Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat voor samenspel tussen  de basis en de overheid met  betrekking tot de  ontwikkeling van het onderwijs ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat voor samenspel tussen de basis en de overheid met betrekking tot de ontwikkeling van het onderwijs ?

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

door C.Houweling,

• BETROKKENHEID

Een de persoonlijke inzet stimulerende betrokkenheid van het onderwijsveld bij de besluitvorming in het onderwijs wordt door velen in en rond de school met moeite ervaren. Wanneer we hier "onderwijsveld" schrijven bedoelen we alle direkt-betrokkenen bij het onderwijsleerproces: bevoegd gezag, schoolleiding, onderwijsgevenden, leerlingen, ouders, niet-onderwijzend personeel, en hun organisaties. Een veel gehoorde klacht is: "Het komt over je". Het centralisme van de overheid wordt als knellend ervaren. Er is een vervreemding te konstateren tussen de werkers in het veld en de hun vertegenwoordigende organisaties in het overleg met de overheid. De afstand tussen de schoolpraktijk en de beoefenaars van de onderwijswetenschappen is te groot.

WAT IS HET GEVAL?

Op micro-niveau (de lokale school) speelt zich de "uitvoering" af waar alles om draait. Dat dagelijkse schoolgebeuren is vandaag de dag zeer arbeidsintensief en aandacht-verslindend, zoals ieder weet. De betrokkenheid op het arbeidsveld in de school is de zwakte van het micro-niveau, als het er om gaat opwaarts (maatsch. organen, specialisten, politici) invloed uit te oefenen. Feitelijk een ontdekkende konstatering, als wij bedenken, dat die betrokkenheid juist de kracht ervan zou moeten uitmaken. Nu is te stellen dat door de overheid materieel meer aandacht gegeven moet worden aan de mogelijkheden in zake tijd e.d. om het micro-niveau wezenlijk in staat te stellen aan dit werk deel te nemen.

Zonder het belang van deze materiële faktoren te willen ontkennen is een meer wezenlijke vraag, of bij de huidige ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijs de vrijheid van richting en inrichting als niet te scheiden eenheid binnen het christelijk onderwijs voldoende aandacht krijgt.

VRIJHEID VAN RICHTING

De uitdrukking vrijheid van richting is in de grondwet gekomen als resultaat van de schoolstrijd. Er staat dan ook nadrukkelijk "voor wat het bijzonder onderwijs betreft, vrijheid van richting". Hierbij werd gedacht aan de levensbeschouwelijke denominatie van het onderwijs en de wettelijke en onderwijskundige ruimte daarvoor (art. 208, zesde alinea).

Verder heeft het begrip richting nog een pedagogisch-didaktische betekenis gekregen, los van de in ons land bekende levensbeschouwelijke indeling.

In ae loop van de tijd zijn allerlei scholen ontstaan met een min of meer kenmerkende pedagogische doelstelling, veelal gepaard gaande met bepaalde didaktische opvattingen (Montessori-, Dalton-scholen, etc).

Het is de laatste jaren zelfs zo, dat deze ontwikkeling geen halt houdt bij de grenzen van het bijzonder onderwijs. Er is ook bij het openbaar onderwijs een groeiende behoefte aan vrijheid van (pedagogisch-didaktische) richting en inrichting van het onderwijs. Het laat zich aanzien, dat bij de huidige vermaatschappelijking van het onderwijs, juist op dit punt allerlei spanningen zullen ontstaan. Te meer nu men van overheidszijde een enkele maal het geluid heeft laten horen dat de grondwet vrijheid van levensbeschouwelijke richting garandeert, maar niet van pedagogisch-didaktische richting met konsekwenties voor de inrichting. Het christelijk onderwijs mag o. i. in geen geval hier richting en inrichting ontkoppelen. Hoewel we dit allemaal zullen beamen, blijkt uit de praktijk dat we ons nog veel te weinig bezighouden met de pedagogisch-didaktische konsekwenties van de door ons voorgestane richting m. b. t. de inhoud en vormgeving van ons onderwijs.

Onvoldoende beseffen we ook dat Overheid en "buitenstaander" juist daar vaak terecht hun kritiek op richten wanneer het gaat om de waarde van de christelijke school. Wanneer dan verder blijkt, dat we met een Overheid te doen hebben die in en rond het onderwijs zeer aktief optreedt om zo mogelijk de samenleving te stuwen in de richting die zij uitstippelt, dan is een hernieuwd élan op dit punt in de christelijke school noodzakelijk.

Hoe komen nu de hier aangesneden zaken in het samenspel tussen onderwijsveld en overheid tot hun recht? We beperken ons in deze bijdrage tot het trekken van enkele hoofdlijnen.

DE N.P.C.S.

Voordat we een schets geven van de door de Minister wenselijk geachte strukturen met betrekking tot beleidsvoorbereiding en beleidsvoornemens eerst iets over de Nederlandse Protestants Christelijke Schoolraad (N.P.C.S.). De N.P.C.S. heeft zich tot taak gesteld om vanuit de positie van het christelijk onderwijs een eigentijds antwoord te geven op de vragen waarmee dit onderwijs nu en in de toekomst zal worden geconfronteerd. Zij treedt - als representant van het gehele protestants-christelijke onderwijs - in kontakt met o.a. de Overheid, wanneer de mening wordt gevraagd van dat onderwijs of indien dit onderwijs als totaliteit t.o. V. een bewindsman of anderen een mening of advies naar voren wenst te brengen.

De N.P. CS. participeert nu in de Centrale Commissie voor Onderwijsoverleg (CCOO) en in de toekomst in de Centrale Overlegraad met haar sektorraden. Zij vormt in het overleg met de Hoge Overheid voor onderwijszaken de stem van het Protestants-Christelijk onderwijs in Nederland. Een klemmende vraag is of de op onderwijsgebied ook organisatorisch verdeelde gereformeerde gezindte zich voldoende bezinning gunt op haar plaats en betekenis binnen de N. P. C. S.

MEER SYSTEEM IN HET ONTWIKKELINGS-EN VERNIEUWINGSPROCES

De Centrale Commissie voor Onderwijsoverleg (CCOO) zal worden opgeheven. Het ligt in de bedoeling van minister Van Kemenade in plaats hiervan een Centrale Overlegraad in het leven te roepen met daarnaast vijf sektorraden. De minister treedt op als voorzitter van de Centrale Overlegraad, waarin alle koepels met vijf personen vertegenwoordigd zijn. Voorts hebben hierin onder meer zitting twee waarnemers namens de Commissie Onderwijszaken van de Sociaal Economische Raad.

De Centrale Overlegraad heeft tot taak zich bezig te houden met centrale vraagstukken op het gebied van het onderwijs. De sektorraden, waarin de verschillende organisaties per geleding (personeel, bestuur, ouders) vertegenwoordigd zijn, richten zich vooral op deelproblemen.

Verder kondigt de minister aan de oprichting van een Onderwijsplanbureau (OPB). Dit bureau heeft tot taak de kwantitatieve analyse van het onderwijsbeleid te verzorgen. Zowel de overheid als de onderwijsorganisaties kunnen hiervan gebruik maken.

In de nota "Naar een structuur voor de ontwikkeling en vernieuwing van het primair en secundair onderwijs" heeft de minister een instrumentarium ontwikkeld, waarin overleg, advies, verzorging en kwalitatieve en kwantitatieve analyse systematisch zijn uitgebouwd en op elkaar afgestemd. Centraal staat in de nota de eigen, specifieke verantwoordelijkheid van onderwijsveld aan de ene kant en overheid aan de andere kant voor een goed verloop van het onderwijsleerproces. Juist voor de opbouw van genoemd instrumentarium dragen beide gezamenlijk verantwoordelijkheid.

ONTWIKKELING EN VERNIEUWING

De bewindsman geeft als definitie voor ontwikkeling: "aktiviteiten, op initiatief van het onderwijsveld of de overheid ondernomen, die gericht zijn op veranderingen die zich voltrekken binnen de bestaande onderwijsstructuur". Onder vernieuwing verstaat hij aktiviteiten, op initiatief van de overheid of van het onderwijsveld ondernomen, die gericht zijn op veranderingen die de bestaande onderwijsstniktuur doorbreken en nieuwe wettelijke regelingen noodzakelijk maken. Vernieuwing in deze zin gebruikt, zal daarom altijd een landelijk karakter dragen. Als voorbeelden hiervan gelden de experimenten basisschool en middenschool. De minister vindt het onjuist deze twee begrippen van elkaar te scheiden. Beide beiïivloeden elkaar en vloeien soms in elkaar over.

SAMENWERKING VAN ALLE BETROKKENEN

De bewindsman acht het daarom essentieel voor de ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijs, dat de scholen in het middelpunt van alle aktiviteiten staan. De betrokkenheid van het onderwijsveld bij de besluitvorming en de beslissingen over de veranderingen in het onderwijs is een wezenlijke voorwaarde voor het welslagen ervan.

Ontwikkelingen en vernieuwingen moeten op elkaar afgestemd worden. Dat vraagt om een beleidsperspektief, een visie op langere termijn. In de diskussienota "Contouren van een toekomstig onderwijsbestel" heeft de minister een aantal hoofdlijnen voor een toekomstig onderwijsstelsel ter diskussie gesteld,

BETERE VORMEN VAN OVERLEG

De minister somt in zijn beleidsnota een aantal bezwaren op tegen de huidige situatie bij het overleg. Hij constateert dat:

- overleg en advies door elkaar lopen;

- de direkt-betrokkenen (achterbannen) vaak onvoldoende meedoen;

- er sprake is van versnippering en overlapping van aktiviteiten;

-evaluatie-gegevens ontbreken, waardoor overleg en advisering vaak zonder voldoende feitelijke informatie moeten plaatsvinden.

Aan het overleg in de CCOO nemen alleen de landelijke koepelorganisaties van het onderwijsveld deel. Het nadeel daarvan is dat de afstand tussen de vertegenwoordigers van het onderwijsveld in de CCOO en de werkers in het veld wel erg groot is. De laatsten zijn vaak onvoldoende op de hoogte van de overwegingen die in het overleg een rol hebben gespeeld. Ook vinden zij dat hun stem te weinig doorklinkt en dat te weinig aandacht wordt besteed aan hun belangen. Een informatiestroom van boven naar beneden en vooral ook omgekeerd kan dit bezwaar maar ten dele ondervangen.

De minister wijst verder op het gevaar van vermenging van overleg en advies. Hij stelt daarom voor het landelijk overleg op twee punten te concentreren en wel in het Centraal Onderwijsoverleg (COO) en het Georganiseerd Overleg (GO). Eerstgenoemd orgaan houdt zich alleen bezig met vraagstukken op het gebied van het onderwijs, terwijl het GO alleen het personeelsbeleid ter harte neemt.

De andere overlegorganen zoals het Overlegorgaan Docenten Opleidingen (OODO) en het Overlegorgaan Werkende Jongeren (OOWJ) zullen worden opgeheven.

Het Centraal Onderwijsoverleg speelt zich af in de Centrale Overlegraad en in de vijf sektorraden.

• SEKTORRADEN

In het kader van de nieuwe opzet van de COO zullen sektorraden worden ingesteld voor:

a. het primair onderwijs met de afdelingen 1. Basisonderwijs (kleuter-en lager onderwijs) 2. Speciaal onderwijs

b. het sekundair onderwijs met de afdelingen 1. Algemeen Voortgezet Onderwijs 2. Beroepsonderwijs

c. het onderwijs en vorming aan werkende jongeren

d. de scholing van onderwijsgevenden met de afdelingen 1. Basisonderwijs en Speciaal Onderwijs 2. Algemeen Voortgezet Onderwijs en Beroepsonderwijs

e. het tweede-wegonderwijs met de afdelingen 1. Avondonderwijs 2. Schriftelijk en cursorisch onderwijs.

De sektorraden of hun afdelingen kunnen uit hun midden werkgroepen of kommissies benoemen ter bestudering van bepaalde vraagstukken en ter voorbereiding van een standptuit. In de sektorraden en hun afdelingen hebben doorgaans vertegenwoordigers zitting van: besturenbonden, verenigingen van schoolleiders, organisaties van onderwijsgevenden, nietonderwijzend personeel, studenten of leerlingen en ouders. Zij vertegenwoordigen het georganiseerd onderwijsveld. Van de zijde van het departement voeren ambtenaren het overleg. Zij lichten onder andere de beleidsstandpunten van de minister toe en informeren de minister over de overwegingen die in het overleg een rol hebben gespeeld.

De voorzitter van de sektorraden en de afdelingen zijn ambtenaren die door de minister worden aangewezen. De minister heeft voorlopig gekozen voor een aparte sektorraad voor het onderwijs aan werkende jongeren. Dit gebeurt wegens de geheel eigen problematiek die in deze sektorraad aan de orde komt. Op langere termijn geeft de bewindsman er de voorkeur aan deze sektorraad te integreren als afdeling in de sektorraad sekundair onderwijs.

• ADVIESSTRUKTUUR

De uitbouw en verandering van het overleg heeft gevolgen voor de adviesstruktuur. De minister onderscheidt in zijn beleidsnota twee soorten adviezen. Aan de ene kant de adviezen voor de beleidsvoorbereiding, aan de andere kant de finale adviezen over definitieve beleidsvoornemens.

In de toekomst wil de minister advieskommissies niet meer bemannen door vertegenwoordigers van organisaties, maar door deskundigen op persoonlijke titel. In de komende jaren zal hij zorgvuldig laten nagaan welke kommissies kunnen worden opgeheven of qua taak en samenstelling dienen te worden veranderd. Het Lochemse Overleg zal bijvoorbeeld overbodig worden. De sektorraden en afdelingen van het Centraal Onderwijsoverleg zullen de overlegfunktie gaan overnemen. Voor zover het Lochems Overleg een adviserend karakter droeg, nemen advieskommissies deze taak over. In verband met de oprichting van de Stichting voor de Leerplanontwikkeling (SLO) zal ook de taak en positie van de Commissies Modernisering Leerplan (CML's) veranderen.

ONDERWIJSRAAD

Ook de taak en de samenstelling van de Onderwijsraad zal een aantal wijzigingen moeten ondergaan. Het beoordelen van beleidsnota's, die aan de Staten-Generaal worden aangeboden, behoort voortaan eveneens tot de taak van de Onderwijsraad. Wil de raad zijn taak als finaal adviesorgaan kunnen uitvoeren, dan zal hij niet pas op het allerlaatste moment in kennis moeten worden gesteld van het ontwikkelde beleid. Daarom zullen de rapporten van de advieskommissies, die handelen over bepaalde beleidsaspekten, bij hun verschijnen ter informatie aan de Onderwijsraad worden toegezonden. Verder zal deze het recht krijgen tussentijds informatief overleg te plegen met deze kommissies. Bovendien heeft de Onderwijsraad het recht uit eigen beweging tussentijdse adviezen aan de minister uit te brengen, zo vaak hij dit noodzakelijk acht.

In overleg met de Onderwijsraad zal worden nagegaan of alle individuele toepassingen van wettelijke bepalingen, de raad moeten blijven passeren.

Het verdient overweging de Onderwijsraad te ontlasten van een aantal detailzaken. Daardoor kan de raad zich meer richten op het adviseren over de hoofdlijnen van het onderwijsbeleid. De minister stelt verder voor het aantal afdelingen van de Onderwijsraad van zeven terug te brengen tot drie: voor primair, sekundair en tertiair onderwijs. Deze afdelingen zullen een aantal onderafdelingen hebben. Gezien de omvang van de huidige Onderwijsraad (80 leden) denkt de minister voorts aan een verdeling in gewone en buitengewone leden. De gewone leden vormen de vaste kerngroep. De buitengewone leden worden alleen ingeschakeld bij kwesties die specifieke deskundigheid vragen. Over de uitwerking van deze gedachten zal nog nader overleg plaatsvinden.

VERZORGINGSSTRUKTUUR

Volgens de minister is de samenhar^ tussen de verschillende verzorgingsinstanties onvoldoende.

Hij konstateert dat de direkt-betrokkenen bij het onderwijsleerproces het gevoel hebben dat zij te weinig invloed kunnen uitoefenen op de werkzaamheden van die instanties.

De kloof tussen de mensen in de praktijk en de beoefenaars van de onderwijswetenschappen wordt nog steeds als te groot ervaren. Om tot een meer gerichte ondersteuning van de schoolpraktijk te komen, moet de theorie letterlijk en figuurlijk dichter bij de praktijk worden gebracht. De schoolbegeleidingsdiensten zullen hier in de eerste plaats voor moeten zorgen, aldus minister Van Kemenade. De Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs (SVO) wil de minister nadrukkelijker bij het beleid betrekken.

De SVO dient, binnen het jaarlijks budget, een onderzoekprogramma op te stellen als onderdeel van een meerjarenplan. Dit programma moet gebaseerd zijn op aanvragen van de overheid, het onderwijsveld, de (nog op te richten) Adviesraad voor Onderzoek Kunstzinnige Vorming, onderzoekinstituten én individuele onderzoekers. De aanvragen van de minister, waaronder het onderzoek voor de leerplanontwikkeling en de experimenten, vallen hier in ieder geval onder. Op het gebied van de leerplanontwikkeling zal de SVO haar onderzoeksaktiviteiten verrichten in samenspel met de SLO.

Ook het CITO zal een nauwe relatie moeten aanknopen met de SLO. Dit geldt vooral voor toetsen die in het onderwijsleerproces worden ingebouwd. Dat betekent dat medewerkers van het CITO zullen meedoen aan projekten van de SLO. Tevens zullen zij diensten kunnen verlenen aan projekten die door onderwijskundige instituten of onderwijsorganisaties worden uitge - voerd.

De SLO kan hiervoor voorstellen doen aan het bestuur van het CITO, nadat met het instituut overleg is gepleegd. De relatie CITO-SLO zal nog in konkrete samenwerkingsvormen op het werkniveau gestalte moeten krijgen.

• ONDERWIJSPLANBUREAU EN SVO

Volgens minister Van Kemenade zal de kwantitatieve en kwalitatieve analyse van het onderwijsbeleid moeten gebeuren door onafhankelijke, professionele instanties. Hij meent dat een onafgebroken registratie en bewerking van gegevens voor het beleid moet worden gewaarborgd en niet afhankelijk mag zijn van de programmering van afzonderlijke onderzoeksinstituten. Om een kontinue registratie en bewerking van kwantitatieve gegevens voor het onderwijsbeleid te garanderen zal een Onderwijsplanbureau (OPB) worden ingesteld. De minister zal hiervoor binnenkort een wetsontwerp bij de Staten-Generaal indienen.

Dit Onderwijsplanbureau ressorteert onder de minister. In het wetsontwerp wordt uitdrukkelijk gesteld dat:

* instellingen van onderwijs, alsmede organisaties en instanties die betrokken zijn bij de ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijs zich tot het OPB kunnen wenden voor het doen verrichten van werkzaamheden als hierboven aangegeven;

* het OPB zijn rapporten openbaar maakt;

* de direkteur terzijde wordt gestaan door een advieskollege, waarin het onderwijsveld participeert.

B VOORZITTER STOLK JUBILEERDE

In juli j.l. mocht onze voorzitter gedenken, dat hij 25 jaar lang met hart en ziel het christelijk onderwijs heeft mogen dienen met gaven, die hij daarvoor van de Heere heeft ontvangen. Dat wij zo laat reageren heeft zijn oorzaak, omdat wij pas eind september langs een omweg van dit jubileum vernamen. Dit is echter beslist geen reden om er in DRS geen aandacht meer aan te schenken, want dat zou van grote ondankbaarheid en weinig waardering getuigen.

Bescheidenheid siert de mens, zo ook onze voorzitter. Vandaar zijn wens dit heuglijke feit in alle stilte te herdenken in 't besef dank verschuldigd te zijn aan Hem, Die in voorbijgevlogen periode spaarde en krachten verleende. Toch bleef het arriveren bij deze mijlpaal niet geheel onopgemerkt, hetgeen blijkt uit deze korte reaktie onzerzijds. Maar ook werd de jubilaris reeds aangenaam verrast tijdens een bijeenkomst van de scholengemeenschap "Guido de Brés" te Rotterdam, waaraan dhr. Stolk als conrector verbonden is, doordat men hem als blijk van waardering een prachtig geschenk overhandigde.

Het is zeker niet onze bedoeling de velerlei aktieve bijdragen van onze voorzitter in deze 25 jaar naast zijn toch al niet geringe dagtaak, zoals spreekbeurten voor S.G. P.-kiesverenigingen en op ouderavonden, artikelen schrijven voor De Banier en De Saambinder, redaktielid van DRS, diverse bestuursfunkties etc., uitgebreid de revue te laten passeren, omdat wij weten hem daarmee geen dienst te bewijzen en dit juist tegen zijn bescheidenheid zou indruisen.

Wel willen we het jaar 1972 in herinnering brengen, waarin dhr. Stolk het voorzitterschap van de G. O. L. V. aanvaardde. Ondanks de toch al vele, vele werkzaamheden op verschillende terreinen heeft hij toentertijd gemeend niet voor deze funktie te mogen bedanken, omdat hij overtuigd was van de noodzaak van het voortbestaan van een gezonde onderwijsorganisatie.

Hoewel zijn belangstelling rijk gevarieerd is, heeft de G. O. L. V. toch wel in 't bijzonder zijn aandacht en neemt zij een grote plaats in z'n hart in. Als voorzitter is hij niet in 't minst een stuwende kracht binnen ons bestuur en weet hij steeds een goede vergadersfeer te scheppen, hetgeen telkens weer tot uitdrukking komt op de bestuursvergaderingen.

Wij hebben veel waardering voor zijn principiële, zakelijke en kundige inbreng en voor zijn op de Bijbel gefundeerde visie, die hij steeds duidelijk doorgeeft, ook in z'n openingsspeech op de algemene ledenvergaderingen.

ij weten ons de tolk van velen, zo niet van allen, wanneer wij de hoop itspreken, dat dhr. Stolk nog vele malen met zoveel enthousiasme en edrevenheid onze bestuursvergaderingen en jaarvergaderingen zal mogen penen en leiden.

Tenslotte hopen wij, dat hem de goedertierenheden des Heeren tot verlegenheid hebben gebracht met de uitroep: "Wat zal ik de Heere vergelden voor al Zijne weldaden aan mij bewezen? ". Dat de Heere hem nog lange tijd zal sparen voor zijn vrouw en kinderen, voor ons reformatorisch onderwijs, voor onze vereniging etc. en dat Hij hem verder wil sieren met gaven van hart en hoofd om blijmoedig te dienen op de door God gestelde plaats in de maatschappij, is de hartelijke wens en bede van het bestuur en de gehele G. O. L. V.

sekretaris M. Last.

MEDEDELING VOOR GEPENSIONEERDE KOLLEGA'S

Het was tot nu toe de gewoonte, dat een gepensioneerde koUega geen kontributie meer behoefde te betalen, doch wel het kontaktblad (voorheen het G. O. V.-blaadje) bleef ontvangen. Het behoeft echter geen verder betoog, dat inmiddels heel wat ten goede is gewijzigd binnen onze vereniging en dan denken we niet in de laatste plaats aan ons huidige maandblad De Reformatorische School. Eén en ander brengt naast veel inspanning van bestuur en redaktie ook financiële konsekwenties met zich mee.

Daarom zag het bestuur zich genoodzaakt op de laatstgehouden bestuursvergadering te besluiten (in het volste vertrouwen dat de betrokken personen hiervoor alle begrip zullen hebben), de gepensioneerden met ingang van het thans lopende jaar slechts de abonnementsprijs van DRS a ƒ22, 50 per jaar te laten betalen indien zij het blad willen blijven ontvangen. Voor degenen, die toch de veertig gulden kontributie bleven doorbetalen (ja zeker, volgens de penningmeester zijn die er ook) is dit een meevaller.

Een vriendelijk verzoek dus aan alle kollega's, die vóór 1975 met pensioen zijn gegaan en daarna niets meer betaalden: "Wilt U alsnog over 1975 ƒ 22, 50 overmaken op gironr. 2906503 t.n.v. de penningmeester der G.O.L.V., Schouteneinde 80, Puttershoek. U blijft dan ons blad ontvangen en steunt tevens ons noodzakelijke verenigingswerk.

Wellicht ten overvloede merken we op, dat degenen, die in 1975 met pensioen zijn gegaan of hopen te gaan over het thans lopende jaar hun normale kontributie van ƒ 40, — verschuldigd zijn. Nogmaals, wij vertrouwen dat op deze onvermijdelijk geworden regeling op sympathieke wijze zal wor­

den gereageerd.

^e sekretaris

Van de leden

Nieuwe leden:

dames: J.W.Groothedde A. de Jong W. Koemans M.Seldenrijk P.van Toor-den Dunnen M. Voorwinden - Ernst - Rotterdam - Bruchem (Gld.) - Ridderkerk - Utrecht - Meliskerke - K.B.O. - K.B.O. - K.B. O. - K.B.O. , 29

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1975

De Reformatorische School | 48 Pagina's

Wat voor samenspel tussen  de basis en de overheid met  betrekking tot de  ontwikkeling van het onderwijs ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1975

De Reformatorische School | 48 Pagina's