der school te wachten tot de aanvankelijk genoemde openingsdatum.

HOEVER STREKT MOMENTEEL DE PARTIËLE LEERPLICHT?

Na het volbrengen van de volledige leerplicht geldt een partiële leerplicht van twee leerjaren voor jongens en meisjes, die geen volledig dagonderwijs meer volgen.

Met ingang van 1 augustus 1974 is het aantal dagen, dat partieel leerplichtigen verplicht zijn onderwijs te volgen, bepaald op:

a. twee voor het eerste leerjaar van de partiële leerplicht, en b. één voor het tweede leerjaar van de partiële leerplicht. Leerplichtwet.

Ouders of verzorgers van partieel leerplichtigen zijn gehouden deze aan hun zorgen toevertrouwde jongeren te laten inschrijven bij een onderwijs-instituut, als bedoeld in de artikelen 4a, 4b en 4c van de

In de praktijk blijkt, dat vele ouders - en hetzelfde geldt voor een aantal jongeren - weinig positief staan tegenover de partiële leerplicht. In de afgelopen jaren kon dit gebrek aan interesse worden gekamoufleerd door een beroep te doen op het feit, dat er - behoudens een enkele uitzondering - geen prot. christelijke vormingsinstituten waren. Deze omstandigheid verschafte menigeen de gelegenheid om een beroep te doen op het bepaalde in de artikelen 5 en 6 van de Leerplichtwet, waarin de mogelijkheid wordt geopend om vrijstelling te krijgen van de verplichting tot inschrijving bij een vormingsinstituut, indien de betrokken ouders of verzorgers overwegende bezwaren hebben tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen onderwijsinstituten.

Dank zij verschillende prijzenswaardige initiatieven beginnen thans een aantal protestants-christelijke vormingsinstituten van de grond te komen, waaronder een aantal die op reformatorische leest zijn geschoeid, te weten in Goes, Ridderkerk, Land van Heusden en Altena, Nunspeet en Staphorst.

In de verschillende regio's, waarin deze plaatsen gelegen zijn, gaat het beroep op overwegende bezwaren tegen de richting van het onderwijs op die instituten uiteraard niet meer op. Men heeft immers gekregen wat men wenste: een onderwijsinstituut van eigen richting. Evenmin mogen de ouders zich al te snel beroepen op de omstandigheid dat het betreffende instituut niet binnen redelijke afstand van de woning gelegen zou zijn. Een reisduur van ongeveer een uur met het openbaar vervoer dient aanvaardbaar geacht te worden. Bij gebruik van eigen vervoer (bromfiets) kan de reisduur vaak nog aanmerkelijk worden bekort.

Ouders doen er goed aan vooral twee dingen in het oog te houden: in de eerste plaats dat de partiële leerplicht een wettelijke verplichting is. Ook in dit opzicht past gehoorzaamheid aan de Overheid.

Christenen hebben - terecht - bezwaar tegen de ondermijning van het gezag, die zich in onze tijd zo duidelijk manifesteert. Daaraan mogen wij niet meedoen, ook niet door de partiële leerplicht te negeren.

In de tweede plaats is vormingsonderwijs met het oog op onze steeds ingewikkelder wordende maatschappij vanzelfsprekend geen overbodige zaak. Door onze jongeren het vormingsonderwijs te onthouden zouden we hen te kort doen. Daar zouden noch onze groepering, noch de jongeren zelf mee gebaat zijn.

HEEFT EEN SCHOOLBESTUUR, NADAT EEN VERZOEK OM MEDEWERKING EX. ART. 72 e. v. LAGER-ONDERWIJSWET, RESP. EX. ART. 51e. V. KLEUTERONDERWIJSWET DOOR DE GEMEENTERAAD IS INGEWILLIGD, RECHT OP EEN NIEUW GE­ BOUW?

Het antwoord op deze vraag luidt bevestigend. Volgens de wettelijke regelingen is de gemeente verplicht hetzij geld voor nieuwbouw beschikbaar te stellen (schoolbestuur bouwt zelf), hetzij zelf de bouw van een nieuwe school in uitvoering te nemen (gemeente bouwt ten behoeve van het schoolbestuur).

In de praktijk komt het nogal eens voor, dat het gemeentebestuur de bouw van een nieuwe school afhoudt en het schoolbestuur ertoe beweegt genoegen te nemen met een bestaand gebouw.

Uit een oogpunt van zuinigheid is daar iets voor te zeggen, maar meermalen komt het voor dat een schoolbestuur genoegen moet nemen met een gebouw, dat geenszins aan de eisen van het bouwbesluit lager onderwijs voldoet. Dat is des te meer te betreuren, omdat de ingebruikneming van een oud gebouw, zeker als daaraan een en ander wordt gerenoveerd, veelal betekent dat het schoolbestuur definitief moet afzien van zijn nieuwbouwplannen. Het na renovatie aanvaarden van een oud schoolgebouw houdt in, dat een eerder verleende urgentieverklaring voor de bouw van een nieuwe school weer wordt ingetrokken. Hierdoor zal het schoolbestuur vele jaren verstoken blijven van de mogelijkheid om een nieuwe

school te bouwen.

Renovatie betekent meestal niet, dat het oude schoolgebouw zal gaan voldoen aan de huidige onderwijskundige, hygiënische en technisch-fysische inrichtingen. De lokalen zijn vaak te Mein en voldoen meermalen niet aan de eisen van tweezijdige daglichttoetreding en ventilatie. Vaak ontbreekt in oude gebouwen een ruimte voor meervoudig gebruik, zoals voor muzikale vorming, handenarbeid, dokumentatie, overblijflokaal en dergelijke. En zo zijn er meer nadelen op te sommen.

Bovendien vergt een oud gebouw meer onderhoud dan een nieuw gebouw. Na overdracht van het gebouw aan het schoolbestuur komt dit onderhoud ten laste van het bestuur, dat daardoor zijn exploitatierekening extra zwaar ziet belast.

De ervaring leert dat schoolbesturen soms al te bescheiden zijn en veel voor lief nemen als ze maar met de school kunnen starten.

De schoolbesturen dienen echter in het oog te houden, dat de gemeente in de eerste plaats wettelijk verplicht is haar volle medewerking te geven aan het beschikbaar stellen van bouwgrond en aan de bouw van een nieuwe school. In afwachting van de bouw der nieuwe school zou het schoolbestuur tijdelijk genoegen kunnen nemen met een bestaand gebouw, doch slechts als tijdelijke noodoplossing. Belangrijk is daarbij in het oog te houden dat een inmiddels verleende urgentieverklaring niet verloren gaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1974

De Reformatorische School | 60 Pagina's

Informatie voor schoolbesturen - II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1974

De Reformatorische School | 60 Pagina's