Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over Groen van Prinsterer, het reveil, de afscheiding en de gereformeerde gezindheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over Groen van Prinsterer, het reveil, de afscheiding en de gereformeerde gezindheid

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

door Dr. R. H. Bremmer,

Op 19 mei j.l. was het een eeuw geleden dat Groen van Prinsterer overleed. Op velerlei manier is zijn sterfdag herdacht; ook in dit blad willen we dit doen. Natuurlijk is het onmogelijk op.deze plaats zelfs maar een enigszins toereikende levensbeschrijving te leveren. Daarvoor was Groens leven te gecompliceerd en zijn werk te veelomvattend. We kunnen slechts enkele facetten aanstippen. Toch is het belangrijk om zijn persoon en werk voor het voetlicht te brengen.

Zijn rijke erfenis is nog lang niet ten volle verwerkt. Groens studie verrijkt. Laat ik in dit herdenkingsartikel enkele punten naar voren mogen brengen.

• WIE WAS GUILLAUME GROEN VAN PRINSTERER?

Eerst enkele jaartallen:

Groen werd geboren in 1801, promoveerde te Leiden op één dag in de klassieken en in de letteren en werd in 1827 benoemd tot referendaris, later secretaris van het Kabinet van Koning Willem I. Zodoende kwam hij dagelijks met de Koning-koopman in aanraking: "de man achter de stoel" noemde professor Gerretson hem. Hij had als taak voor de Koning allerlei binnen-en buitenlandse kranten te lezen, daar overzichten van te maken, de Koning op de hoogte te houden van wat er in de Tweede Kamer passeerde (er was toen nog geen telefoon!), stuliken voor de Vorst te concipiëren en Hem te begeleiden op zijn reizen door het Verenigd Koninkrijk dat toen nog Nederland en België omvatte.

In 1829 woonde Groen de zittingen van de Tweede Kamer bij, waarin de Belgische afgevaardigden hpt Koninklijk gouvernement geweldig dwars zaten. Groen ergerde zich daar blauw aan. Hij schreef later dat 1829 een keerpunt in zijn leven werd. Hij was in hart en nieren vaderlander en Orangist.

Na de Belgische opstand was voor Groen de aardigheid van zijn betrekking af. De baan was hem te afmattend, bovendien verschilde hij diepgaand van het politiek beleid van Koning Willem I. Hij vroeg en kreeg ontslag maar bleef wel het toezicht houden op het Huisarchief van de Koning. Dat was een kolfje naar zijn hand. In dat Huisarchief lagen opgestapeld de correspondenties van de Oranjevorsten vanaf Prins Willem I en Groen kreeg, verlof die te publiceren. Zijn ARCHIVES OU CORRES­ PONDENCE INEDITE DE LA MAISON d'ORANGE-NASSAU, vele fraaie Oranjekleurige delen, zijn nog altijd een goudmijn voor de studie van de vaderlandse geschiedenis.

Groen was op en top historicus. Hij werd ook politicus. In 1849 werd hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en hij bleef dat - met enige onderbreking - tot 1857 en later nog eens van 1862-1865. Hij vertegenwoordigde - eerst op zijn eentje, later met enkele medestanders - in de Kamer de Antirevolutionaire richting.

Politieke partijen bestonden toen nog niet. De kiezers kozen districtsgewijs personen in de Kamer aan wie zij hun vertrouwen gaven. Bovendien was het getal kiezers slechts gering. Men moest een vrij hoog bedrag in de belasting betalen om kiezer te kunnen zijn. In Groens tijd vormden de kiezers ongeveer 2% van de bevolking. De Tweede Kamer bestond in die tijd uit slechts 68 leden.

Al stond Groen in de Kamer bijna alleen, toch oefende hij daar grote invloed.uit. Dat kwam doordat hij een scherp belijnd standpunt innam en van daaruit de zaken beoordeelde. Hij wierp zich in de Kamer vooral op het onderwijsvraagstuk dat toen brandend was. In 1848 had de nieuwe grondwet de vrijheid van onderwijs vastgelegd, maar de wijze waarop het onderwijs zou worden geregeld werd aan de wetgever overgelaten. Het liefst had Groen gezien dat het lager onderwijs in ons land werd toevertrouwd aan openbare scholen die hij splitsen wilde in protestants-christelijke en rooms-katholieke scholen. Toen in 1857 het kabinet-Van der Brugghen dit niet wilde en een praktisch godsdienstloze openbare school in het leven riep, wierp Groen zich op de door de wet open gelaten mogelijkheid vrije christelijke scholen te stichten. Die moesten de ouders dan zelf betalen en dat vroeg grote offers. Groen ging in het brengen van offers voorop.

Vooral na 1866 zette Groen zich in zijn politiek beleid in voor het kiezen van eigen antirevolutionaire afgevaardigden en kwam hij tot een breuk met de conservatieve richting die in die tijd onder de christenen nog sterk was. In 1871 riep hij de kiezers op alleen te stemmen op de door hem aanbevolen en gesteunde candidaten nl. Keuchenius, dr. Kuyper en Van Otterloo. Dat jaar is aan te merken als het geboortejaar van de A.R. Partij die toen nog niet gesplitst was in A.R. en C.H.U.

In 1872 trok hij zich uit de praktische politiek terug en wierp zich weer op zijn historische studiën. Daarnaast bleef hij in zijn NEDERLANDSCHE GEDACHTEN de strijd voor het vrije christelijke onderwijs voeren. In 1876 overleed Groen. Hij was tot het einde van zijn leven volop aan het werk.

Groen boeit nog steeds omdat wij in hem alles wat later in ons land uiteen ging, nog verenigd zien. Hij is de grondlegger van de gedachtenwereld waaruit vele politici en journalisten in A.R. en later in C.H.U. en G.P.V. (ènS.G.P., redaktie DRS) hebben geleefd en geweriit. Zijn politieke beschouwingen zijn nog altijd vruchtbaar ook voor de vraagstukken van deze tijd. Het christelijk onderwijs in al zijn geledingen is zonder Groens arbeid niet te denken.

Bovendien heeft hij kerkelijk zijn leven lang gestreden voor het tot gelding brengen van Schrift en confessie in de Kerk. De Doleantie hangt onmiddellijk met zijn kerkelijke strijd samen al heeft hij deze zelf niet meer mee gemaakt en is het onvruchtbaar de vraag op te werpen of Groen daaraan zou hebben meegedaan.

Groen schreef een enorme reeks boeken, geschriften en artikelen in verschillende kranten en periodieken. Het is allemaal nog niet geïnventariseerd. Ook bestaat er nog geen wetenschappelijk verantwoorde biografie over zijn leven en zijn strijd. Wel mogen we met grote dankbaarheid vermelden, dat dit herdenkingsjaar als eerste vrucht een boek van dr. G.J. Schutte opleverde waarin een zeer verantwoord overzicht over zijn leven wordt geboden.

We raden ieder die belangstelling heeft voor Groen dit boek te lezen. Nu A.R. en C.H.U. overwegen zich met de K.V.P. tot het C.D.A. te verenigen ziet het er naar uit, dat het door Groen ingeluide tijdperk een zekere afsluiting ontvangt en tegelijk een nieuw begin zal worden gemaakt door hen die in de door hem gewezen weg willen blijven wandelen. Reden te meer om thans aandacht aan hem te schenken. Zijn nationale positie wordt trouwens in dit herdenkingsjaar tot uitdrukking gebracht door de uitgifte van een Groen-postzegel!

• GROEN EN HET REVEIL

Groen was een echte zoon van Réveil. Het is niet zo gemakkelijk in enkele woorden te zeggen wat het Réveil was. Het was vooral een reaktie op de Napoleontische tijd. Bonaparte's oorlogen en onderdrukking hadden Europa zo in beslag genomen dat het kerkelijk en geestelijk leven als het ware had stil gestaan. Na zijn ondergang bloeide het overal in Europa weer op. Er kwam verdieping van het zondebesef en vooral hernieuwde prediking van de verzoening door Christus. Het Réveil heeft een sterk christocentrische trek. Bovendien wierp het zich in zijn verdere ontwikkeling op allerlei praktisch-christelijke arbeid.

Groen is met het Réveil op twee manieren in aanraking gekomen en er voor gewonnen. Hij kwam er het eerst mee in kontakt te Leiden in zijn studietijd. Daar liep hij enige tijd college bij Willem Bilderdijk, de "ijsbreker" van het Nederlandse Réveil. Die gaf in Leiden in de voorkamer van zijn huis aan het Rapenburg privé-college voor studenten die naar hem wilden luisteren. Jongelui als Da Costa, Capadose, Willem en Dirk van Hogendorp (zoons van Gijsbert Karel!) volgden daar met rode oortjes zijn wel twee uur durende colleges. Groen wilde ze ook bijwonen en vroeg daarvoor verlof aan zijn vader. Dokter Groen bedisselde toen meer voor zijn studerende zoon dan enige vader vandaag zich zou kunnen permitteren en gaf zoon Willem (Groens roepnaam) welwillend verlof. "Ik gevoel, lieve Willem", schreef hij zijn zoon, "dat het voor U (heerlijk, dat "U" aan een zoon!) van veel belang en aangenaam wezen moet een zoo beroemde man, als Bilderdijk is, van nabij te kennen en te horen".

Wel moest Willem papa op de hoogte brengen van wat de oude heer in zijn colleges te berde bracht.

Van Bilderdijk heeft Groen ongetwijfeld een krachtige impuls ontvangen voor zijn Orangistische visie op de vaderlandse geschiedenis.

Groen kwam te Leiden nog op een andere manier met het Réveil in aanraking. Op zondag 22 oktober 1822 woonde hij een kerkdienst bij in de Pieterskerk te Leiden. De kerk was stampvol. Groen vond een plaats bij het doophek. In de dienst ging voor ds. Egeling die preekte over Rom. 11 : 5: o blijft er dan een overblijfsel naar de verkiezing der genade. De dominee preekte die morgen niet zonder reden over die tekst, want hij doopte Isaac da Costa, diens vrouw Hanna Belmonte en hun vriend Abraham Capadose. Deze Portugese Joden met hun oer-oudtestamentische namen waren leerlingen van Bilderdijk en lieten zich door de doop opnemen in de christelijke kerk.

Nederland heeft er weet van gehad dat deze mannen zich tot de Christus der Schriften bekeerd hadden. Groen kwam later met Da Costa in persoonlijk kontakt en dat groeide uit tot een hechte vriendschap.

Wij danken er een dik boek met tussen hen gewisselde brieven aan, door Groen zelf tegen het einde van zijn leven uitgegeven.

Het is boeiend te zien hoe deze mannen van gedachten wisselden over de in de vorige eeuw aan de orde zijnde vraagstukken.

Omstreeks 1833 werd Groen zélf door de geest van Réveil aangeraakt, en kwam hij tot zijn christocentrische geloofsovertuiging die hem verder in zijn leven bezielde. Groen gaf aan het Réveil, dat oorspronkelijk een Europese beweging was, zijn eigen Nederlandse stempel. Hij werd er één van de leidende figuren van. Zo nam hij in 1846 met ds. Otto Gerhard Heldring te Zetten het initiatief tot een samenkomst van "Christelijke Vrienden" die elkaar op 26 augustus van dat jaar troffen ten huize van J.L.Gregory Pierson te Amsterdam. Tien jaar lang kwamen zij tweemaal per jaar samen en bespraken allerlei initiatieven op praktisch-christelijk terrein. Men zegt wel eens smalend dat de namen Heldring en Pierson in Nederland meer bekendheid hebben gekregen door bankzaken dan vanwege hun arbeid in het Réveil. Is dat billijk?

Moet men in 1976 de mannen en vrouwen van het Réveil verwijten dat zij niet tot ingrijpende maatschappijhervorming kwamen? Mag men hen meten aan wat vandaag gangbaar is? Zij deden in het door armoede en zedeloosheid verziekte Nederland wat hun hand vond om te doen. Men denke slechts aan de stichtingen van Heldring te Zetten en te Hoenderloo. Groen heeft deze initiatieven op christelijk-filantropisch gebied met alle kracht gesteund. Hij was een zeer vermogend man en maakte zijn fortuin dienstbaar voor steun aan eindeloos veel belangen in het koninkrijk Gods.

In 1873 vroeg Heldring hem weer eens om een gift voor een van zijn instellingen. Groen antwoordde, dat hij graag hielp, maar, vervolgde hij:

"Ofschoon ik tevens erken dat de overstelpende menigte der aanvragen voor allerlei lofwaardige pogingen eene zeer nadeelige zij heeft. De veer breekt, wanneer er al te veel op gedrukt wordt".

• GROEN EN DE AFGESCHEIDENEN

Groen had een "schrikbarende" vrijmoedigheid zoals één van zijn tijdgenoten schreef. Dat kwam ook uit in de manier waarop hij het in 1837 voor de toen vervolgde en vertrapte afgescheidenen opnam. Als een donderslag bij heldere Nederlandse hemel verscheen in dat jaar zijn "Maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het Staatsregt getoetst". Daarin trotseerde hij de gunst van de Koning en heel de publieke opinie van die tijd. Hij trad in de bres voor deze door velen als zonderlinge fanatiekelingen versleten broeders. Hij wist zich één met hen in hun liefde voor de gereformeerde confessie. Zijn scherpe juridische en door kerkhistorische studies geoefende blik zag onmiddellijk wat er in de Afscheiding aan de hand was en hoezeer het gouvernement er naast zat.

Met één slag was Groen in Nederland de man geworden die het opnam voor geestelijke vrijheid tegenover de dwang van het in kerk en staat heersende liberalisme. Hij zou dat blijven doen tot het einde van zijn leven. Scherp wraakte hij in zijn geschrift de dwangmaatregelen van de regering: "Het was als pf men in de Afgescheidenen weggeloopene lijfeigenen zag" 1). De haren rijzen te berge als men in Groens geschrift leest hoe tegen de Afgescheidenen werd opgetreden.

De boetes werden zo streng ingevorderd, schrijft Groen, "dat men van de armoedigen huisraad, kleeren en kinderspeelgoed verkocht. Van dür dat op sommige plaatsen de verkooping met opzet des Zondags geschiedde; ten einde Godsdienstig bezwaar de Afgescheidenen van het weder inkoopen terug houden zou" 2). De afgescheidenen moesten om met meer dan 20 personen zondags te vergaderen toestemming van het gouvernement vragen. Zij weigerden dat uit principiële overwegingen.

Groen schreef daarover: "Betaamt het, dat, in Nederland en onder een' Vorst uit een bij uitnemendheid Godsdienst-en vrijheidlievend Geslacht, geen twintig menschen zonder toestemming van het Gouvernement een gebed, een lofzang tot God mogen heffen? " 3)

Scherp bestreed Groen de maatregelen van het gouvernement met een beroep op de Grondwet die bescherming van de godsdienstige gezindheden beloofde. Scherp analyseerde hij ook - en dat is minstens even belangrijk - de oorzaken van de Afscheiding. Daarin kwam zijn positiekeus uit. Hij doorzag helder waar het in de Hervormde Kerk van die tijd aan schortte.

Groen ging niet met de Afscheiding mee. Tegelijk toonde hij veel begrip te hebben voor wat hen dreef. Hier raken wij het door hem vaak gehanteerde begrip van de "gereformeerde gezindheid".

Omdat over deze term van Groen en wat hij er mee bedoelde, wel eens misverstand bestaat, is het de moeite waard daar nader op in te gaan. Hij stelde: "De Afgescheidenen zijn leden der GEREFORMEERDE GE­ ZINDHEID; dus hebben zij, even als de leden van het Kerkgenootschap, regt op de gelijke bescherming welke aan alle in het Rijk bestaande gezindheden toegekend is" 4).

• GEREFORMEERDE GEZINDHEID

Met gereformeerde gezindheid bedoelde Groen bepaald NIET een gehechtheid aan de drie formulieren ongeacht de kerkelijke formatie waartoe men behoort. Zo wordt het begrip in deze tijd wel gebruikt. Groen legde dieper inhoud in deze term. Gezindheid heeft voor hem de betekenis: kerk. Zo werd het woord in die tijd ook gebruikt. In de grondwet van 1922 komt het woord nog in die zin voor in art. 171: "de traktementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd". Groen verstond onder de gereformeerde gezindheid de Gereformeerde Kerk in Nederland zoals ze in 1813/1815 tijdens de opstelling van de Grondwet bestond. In 1816 was aan die Gereformeerde Kerk het Algemeen Reglement van Koning Willem I opgedrongen. Dat had de Gereformeerde Kerk veranderd in het Kerkgenootschap van 1816. Hij formuleerde het zó: "Het genootschap heeft zich, dunkt mij, FACTO afgescheiden van de Gereformeerde Kerk; zij daarentegen die men afgescheidenen noemt, hebben, dewijl zij deze feiten (mijns inziens zeer ten onregte) onherroepelijk achten, zich buiten het Genootschap begeven om te kunnen blijven in de Kerk" 4).

Groen achtte de daad van afscheiding onjuist. Hij stond op het standpunt dat binnen het Kerkgenootschap verder gestreden moest worden om het tot de Gereformeerde Kerk terug te brengen.

Zijn brochure luidde in feite de strijd voor kerkherstel in die tenslotte uitliep op de Doleantie. Bij de vereniging in 1892 hebben de Gereformeerde Kerken zoals die toen tot stand kwamen, uitdrukkelijk uitgesproken dat zij beide methoden van reformatie: Afscheiding én Doleantie legitiem achtten. Op die basis heeft men toen elkaar gevonden. Voor een goed begrip van de kerkelijke strijd in de vorige eeuw is inzicht in wat Groen wilde van grote betekenis. Groen heeft in feite de kt rkelijke breuk met de afgescheidenen nooit erkend. Hij bleef ze ten volle zijn broeders noemen en in hen medestrijders zien voor herstel van de oude Gereformeerde Kerk.

De afgescheidenen zijn, schreef hij, "een, ook naar mijn inzien, afgedwaald gedeelte, eene, indien ik het dus uitdrukken mag, voorbarig en op verkeerd terrein handgemeen geraakte voorhoede der Gereformeerde gezindheid: in de hoofdzaak geheel eens met hen die in het Kerkgenootschap blijven aandringen op behoud of herstel van het wezen der Kerk" 5).

In zo'n zin staat Groens kerkelijke positiekeus ten voeten uit voor ons. Hij hanteerde wat wij in onze tijd zouden kunnen noemen een "dynamisch" kerkbegrip. HIJ REKENDE DE AFGESCHEIDENEN GEWOON BIJ DE GE­ REFORMEERDE KERK WAAR HIJ ZICHZELF OOK BIJ REKENDE AL BLEEF HIJ IN HET KERKGENOOTSCHAP. Hij kon dat doen omdat hij een man van geloof was, die vast vertrouwde dat een kerkelijke strijd op grondslag van het evangelie en van de gereformeerde confessie, waarin dat evangelie was samengevat, gezegend zou worden. Zijn uitgangspunt was niet: ik ben hervormd en blijf altijd hervormd. Hij beleed: ik ben een lid van de Gereformeerde Kerk zoals die in Nederland ten tijde van de reformatie is geconstitueerd. Vanuit DAT lidmaatschap strijd ik met alle kracht tegen de liberale kerkorganisatie die aan de Gereformeerde Kerk in 1816 is opgedrongen. Hij zat dan ook bepaald niet stil in de Hervormde Kerk maar voerde in haar EEN RECHTSSTRIJD vanuit de belijdenisgeschriften die in 1816 niet waren afgeschaft maar van hun kracht en werking beroofd doordat het Genootschap de handhaving van de leer onmogelijk maakte.

In 1848 heeft hij zijn standpunt nog eens breed aan publieke discussie onderworpen door de uitgifte van zijn geschrift "Het Regt der Hervormde Gezindheid". Het is de moeite waard daar kennis van te nemen. Het is op verschillende punten nóg aktueel.

Hij begon met aan de orde te stellen wat hij noemt "De werkeloosheid der geloovigen in het Hervormde Kerkgenootschap". De afgescheidenen verweten hem en zijn vrienden dat zij het niet verder brachten dan "woorden en stemmen" 6).

Groen wilde op dit punt schuldbelijdenis doen tegenover de afgescheidenen. Hij erkende: "Er wordt door de geloovigen in de Kerk te weinig verrigt. Er zou meer verrigt kunnen worden" 7).

Daarom riep hij zijn medegelovigen in de Hervormde Kerk op de strijd aan te binden voor kerkherstel vanuit de nooit afgeschafte formulieren van enigheid. Groen baseerde zich in zijn strijd op HET RECHT. Dat deed hij in de onderwijskwestie, dat deed hij ook in de kerk. "Het beroep op de Symbolische Schriften (de belijdenisgeschriften) geeft een onwaardeerbaar steunpunt ter uitoefening van eiken pligt, die ons, bepaaldelijk in dezen tijd, tot herstel van de Kerk is opgelegd" 8).

In die strijd verzette Groen zich met man en macht tegen de in zijn tijd veel geuite mening dat de Bijbel voor de kerk genoeg was en dat confessionele geschriften overbodig waren. Groen kon zijn tegenstanders bijzonder scherpzinnig te lijf gaan. Zo schreef hij, dat, wanneer men stelt dat de Bijbel genoeg is, die stelling "het nieuwe Formulier van de Kerk is" 9).

Dan kan ieder zoveel teksten aanhalen als hij wil. Het wordt dan: "gij moet dulden, indien gij verlangt te worden geduld" 10)

Opnieuw gaf hij zich in dit geschrift rekenschap van zijn positie tegenover de afgescheidenen. "Onder het bejammeren van de Afscheiding heb ik steeds sympathie voor de Afgescheidenen gehad" 11).

Hij naderde hen heel dicht door te schrijven: "in het voorbeeld van menig afgescheidene" is gebleken, "dat het niet geheel aan eene Christelijke veerkracht ontbreekt die zich verder uitstrekt dan tot redekaveling en schriftelijk protest" 12).

Het verschil tussen hen en hemzelf omschreef hij nog eens door er op te wijzen dat er wat hem betreft "geen verscheidenheid van geloof, geen strijdigheden van beginsels was; er was enkel een, in soortgelijke omstandigheden, zeer verklaarbaar en bijkans onvermijdelijk verschil van inzigt omtrent de mogelijkheid of onmogelijkheid, de waarschijnlijkheid of onwaarschijnlijkheid van herstel eener diepgevallene kerk" 13). Hij zag de situatie beslist niet als definitief.

Zowel afgescheidenen als hervormden streden op hetzelfde front. Vandaar ook zijn vurige oproep: "Laat ons allen, gescheidenen of leden van het kerkgenootschap, bedenken dat wij leden zijn van de Nederlandsch Hervormde Kerk, van de Gereformeerde Gezindheid (wéér dus die gelijkstelling van gezindheid met kerk); laat ons de voorregten erkennen, waarderen, gebruiken, welke de Heer der gemeente in de verkregen regten der Gezindheid hier te lande ons bewaard heeft. Laat ons, met nadruk en onbekrompenheid, wijzen op de Symbolische Schriften, als kenmerk dezer Gezindheid, als authentieke opgaaf der leer aan wier belijdenis bescherming tegen elke aanval, van binnen of van buiten de Kerk, beloofd is" 14).

• BRUMMELKAMP

Onder de afgescheidenen hadden vooral prof. Brummelkamp en later de hoofdonderwijzer C. Mulder die ook onderwijs gaf aan de literaire afdeling van de Theologische School, veel kontakt met Groen. Brummelkamp was onder de eerste generatie van docenten degene die het meest tot een "uitwaartse beweging" geneigd was. Hij stond door de jaren heen met Groen in kontakt, schreef hem nogal eens, ontmoette hem op de vergadering van de "Christelijke Vrienden" en Groen van zijn kant raadpleegde Brummelkamp soms over zaken waar de afgescheidenen bij betrokken waren.

Brummelkamp en Groen wisten heel goed wat zij kerkelijk aan elkaar hadden, toch respekteerden zij elkaar en gingen zij broederlijk met elkaar om. Indien nodig spaarden zij ook elkaar de kritiek niet. Er is een hele mooie brief van Brumrnelkamp aan Groen van 27 februari 1854, waarin hun onderlinge broederlijke èn kerkelijke positie duidelijk uitkomt. Groen had in zijn krant "De Nederlander" geschreven:

"Afgescheidenen en Catholieken leenen ons meewarig de hand om ons uit het Hervormd Kerkgenootschap te helpen". Dat was Brummelkamp te bar: nota bene, de afgescheidenen met de R. - Katholieken op één hoop geworpen. Hij schreef Groen o.a. :

"O wat heeft dat woord mij zéér gedaan! En dit (want ik mag nu immers oprecht en in gemoede als tegen een en hooggeschatten en geliefden Broeder voortpraten? ) dit om de zaak zelve, zoowel als om de tezamenvoeging van de Roomschen en de Afgescheidenen.

DÈ ZAAK ZELVE, 's Is immers niet waar, 't kan immers niet waar zijn, dat WIJ U uit het Hervormd Kerkgenootschap (in de betekenis van Hervormde Kerk!) zouden willen helpen. Wij hebben het van den beginne af gezegd - : wij willen geene afscheiding ALS ZOODANIG, of in den ruwe, in den wilde, naar menschelijke gedachten, omdat men dan meer NUT meent te doen of IETS VAN DIEN AARD; maar wij eischen getrouwheid; getrouwheid slechts, niet meer, niets minder, in zekere overtuiging dat WIJ niets aan MALKANDER vragen mogen. Maar wij deden dit ook in het volle bewustwijn dat, zoover wij getrouw zijn, wij ook malkander niet missen of verloochenen kunnen en de Heere ons ten Zijnen tijde daar brengt waar wij moeten wezen

Maar ÉEN getrouw man te zien in het genootschap, getrouw ten einde toe, - ik zag er liever één, dan dat 10 of 100 leeraaren zeiden: wij scheiden ons af en het genootschap uitgingen! En dit is steeds ons beginsel geweest" 15).

Wat een fijn aanvoelen hier door Brummelkamp van de wederzijdse kerkelijke positie en wat een zuivere formulering van wat tussen afgescheidenen en hervormden als Groen gevraagd mocht worden.

De correspondentie van Groen en Brummelkamp loopt over jaren. Het zou veel te ver voeren die hier weer te geven. Alleen nog een brief uit 1871, jaren later dus. Daarin dankte Brummelkamp Groen voor een gift ten gunste van de Theologische School en de zending van ƒ 200, —. Hij vroeg hem of hij die mocht gebruiken voor de verbetering van de schraalste predikantstractementen (er waren toen dominees die er moesten komen van ƒ 600, — per jaar en elke gift was voor hen als water op een dor land). Hij betreurde in die brief verder wat Groen overkomen was bij ds. Dijksterhuis in Den Haag.

Vermoedelijk had die Gixjen niet toegelaten tot een avondmaalsviering. In dat verband deelde hij Groen mede dat de afgescheidenen op veel plaatsen, ook in Kampen, tot het avondmaal toelieten,

"van wie wij denken, dat zij mede tot het groote lichaam van Christus behooren",

en hij hoopte dat dit spoedig ook in Den Haag het geval zou zijn 16). Zo'n uitlating laat zien hoe dicht soms de afgescheidenen en Groen bij elkaar stonden. Groen zat niet stil in de Hervormde Kerk en Brummelkamp hield de kontakten levend.

• MACKAY

We zouden, zo nog wel een poosje door kunnen gaan, maar er zijn grenzen. Ik wil tenslotte nog een alleraardigste brief aan onze lezers voorleggen van Groens vriend Aeneas baron Mackay. Vanaf hun studententijd waren deze mannen met elkaar bevriend. Mackay en E lout van Soeterwoude zijn hun levenlang Groens intieme Réveilvrienden en medestrijders geweest. Toen Groen in 1874 zijn drieënzeventigste verjaardag vierde (21 augustus), kreeg hij deze brief van Mackay (die intussen vice-president van de Raad van State was, het hoogste ambt in ons land na de Koning):

XXI Dank-en biddag voor de vrienden. 1801-1874! ! Groot feest op het pittoreske BLANKENBURG (een buiten in het duin bij Den Haag waar Groen van 1870 tot zijn dood zomers woonde) in Holland's Duin. Maken hun opwachting:

Ie. de KERK, dankende dat gij haar recht steeds hebt gehandhaafd;

2e. de GESCHIEDENIS dankende voor het nieuwe licht, dat gij op haar schijnen deedt;

3e. de WETENSCHAP dankende, dat gij haar bewaardet voor eenzijdigheid;

4e. de POLITIEK dankende dat gij haar in 't rechte spoor hebt geleid en dat spoor verlicht hebt met de lamp van Gods Woord;

5e. een aantal SCHIMMEN als: die van de oude vorsten van Oranje, van Da Costa, van Wormser enz. dankende voor de vereering hunner nagedachtenis;

6e. de BEWELDADIGDEN! (Mackay bedoelt degenen, die door Groen financieel geholpen waren) maar nu loopt de zaal met de waranda zóó vol, dat men buiten moet staan;

7e. eindelijk een SCHRAAL EN MAGER manneke (Mackay zélf), dat u stillekens in 't oor fluistert: Groen wat ik ben, ben ik onder Gods goedheid en leiding, door u.

Al die deputaties en enkelingen heffen hun danklied aan, dat gij er nog zijt en zenden hun bede ten hemel, dat de Heer u nog lang bij hen doe blijven.

Op onze levensweg treedt Freund Hain (de dood) wat naderbij. Voor u met de 73 en voor mij met 68^ plus een beroerte. De vraag wordt al meer en meer, niet wat wij DOEN, maar wat wij ZIJN. Zijn wij waarlijk Gods kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen " 17).

Zo'n brief geeft nog beter dan een lang artikel weer wie Groen in de ogen van zijn vrienden en tijdgenoten was. Hij was en blijft voor wie hem van naderbij leert kennen een fascinerende persoonlijkheid en groot christen. Nederland heeft wel reden hem te blijven herdenken!

1) DE MAATREGELEN TEGEN DE AFGESCHEIDENEN AAN HET STAATSREGT GETOETST, ed. Grashuis 1903, pag.37.

2) A. w. , pag. 44/45.

3) A. w., pag. 51.

4) A. w., , pag. 53.

5) A. w., pag. 40,

6) HET REGT DER HERVORMDE GEZINDHEID, 1848, pag.l.

7) A. w., pag. 18.

8) A. w., pag. 25.

9) A. wk., pag. 71.

10) A. w. , pag. 74.

11) A. w., pag. 125.

12) A.w., pag. 124.

13) A.w. , pag. 129. .

14) A.w. , pag. 137.

15) BRIEFWISSELING III, pag. 150.

16) BRIEFWISSEUNG IV, pag.498.

17) IDEM, pag. 730.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1976

De Reformatorische School | 36 Pagina's

Over Groen van Prinsterer, het reveil, de afscheiding en de gereformeerde gezindheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1976

De Reformatorische School | 36 Pagina's