Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schoolbegeleiding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schoolbegeleiding

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opmerkingen over een aktuele diskussienota

door C.Houweling,

•NOTADRUK

Naast "leerplandruk" kent het onderwijs nu ook het verschijnsel "notadruk". De huidige minister van onderwijs produceert deze werkstukken zo ongeveer aan de lopende band. Alle onderwijsbetrokkenen, en dat zijn er wat in Nederland, gevoelen zich langzamerhand op dit punt een groep in achterstandsituatie. Kompensatieprogramma's hiervoor bestaan echter nog niet! Volhouden is de enige remedie, want om onze bewindsman nu met z'n beleidsvoornemens te laten zitten is ook niet aardig. Trouwens, wat zou er zo van de spreiding van kennis terecht komen!

©VERZORGINGSSTRUKTUUR TUSSEN OVERHEID EN SCHOOL

Het konstruktieve doelgerichte onderwijsbeleid dat minister Van Kemenade tracht te voeren wordt zichtbaar in de opbouw van een verzorgingsstruktuur in het veld tussen centrale overheid en Individuele school. Daarmee zijn bedoeld alle randdiensten die ondersteunend werk verrichten om de scholen te begeleiden.

Voor de overheid biedt zo'n struktuur mogelijkheden voor een gecoördineerd beleid, dat zowel inhoudelijke als strukturele vernieuwingen mogelijk maakt. De school kan desgewenst hulp verleend worden bij het op eigen wijze gebruik maken van de vrijheid om vorm en inhoud te geven aan het onderwijsleerproces.

De in deze bijdrage te bespreken nota Schoolbegeleiding is een diskussiestuk, waarin lijnen worden uitgezet voor de ontwikkeling van schoolbegeleidingsdiensten (S. B. D. 's) en van de landelijke pedagogische centra (L.P.C.) in de komende jaren. Naast de drie landelijke pedagogische centra zullen waarschijnlijk circa 70 S. B. D. 's het land regiogewijs gaan overdekken. Januari 1975 was op het departement het bestaan of de reëel te verwachten oprichting bekend van reeds 64 diensten. Globaal gaat de overheid uit van regio's met 180. 000 inwoners per schoolbegeleidingsdienst.

De bewindsman geeft aan alle geledingen van het onderwijsveld tot 1 december de tijd om op deze nota te reageren.

Voordat we ons nu verder richten op een informatief-kritische bespreking van de nota is het o, i. belangrijk in onderstaand overzicht te laten zien welke Instellingen deel uit maken van de verzorgingsstruktuur en hoe zij bij de funkties van de verzorging zijn betrokken.

•INSTELLINGEN DEEL UITMAKEND VAN DE VERZORGINGS-STRUKTUUR

Opleiding en nascholing - Opleidingen voor kleuterleidsters; - Pedagogische Akademies; - Lerarenopleidingen.

Onderzoek - Universitaire en andere wetenschappelijke onderzoekinstituten; - Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs (S.V. O.) als koördinerende en subsidiërende instelling voor onderzoek.

Ontwikkeling - Stichting voor de leerplanontwikkeling (S. L. O.), als bundeling van de bestaande Commissies Modernisering Leerplannen (C.M. L.'s); - Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (C.LT.O.);

- L. P. C. 's als koördinatoren van landelijke experimenten en als voorname medebetrokkenen bij de leerplanontwikkeling; - S. B.D. 's als mede-opzetters en uitvoerders van experimenten.

Overdracht en begeleiding - S.B.D. 's als voornaamste overdrachtsen begeleidingsinstituten; - J^.F.C. 's als centraal ondersteüningspunt voor de S.B.D. 's en (deels tijdelijk) als overdrachts-en begeleidingsinstituten voor bepaalde groepen scholen.

• ONTWIKKELING EN FUNKTIE VAN DE SCHOOLBEGELEIDING

In de ontwikkeling en voorgeschiedenis van de huidige vorm van schoolbegeleiding worden in de nota vier fasen onderscheiden,

* In de eerste fase ging het vooral om de hulp aan de individuele leerling met leer-of gedragsmoeilijkheden en om school-en beroepskeuzevoorlichting aan het eind van de basisschool.

* In de tweede fase bUjft het werkdoel niet beperkt tot de leerlingen met problemen, maar gaat zich uitstrekken tot de hulpverlening ten behoeve van de optimale schoolloopbaan van alle leerlingen. Hierdoor ontstaat ook meer en meer onderwijskundig kontakt met de onderwijsgevenden.

* hl de derde fase, aan het eind van de jaren zestig, breekt het inzicht door dat men in de achterliggende decennia ondanks alle inspanningen niet verder gekomen is dan het bestrijden van symptomen. Volgende generaties leerlingen vertoonden dezelfde problemen. De praktijk van het werk leidde zo vanzelfsprekend en noodzakelijkerwijs tot aandacht voor de ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijs als systeem. De plaatselijke en regionale diensten kwamen daarmee op het terrein van de onderwijsvernieuwing. Dit was tot dan toe voornamelijk bestre-

ken door de Landelijke Pedagogische Centra. De L.P.C, 's hebben in deze fase ontdekt dat de direkte begeleiding van het kleuter-en basisonderwijs beter door plaatselijke en regionale diensten kon plaatsvinden.

Deze plaatselijke en regionale diensten hebben zich sinds die tijd ontwikkeld tot geöitegreerde (tweepotige) schoolbegeleidingsdiensten: hulpverlening ten behoeve van de individuele leerling en ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijs. Zij beginnen als een regionaal netwerk het gehele land te overdekken.

* Een vierde fase kan worden onderkend in de toenemende aandacht bij de S. B. D. 's voor de sociale omgeving van de school. Zij zijn zich bewust geworden dat de onderwijsresultaten niet los gezien kunnen worden van de positie van de school in het sociale milieu en van de belangstelling en steun van de ouders voor het onderwijs. De sociale oriëntatie van de S.BJD.'s komt tot uitdrukking in hun aktiveringsprogramma's voor leerlingen uit sociaal achtergebleven milieus. Inschakeling van vormen van samenlevingsopbouw die er op gericht zijn school en samenleving dichter bij elkaar te brengen.

Op grond van de hiervoor geschetste ontwikkelingslijn geeft de nota de volgende funktie-omschrijving voor schoolbegeleiding:

De sahoolbegeleidingsdiensten verlenen in regelmatig en direkt kontdkt met de school een geïntegreerde ondersteuning bij:

- de ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijsleerproaes in de school;

- de bevordering van een optimale schoolloopbaan van alle leerlingen;

- het optimaal funktioneren van de school in zijn sociale omgeving.

Uit deze funktie-omschrijving is een zeer omvangrijk takenpakket af te leiden zoals ieder zal begrijpen. Geen enkele S.B.D kan zich in dit stadium met al deze taken, in alle vormen van ondeiwijs bezighouden. Naar onderwijssoorten bezien beperken de aktiviteiten van de S. B. D. 's zich overwegend tot het kleuter-en basisonderwijs. In veel mindere mate wordt gewerkt in het buitengewoon onderwijs en het voortgezet onderwijs. Toch is te voorzien dat in de toekomst ook deze vormen van onderwijs in de werkingssfeer van de S. B. D. 's zullen komen te liggen. De S.B.D. 's zullen zich beperken tot onderwijsproblemen. Zij bewegen zich niet direkt op het gebied van de geestelijke of lichamelijke gezondheidszorg en het algemeen maatschappelijk werk; met de instanties op dat gebied bestaat een samenwerkings-en verwijzingsrelatie. De hier aangeduide relatie tussen schoolbegeleiding en wat door de betreffende instanties onderwijsopbouwwerk genoemd wordt, is naar aard en omvang nog erg onduidelijk. Wanneer echter van onderwijsopbouwwerk door de minister in ander verband gezegd wordt, dat het daarbij gaat om het leggen van relaties tussen school, gezin c.q. ouders, schoolbegeleidingsdiensten en Instellingen in de buurt (zoals wijkorganen, instellingen voor welzijnswerk, aktiegroepen), dan is er voor het christelijk onderwijs alle reden om nauwlettend op deze ontwikkeling toe te zien. De relatie school-

sociale omgeving dient ondersteund te worden onder uitsluitende verantwoordelijkheid van de school zelf d. w, z. bestuur, ouders en onderwijsgevenden.

•KERNAKTIVITEITEN DER S. B. D, 'S

De keuze van aktiviteiten van een S.B.D. valt grotendeels samen met de prioriteiten van het nationale onderwijsbeleid. Voor onze minister betekent dat het bevorderen van een socialistisch onderwijsbeleid! Centraal staan programmatisch gezien de integratie van kleuter-en basisonderwijs, de invoering van flexibele didaktische modellen (individualisering, differentiatie), de invoering van nieuwe struktureringen van het vakkenpakket (o. a. in de vorm van wereldoriëntatie) en het verzorgen van aktiveringsprogramma's voor leerlingen uit achtergebleven milieus. In de Nota "Beleidsplan voor het onderwijs aan groepen in achterstandsituaties" vinden we een voorbeeld van de wijze waarop de minister de S. B. D. 's wil laten funktioneren. In het kader van het onderwijsstimuleringsbeleid lezen we daar:

De scholen dienen goed opgebouwde onderwijskundige programma 's op te stellen, in overleg met de ouders en met steun van de sohoolbege leidingediensten.

Wanneer deze programma's er zijn voor alle betrokken soholen in het verzorgingsgebied, stelt de desbetreffende dienst in overleg met de sektor van het welzijnswerk voor de eigen regio een planning op van de werkzaamheden ten behoeve van de onderwijsstimulering.

De schoolbegeleidingsdiensten dienen op basis van de gemaakte planning bij het ministerie verzoeken tot financiële steun in, gebaseerd op het aantal boventalligen dat in het rayon begeleiding zal ontvangen (blz, 29),

Hier wordt toch wel duidelijk dat de Schoolbegeleiding het schoolgebeuren tot in z'n kern raakt en tevens, dat hier een eerste aanzet te signaleren valt van een faciliteiten-(subsidie-)koppeling school-S. B.D. Over beide zaken enkele opmerkingen,

* Schoolbegeleidingswerk uitsluitend op basis van professionaliteit is feitelijk onmogelijk juist nu allerwege het besef ontstaat dat het onderwijs van zo grote maatschappelijke betekenis is. En in deze bestaan er zelfs geen neutrale overheidsinstellingen. Trouwens hoe zal men het schoolgebeuren en het funktioneren van de leerUng daarin kunnen ondersteunen, zonder een gemeenschappelijke basis tussen onderwijzer en deskundige over de doelstellingen van het ondeirwijs en over de samenleving waarvoor het kind wordt gevormd?

* En wat faciliteiten en subsidie betreft, uiteraard heeft het christelijk onderwijs er weet van dat de overheid het recht heeft toe te zien op de deugdelijkheid van het onderwijs c. q. van de schoolbegeleiding. Toch behoort ook in het geval van de schoolbegeleiding de financiële gelijkberechtiging uitgangspunt te zijn. Dit betekent dat alles wat de overheid ten koste legt aan het van haar uitgaande onderwijs, naar evenredigheid ook ten goede komt aan het bijzonder onderwijs. Eigen verantwoordelijkheid over de beschikking van deze middelen, binnen het kader van de deugdelijkheidseisen die de overheid stelt, dient door haar voor het bijzonder onderwijs te worden geëerbiedigd. Wanneer op dit punt alleen gerekend wordt met gelijke kansen üi typisch socialistische zin, dan is er Inderdaad van gelijke kansen voor de levensbeschouwelijke richtingen in ons volk om haar kinderen naar eigen overtuiging te doen onderwijzen geen sprake meer. Te meer dienen de verantwoordelijke organen binnen het christelijk onderwijs deze ontwikkeling op de voet te volgen, daar de overheid zeker subsidievoorwaarden aan de S.B.D. 's zal stellen, wat betreft het afstemmen van de programma's op de prioriteiten van het nationale onderwijsbeleid.

Er dient - zo lezen we verder in de nota Schoolbegeleiding - werkelijke ruimte over te blijven voor aktiviteiten die op de specifieke behoeften van de regio en de individuele scholen zijn afgestemd. Aandacht dus voor de dagelijkse problemen van besturen, onderwijsgevenden, ouders en leerlingen in de bestaande school. Hieraan is allerwege grote behoefte. De indruk bestaat echter dat geleidelijke ontwikkeling van het bestaande ook voor de overheid één van de nieuwe taboes is. De in de ministeriële nota's ten aanzien van de onderwijs verandering gehanteerde onderscheiding ontwikkeling (veranderingen die zich binnen de bestaande onderwijsvorm voltrekken) en vernieuwing (veranderingen die om een doorbreking

van bestaande strukturen vragen) is vanuit onderwijskundig oogpunt moeilijk hanteerbaar vanwege de sterke verwevenheid van beide begrippen. Het miskennen hiervan zal in veel gevallen zowel de ontwikkeling als de vernieuwing doen mislukken, zoals de ervaring leert. In het politieke spanningsveld van vandaag heeft het progressieve kamp voor het vigerende onderwijs echter de frustrerende neiging, overwegend vanuit de vernieuwing te willen denken en handelen. Dit heeft uiteraard konsekwenties voor de verdeling van de beschikbare middelen, ook wanneer het schoolbegeleiding betreft.

• UITGANGSPUNT RELATIE SCHOOL-S.B.D.

Het uitgangspunt voor de relatie met de school ïs de dienstverlenende, ondersteunende funktie van de schoolbegeleiding en de vrijwilligheid Van de relatie tussen sohool en S.B.D. (blz. 7).

Het dienstverlenend karakter van de schoolbegeleiding berust op de erkenning, dat de professionele ondersteuning niet de verantwoorden j^heid van de scholen kan overnemen, de school zelf is verantwoordelijk voor het onderwijs en voor de vormgeving van het onderwijsleerproces en heeft een eigen professionele deskundigheid. Be professionele ondersteuning kan de school hierbij wél helpen. De school moet zoveel mogelijk gestimuleerd en geaktivéerd worden om zijn eigen professionele mogelijkheden te verwezenlijken. Dit betekent niet dat de professionele ondersteuning passief moet blijven en alleen heeft af te wachten wat de school wenst. De ondersteuning heeft ook een eigen professionele verantwoordelijkheid. Beide verantwoordelijkheden, van de school en van de ondersteuning moeten met elkaar in harmonie worden gebracht. Dit kan alleen als in een vrijwillige relatie een vertrouwensbasis tussen de sohool en de S.B.D, wordt gevormd (blz. 19).

Uitvoerig is hier weergegeven hoe in de nota gesproken wordt over de aard van de relatie School - S.B.D. Op het eerste gezicht ziet dit er vertrouwenwekkend uit: vrijwilligheid van de relatie, afgrenzing van verantwoordelijkheden, de school moet zoveel mogelijk eigen professionele mogelijkheden vergroten. Toch blijft de vraag: "Als dit alles nu eens verder uitgewerkt wordt, hoe verhoudt zich dan dit uitgangspunt tot de vrijheid van het christelijk onderwijs? ".

De organisaties die de bijzondere scholen vertegenwoordigen hebben o. i. terecht in een gezamenlijk kommentaar aan de minister o. a. op dit punt een aantal vragen en eisen voorgelegd. Het bijzonder onderwijs eist de instelling van een beroepsinstantie, waar belanghebbenden in beroep kunnen gaan tegen beslissingen van de overheid (bijv. tegen weigering of verdeling van de subsidie) en van het bestuur van de S. B. D. (benoeming en ontslag van stafleden, identiteitsaangelegenheden, programmering, etc.). Geen monopoliepositie van de S. B. D. 's waarbij de school uitsluitend afhankelijk is van de in haar regio opererende dienst. Er wordt gepleit voor keuzemogelijkheden. Eén daarvan wordt in de nota als "desgewenst" genoemd: diensten met 3 bemanningsteams maken een stabiele en naar deskundigheden geschakeerde en naar levensbeschouwing gedifferentieerde dienstverlening mogelijk. Een andere keuze is dat een aantal scholen wanneer zij dat wenst tezamen een eigen dienst moet kunnen oprichten.

# BE STUURS VCKMEN S.B.D. 's

De minister bindt zich niet aan één vorm. De regio zelf moet over de bestuursvorm beslissen. Hij noemt de stichting, de vereniging, de bestuurscommissie ex art. 61-63 van de Gemeentewet en de gemeenschappelijke regeling krachtens art. 41 van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen. Met deze laatste vormen, waarbij de financierende overheidsinstanties op grond van het feit dat zij financieren extra bestuursplaatsen claimen, heeft het bijzonder onderwijs nogal wat slechte ervaringen. De provinciale of lokale overheid kan doordat zij de "subsidiekraan" bedient, soms een ongepermitteerde druk uitoefenen op de participanten om haar zin door te drijven. De S.B.D. in Zeeland is hiervan een voorbeeld. De stichting als privaatrechtelijke bestuursfiguur heeft voor het bijzonder onderwijs de voorkeur.

©FINANCIERING VAN DE S. B. D. 's

Uitgangspunt voor het subsidiebeleid van de overheid op het gebied van de schoolbegeleiding is de samenwerklngsdienst voor het bijzonder en openbaar onderwijs. Samenwerking in de schoolbegeleiding blijkt voor het overgrote deel van de scholen aanvaardbaar te zijn geworden. De rijksoverheid juicht deze ontwikkeling toe, zo lezen we in de nota. De landelijke pedagogische centra (K. P. C., C. P. S.) met hun levensbeschouwelijke verscheidenheid kuimen in hun samenwerking met de S. B. D. 's dan wel de eventueel gewenste levensbeschouwelijke faktoren tot hun recht laten komen.

Er bestaat nog geen definitieve rijkssubsidieregeling voor de S. B. D. 's. Bij de keuze van te subsidiëren diensten wordt uitgegaan van de bekende socialistisch te interpreteren kriteria: gaat het hier om stimuleringsen herstruktureringsgebieden; regio's met een sterke vertegenwoordiging van sociaal achterblijvende milieus? Er is sprake van zgn. dienstsubsidies en projektsubsidies. Bij de projektsubsidies worden speciale projekten ondersteund ten behoeve van leerlingen uit achterblijvende milieus. Op het punt van de financiering hebben de gezamenlijke bonden voor het bijzonder onderwijs gepleit gelden aan de scholen toe te wijzen, die zij voor begeleiding kunnen besteden bij de dienst van hun keuze.

#ENKELE KONKLUSIES

* Het christelijk onderwijs gaat er in haar opstelling t. a. v. de door de minister geproduceerde beleidsvoornemens o.i. nog te veel van uit, dat het departement van O. en W. slechts een distributieve onderwijspolitiek voert met volledige eerbiediging van de levensbeschouwelijke verscheidenheid binnen ons volk. Dit kabinet heeft echter duidelijk gesteld dat het een konstruktieve onderwijspoUtiek wil voeren, die een visie op het doel van het onderwijs veronderstelt. Welke doelvisie is geen vraag; dat wordt ook m deze nota duidelijk,

* Van christelijke zijde is misschien toch te laat krachtig en eendrachtig gereageerd en Ingespeeld op de bedoelingen van de minister. Nu duidelijk zichtbaar wordt wat schoolbegeleiding al niet kan betekenen, groeien de bedenkingen. Zal het konfessionele onderwijs niet langzaam

maar zeker door al deze "neutrale" overheidsinstellingen worden ingekapseld en overheerst?

* Om de school heen bouwt de minister een "externe" verzorgingsstruktuur. De nota Schoolbegeleidii^ geeft geen enkel zicht op het tot ontwikkeling brengen van een "interne" verzorgingsstruktuur. De school heeft hiervoor faciliteiten nodig. Wanneer deze worden onthouden, heeft zij alleen al door dit feit nauwelijks mogelijkheden om zich vanuit haar "eigenheid" weerbaar en slagvaardig met de S. B. D. 's te verstaan.

* Wie nota's als de onderhavige bestudeert, gaat zich afvragen of zelfs de sociale wetenschappen niet steeds meer juist als ontmenselijkende macht zich gaan manifesteren, vooral onder invloed van politiek en polariserend denken. Ouders, onderwijzers en kinderen worden in de moderne onderwijskunde gezien als elementen of instrumenten manipuleerbaar en hanteerbaar inprocessen, strukturen, systemen. De bijbelse mens-en wereldbeschouwing is in dit denken niet eens meer een plaats te geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 1975

De Reformatorische School | 52 Pagina's

Schoolbegeleiding

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 1975

De Reformatorische School | 52 Pagina's