Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De controverse tussen  Groen van Prinsterer  en Van der Brugghen  inzake de schoolkwestie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De controverse tussen Groen van Prinsterer en Van der Brugghen inzake de schoolkwestie

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

door Drs. J.Kruidenier,

PROBLEEMSTELLING

De schoolkwestie vormde één van de meest opvallende politieke spanningsvelden gedurende een belangrijk deel van de negentiende en de eerste twee decennia van de twintigste eeuw. De toen gevoerde strijd voor christelijk schoolonderwijs in Nederland is van zo groot belang, dat behandeling van dit thema zowel in lagere scholen als in scholen voor voortgezet onderwijs gewenst is. Een adequate aanpak voor verschillende leeftijdsgroepen is zeker te vinden.

Aan literatuur over de schoolkwestie ontbreekt het niet. Van de hand van Dr. D. Langedijk zag in 1931 zelfs een "Bibliografie van den schoolstrijd 1795-1920" het licht. 1) Daarin treft men enkele duizenden nummers aan. De liefhebber van dit thema kan dus zijn gang gaan. Maar hij moet wel op zijn hoede zijn. Er doet zich namelijk een ernstig probleem voor.

Eén van de meest bekende gebeurtenissen uit de geschiedenis van de schoolstrijd is het tragische conflict tussen Mr. G. Groen van Prinsterer (1801-1876) en Mr. J.J.L. van der Brugghen (1804-1863) in de jaren 1856 en 1857. Ten aanzien van de vele tientallen literatuurnummers die ruime aandacht schenken aan dit conflict, moet grote voorzichtigheid in acht genomen worden. Het overgrote deel van deze literatuur geeft een vertekend beeld, van Groen van Prinsterer, van Van der Brugghen, en van de ontwikkeling van het conflict. Wie het tendentieuze karakter van deze literatuur niet onderkent, doet, hoewel te goeder trouw, de historische ontwikkeling en de nagedachtenis van de twee mannen waarover het gaat, geweld aan.

Ik hoop daarom in enkele vervolgartikelen uiteen te zetten langs welke weg het kwam tot een conflict tussen Groen van Prinsterer en Van der Brugghen. Daarbij zal tevens de herkomst van het vertekende beeld worden nagegaan.

EEN TRAGISCH CONFLICT

Het moet een beklemmende situatie geweest zijn, toen op 10 juli 1857 in de vergaderzaal van de Tweede Kamer in Den Haag twee voormalige vrienden lijnrecht tegenover elkaar stonden. Reeds jaren geleden hadden Groen van Prinsterer en Van der Brugghen zich ingezet voor christelijk schoolonderwijs in Nederland. Ieder gingen ze daarbij een eigen weg, maar met wederzijdse sympathie en vriendschap.

1) Uitgegeven te 's-Gravenhage.

Toen in 1856 het kabinet-Van der Brugghen optrad kwam daarin vrij plotseling verandering. Groen van Prinsterer, die van mening was dat Van der Brugghen zich altijd had verzet tegen de gemengde school 2), bemerkte nu dat het ministerie-Van der Brugghen de gemengde school wilde bestendigen. Groen had juist vurig gehoopt dat zijn vriend de facultatieve splitsing 3) van de openbare school zou realiseren. Daarom verzette Groen zich krachtig tegen de door het Ministerie ingediende onderwijswet. Hij beschuldigde Van der Brugghen op die 10e juli van "politieke ondankbaarheid, politieke ontrouw, politieke onbedachtzaamheid". 4)

Naar Groen's oordeel had de minister zijn antecedenten verloochend. Van hem had men immers anders mogen verwachten. Van der Brugghen reageerde geïrriteerd. Hij deelde mee op Groen's rede niet te zullen antwoorden, omdat deze zich veroorloofd had "om door een kunstig zamenweefsel van woorden en voorstelling van feiten, te trachten mij, Minister des Konings, hier belagchelijk te maken en in het oog der natie te vernederen". 5) Zijns inziens had Groen van Prinsterer niet het recht hem op deze wijze te grieven. Hij besloot zijn reactie met de opmerking: "De regtvaardiging van mijn gedrag, waarbij ik mij, met de hand op het hart, van geen bedrog en misleiding bewust ben, laat ik over aan de nakomelingschap". 6)

Groen van Prinsterer was verbaasd over Van der Brugghen's reactie en zei: "Ook ik beroep mij, zoo het noodig mogt zijn, op de nakomelingschap". 7)

Voortaan stond deze gebeurtenis op 10 juli 1857 diep gegrift in de geheugens van beide mannen. Op dit conflict volgde geen verzoening, hoezeer daarop van beide kanten gehoopt werd. Hun vriendschap had een schokkend en abrupt einde gevonden. Daarom: een tragisch conflict.

• HET BEROEP OP 'T»E NAKOMELINGSCHAP"

Het beroep op "de nakomelingschap" is niet zonder gevolg gebleven. Er is over het conflict een omvangrijke literatuur ontstaan. Wie daarin zoekt naar de rechtvaardiging van het gedrag van Van der Brugghen, zoekt veelal tevergeefs. In de meeste gevallen wordt diens gedrag, met soortgelijke argumenten als die waarvan eenmaal Groen van Prinsterer zich bediende, veroordeeld. Groen van Prinsterer's beroep op het nageslacht is vele malen succesvoller geweest dan dat van zijn vriend.

Deze situatie heeft een aanwijsbare achtergrond. Groen van Prinsterer leefde na het conflict nog bijna twintig jaar, waarin hij ook zelf een bijdrage leverde tot de geschiedschrijving van het

2) De ene openbare school voor alle gezindheden.

3) De openbare school met keuze uit drie varianten: protestants-christelijk, rooms-katholiek, Joods.

4) Handelingen der Staten-Generaal, 1856-1857, 1124^.

5) Ibidem, 1120.

6) Ibidem.

7) Ibidem.

conflict. 8) Daar komt bij dat hij als politiek leider en later ook als erevoorzitter van de vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs een aantal geestverwanten rondom zich had verzameld, waarvan verschillenden zich beijverd hebben voor het op schrift stellen van de geschiedenis van de schoolstrijd.

Voor Van der Brugghen lag dat geheel anders. Hij leefde na het conflict nog slechts enkele jaren. In tegenstelling tot Groen was hij geen politiek leider. Slechts enkele vrienden bleven hem na het conflict trouw. De verwijdering tussen hem en Groen van Prinsterer heeft hem diep geschokt en teleurgesteld. Toen het hem duidelijk werd dat de pogingen om zijn gedrag als minister te verklaren niets ten goede uitwerkten, staakte hij ze. Hij stak de hand der verzoening uit, maar zonder gunstig resultaat. Na de val van het Ministerie in 1858 trok hij zich uit het openbare leven terug. Een nota ter verklaring en rechtvaardiging van zijn gedrag heeft hij daarna nog wel opgesteld, maar niet gepubliceerd. Hieruit is het te verklaren dat slechts weinigen het pleit voerden voor Van der Brugghen. Hij deed het zelf niet en heeft ook anderen daartoe niet gestimuleerd.

• EEN GROEN VAN PRINSTERER-TRA DITJE

Groen was van oordeel dat Van der Brugghen te beschouwen was als de geestelijke vader van de onderwijswet van 1857. Lettend op de inhoud van de wet betekende dit voor Groen, dat Van der Brugghen zijn antirevolutionair verleden en zijn reputatie als strijder voor christelijk schoolonderwijs van zich had afgeschud. Van der Brugghen was overstag gegaan. Hij had zijn verleden verloochend en bezorgde zijn land het tegenovergestelde van wat hij vroeger altijd had nagestreefd. Het was voor Groen een onoplosbaar raadsel, maar tevens een onontkoombaar feit: Van der Brugghen continueerde de gemengde school met de opleiding tot christelijke en maatschappelijke deugden. Deze gedachten van Groen werden door zijn volgelingen overgenomen. Bij velen vond zijn visie ingang. Zelfs groeide deze uit tot een traditie in de geschiedschrijving van de schoolstrijd, die tot op de dag van vandaag springlevend is. Eén der eersten die zich in Groen's geest over Van der Brugghen uitliet, was M.D. van Otterloo in 1874. 9)

Daarna hamerde Dr. G.J.VosAz. op hetzelfde aambeeld. 10) Kort na Vos zette J. Kuiper de traditie voort: "Door de natie weer de gemengde school te geven, had Van der Brugghen een treurige taak vervuld. Zich afscheidende van zijne antirevolutionaire vrienden en toegevende aan zijn persoonlijk gevoelen omtrent de verhouding van Kerk en Staat, had hij plaats genomen tegenover Groen, zich aangesloten bij de Groote Protestantsche partij en had hij eene schoolwet gemaakt, zooals Thorbecke

8) G. Groen van Prinsterer, Over het ontwerp van Wet op het Lager Onderwijs. 5 dln. 's-Gravenhage, 1857. G. Groen van Prinsterer, Hoe de onderwijswet van 1857 tot stand kwam.

Historische Bijdrage. Amsterdam, 1876.

9) In zijn: Bijdragen ter toelichting van de schoolkwesüe. Amsterdam, 1874.

10) In zijn: Groen van Prinsterer en zijn tijd. 2 dln. Dordrecht, 1886.

die verlangde, doch niet, toen deze minister was, had tot stand kunnen brengen. Een treurige waarheid was het, dat Thorbecke door Van der Brugghen had getriumfeerd". 11)

Een klassieke vertolking van soortgelijke gedachten vinden we bij Prof.Dr.

P.A.Diepenhorst: "Groen streed als een gewonde leeuw, om ons land voor zoo heilloos eene regeling te bewaren. Droeviger, dramatischer moment kent onze parlementaire historie niet dan den strijd van Groen tegen den impressionabelen man, die met zekere luchthartigheid vroegere antecedenten verloochende, en als "regenaat der Christelijke partij, en bondgenoot van Thorbecke", eene wet hielp doorvoeren, waaronder ons volk tientallen jaren heeft gezucht, en die een zee van rampen over ons land heeft uitgestort". 12)

Hoewel gematigder van toon, is de voortzetting van deze Groen van Prinsterer-traditie te vinden in de werken van Dr. D. Langedijk 13), Mr. H. W.J.Mulder 14) en Drs. T. M. Gilhuis 15).

Gilhuis noemt Van der Brugghen Groen's anti-revolutionaire vriend 16). Hij ziet in de onderwijswet van 1857 "handhaving van de gemengde school met zijn christelijke en maatschappelijke deugden waar Van der Brugghen eertijds zo tegen gefulmineerd had!" 17)

Hij ziet bij Van der Brugghen twee antecedentenreeksen, één waarin deze zich schoolstrijder getoond had in Groen's geest en een tweede die zijn persoonlijke gedachten over de verhouding kerk-staat betrof. Gilhuis ziet tussen die twee antecedentenreeksen een discrepantie en meent dat Van der Brugghen als minister handelde in overeenstemming met de tweede reeks. Zijns inziens had Groen op grond van de eerste antecedentenreeks anders mogen verwachten: "Op grond van deze eerste antecedentenreeks had Groen o. i. terecht van Van der Brugghen een houding mogen verwachten, die met déze antecedenten strookte". 18)

Ook Mr. G. Holdijk staat niet los van de Groen-traditie als hij schrijft:

"Er kwam een kabinet-Van der Brugghen. Groen en Van der Brugghen waren jarenlang vrienden en medestrijders geweest, dus was er nieuwe hoop". 19) Hier suggereert Holdijk dat Van der Brugghen zich tot zijn ministerschap in Groen's geest had ingezet voor de schoolkwestie. Wanneer dan het kabinet-Van der Brugghen een andere richting inslaat, volgt daaruit dat Van der Brugghen zich van zijn verleden heeft ontdaan.

11) J. Kuiper, Geschiedenis der wording en ontwikkeling van het christelijk lager onderwijs in Nederland. 's-Gravenhage, 1897. 122-123.

12) P.A.Diepenhorst, Onze strijd in de Staten-Generaal, deel I, de schoolstrijd. Amsterdam, 1927. 248-249.

13) O. a. in zijn: Groen van Prinsterer en de schoolkwestie. Den Haag, 1947.

14) in zijn: Groen van Prinsterer, staatsman en profeet. Franeker, 1973.

15) in zijn: Memorietafel van het christelijk onderwijs. Kampen, 1974.

16) Ibidem, 104.

17) Ibidem, 109.

18) Ibidem, 113.

19) De Reformatorische School, 3e jrg. no. 6-7, 15.

• HOOFDINHOUD GROEN VAN PRINSTERER-TRADITIE

De hoofdinhoud van deze Groen van Prinsterer-traditie in de geschiedschrijving over het conflict is als volgt te omschrijven: Van der Brugghen had zich, voor zijn ministerschap, altijd tegenstander getoond van de gemengde school. Toen hij minister werd, ontpopte hij zich plotseling als voorstander daarvan en continueerde de situatie zoals die geschapen was door de onderwijswet van 1806: de opleiding tot maatschappelijke en christelijke deugden in gemengde openbare scholen.

Er bestonden geen wezenlijke verschillen tussen de wet van 1806 en die van 1857. Van der Brugghen liet in 1856 plotseling zijn persoonlijke gedachten over de verhouding kerk-staat prevaleren boven zijn ideeën als christelijk schoolman. Dientengevolge haalde hij met de wet van 1857 - waarvan hij de geestelijke vader was - een streep door zijn eerste antecedentenreeks en verloochende hij zijn antirevolutionair verleden. Door zijn oplossing van de schoolkwestie realiseerde hij Thorbecke's ideaal en beroofde hij de Nederlandse natie van haar christelijk karakter.

• POGINGEN TOT REHABILITATIE VAN VAN DER BRUGGHEN

Van der Brugghen heeft de aan hem gerichte beschuldigingen niet aanvaard. In juli 1858 schreef hij aan zijn vriend Ds. D. Chantepie de la Saussaye: "Ik herinner mij niet dat ik in de Kamer over éénig breken met mijne antecedenten gesproken heb; - omdat ik destijds mij evenmin als nu bewust was van met mijne antecedenten ten aanzien der schoolkwestie gebroken te hebben". 20)

Verschillende prominente tijdgenoten namen het voor Van der Brugghen op: de Amsterdamse hoogleraar J. de Bosch Kemper, Ds. O. G. Heldring en Dr. N.Beets. In later tijd zagen enkele publicaties het licht, waarin Van der Brugghen's houding werd verdedigd. Dr. A.H.Raabe zette uiteen dat Van der Brugghen nimmer antirevolutionair was geweest, 21) Zijns inziens was het conflict te herleiden tot een verschil in politieke visie, dat reeds lang voor 1857 aanwezig was. Dr. P.Smit wees erop dat Groen de denkbeelden van Van der Brugghen onvoldoende kende en dat hij hem daardoor onjuist interpreteerde. 22) P, Oosterlee poneerde dat de weg die Van der Brugghen ten aanzien van de schoolkwestie ging, de enig mogelijke was, 23) Drs. A.B. Lam verdedigde dezelfde gedachte. 24) Hij zag bij Van der Brugghen geen verloochening van antecedenten, maar juist grote konsekwentie.

Het meest kras zijn de stellingen van Dr. N.van Egmond: "De schoolwet van 1857 is niet in tegenspraak met de vroegere opvattingen van Van der

20) C. Gerretson en A. Goslinga, Groen van Prinsterer, schriftelijke nalatenschap, briefwisseling', III, 1848-1866, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, grote serie, 90. 's-Gravenhage, 1949, 965.

21) In zijn: Mr. J.J. L. van der Brugghen herdacht. Nijmegen, 1887.

22) In zijn: Minister Van der Brugghen. Nijmegen, 1913.

23) In zijn: Geschiedenis van het christelijk onderwijs. Haarlem, 1929.

24) In zijn: Openbaar of bijzonder onderwijs. De visie van Mr. J.J.L. van der Brugghen op het school vraagstuk in Nederland. Den Bosch, 1969.

Brugghen, maar is daarvan de consequente toepassing. Het getuigt van een misverstaan van de geschiedenis van het christelijk onderwijs, dat zeer veel christelijke scholen de naam dragen van Groen van Prinsterer en slechts weinige die van Van der Bruggen". 25)

• EEN VERTEKEND BEELD

De meningen over Van der Brugghen's houding staan lijnrecht tegenover elkaar. Zij zijn samen te vatten in de tegenstelling: inkonsekwent - konsekwent. Historisch onderzoek heeft mij de overtuiging bezorgd dat Van der Brugghen konsekwent heeft gehandeld. De inhoud van de Groen van Prinsterer-traditie is in alle onderdelen foutief. Het beeld dat daarin var Van der Brugghen gegeven wordt, is volledig vertekend. Daarom is alle literatuur over het conflict, die geheel of gedeeltelijk in deze traditie is geworteld, tendentieuze literatuur. In enkele vervolgartikelen hoop ik deze stellii^ van een argumentatie te voorzien.

•^5) achterin zijn dissertatie: Consequent christendom, Leven en werk van Mr. J.'J.L. van der Brugghen. Wageningen, 1964.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1975

De Reformatorische School | 48 Pagina's

De controverse tussen  Groen van Prinsterer  en Van der Brugghen  inzake de schoolkwestie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1975

De Reformatorische School | 48 Pagina's