Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Concept - wetsontwerp "Wet op het basisonderwijs"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Concept - wetsontwerp "Wet op het basisonderwijs"

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 4 juni 1976 heeft de Minister van onderwijs en wetenschappen een concept-wetsontwerp "Wet op het basisonderwijs" gepubliceerd. Hieraan is dezerzijds aandacht geschonken in het augustusnummer van dit orgaan. Tot 1 oktober j.l. bestond er gelegenheid om eventuele opmerkingen terzake aan de minister te doen toekomen.

Een door velen erkend bezwaar is, dat de termijn waarbinnen commentaar kon worden geleverd bijzonder kort was. Aan dit feit heeft ook de Tweede Kamer aandacht besteed. Een motie strekkende om deze termijn met drie maanden te verlengen, werd verworpen. Wel heeft genoemde bewindsman enige versoepeling aangebracht door de organisaties de gelegenheid te bieden vóór 1 oktober 1976 een voorlopig commentaar in te dienen en hun tot 1 november d.a.v. de tijd te geven voor het definitieve com.mentaar.

Het bestuur van de V.G.S. en dat van de G.O.L.V. hebben gezamenlijk bij brief dd, 29 september 1976 een interim-commentaar aan de minister gezonden. Bij schrijven d.d. 26 oktober 1976 is aan deze bewindsman bericht, dat aan bedoeld interim-commentaar een definitief karakter moet worden toegekend.

Om een indruk te geven van de strekking van de ingezonden reactie is hieronder afgedrukt de integrale tekst van het commentaar. Bij kennisneming hiervan zal U blijken, dat enkele artikelen van één of meer kritische kanttekeningen zijn voorzien. Omdat dezerzijds wordt aangenomen, , dat niet alle lezers over een exemplaar van het betreffende concept-wetsontwerp beschikken en het in zodanige gevallen moeüijk is het bij de diverse artikelen geplaatste commentaar te volgen, is hierbij de in het concept-wetsontwerp voorkomende tekst van bedoelde artikelen volledig afgedrukt. Vanzelfsprekend is in het aan de minister toegezonden commentaar de tekst dezer artikelen niet opgenomen.

Ridderkerk

J.J.Verhage.

Commentaar op het concept-wetsontwerp "Wet op het basisonderwijs" van de V.G.S. en de G.O.L.V.

Van het concept-wetsontwerp "Wet op het basisonderwijs", zoals dit door U op 4 juni 1976 aan de Staten-Generaal is aangeboden, hebbenWij met belangstelling kennis genomen.

Wij spreken onze waardering uit over het feit, dat Ude onderwijsorganisaties in de gelegenheid hebt gesteld commentaar te leveren op dit concept-wetsontwerp. Wij betreuren het echter, dat de termijn, waarbinnen reacties bij U moeten zijn ingediend, te kort is, zodanig, dat het ons niet mogelijk gebleken is dit concept-wetsontwerp met zorg te bestuderen

en U een commentaar te doen toekomen na overleg met de achterban van elk der betrokken verenigingen. In het bijzonder voor ons is deze inspraaktermijn te beperkt, omdat U ons niet gerekend hebt tot "de onderwijsorganisaties" aan wie U een exemplaar van dit concept-wetsontwerp hebt doen toekomen (zie het O & W bulletin d.d. 4 juni 1976, nr. 90) met het gevolg, dat wij eerst in een later stadium van dit stuk kennis hebben kunnen nemen. Evenmin hebt U onze verenigingen betrokken bij het overleg, hetwelk terzake in januari/februari 1976 met "de organisaties" is geiieegd (zie bladz. 21 van "Uitleg", nr, 474, d.d. 22 september 1976). In dit verband merken wij op - wellicht ten overvloede - dat de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs de volgende aantallen scholen representeert: circa 60 kleuterscholen, bijna 100 basisscholen, 6 categoriale mavo-scholen, 3 scholengemeenschappen (waaronder een pedagogische akademie en een opleidingsschool voor kleuterleidsters zomede enkele vormingsinstituten). Een zeer groot gedeelte van de leerkrachten, verbonden aan bedoelde scholen, is verenigd in de Gereformeerde Onderwijzers-en Lerarenvereniging (ongeveer 700 leden).

Wij vertegenwoordigen hen die christelijk onderwijs op reformatorische grondslag voorstaan en bevorderen. Wij achten het een Bijbelse eis, dat alle onderwijs in overeenstemming moet zijn met de Heilige Schrift en de daarop gefundeerde drie Formulieren van Enigheid. Voorts rekenen wij het tot de taak van de overheid als dienaresse Gods om een zodanig onderwijsbeleid te voeren, dat voldoet aan de normen, die God in Zijn niet tijdgebonden Woord heeft gesteld.

Na deze inleidende opmerkingen, die wat betreft de grondslag van alle onderwijs en de taak der overheid op het terrein van het onderwijs, voor ons essentieel zijn, zijn wij van oordeel, dat, indien het onderhavige concept-wetsontwerp te zijner tijd kracht van wet zal krijgen - de in de Grondwet verankerde vrijheid van onderwijs ontoelaatbaar wordt beperkt c.q. wordt aangetast. Hierna zullen wij dit nader aantonen. Met nadruk verklaren wij, dat wij hierover ernstig verontrust zijn. Het tomen aan genoemde grondwettelijke vrijheid van onderwijs vormt de meest wezenlijke bedenking die wij tegen dit concept-wetsontwerp hebben.

Zonder te stellen uitputtend te zijn, zullen wij hierna een aantal artikelen van een kritisch commentaar voorzien.

Artikel 8.

1. Een ieder die belang heeft bij de vernietiging of verbetering van een krachtens deze wet door gedeputeerde staten of Onze minister genomen besluit, kan daarvan binnen 30 dagen, te rekenen van de dag waarop het besluit is openbaar gemaakt of de belanghebbende is toegezonden bij Ons in beroep komen.

2, Het eerste lid is niet van toepassing op een besluit van algemene strekking.

Commentaar:

Dit artikel geeft een algemeen beroepsrecht van een krachtens de Wet op het basisonderwijs door Gedeputeerde Staten of een door de minister genomen besluit voor een ieder die belang heeft bij de vemietigii^ of

verbetering van een dergelijk besluit. Dit geldt niet voor besluiten van algemene strekking. Wat onder de formulering "besluiten van algemene strekking" moet worden verstaan, wordt niet in de Memorie van toelichting vermeld. Dit achten wij een leemte. Deze formulering kan tot verschillende interpretaties aanleiding geven.

Artikel 10.

1. Het onderwijs omvat, afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerling en waar mogelijk in samenhang: a. gebruik van kennis van de Nederlandse taal, waaronder spreek-en| schrijfvaardigheid; b. ontwikkeling van expressiemogelijkheden; c. rekenen en eenvoudige wiskunde; d. inleiding in kennisgebieden; e. lichamelijke oefening; f. eenvoudig Engels.

2. De ontwikkeling van expressiemogelijkheden omvat de bevordering vai} het taalgebruik, tekenen, muziek, handvaardigheid, spel en beweging

3. Bij de inleiding in kennisgebieden wordt in elk geval aandacht besteed aan:

a. aardrijkskunde; b. kennis van de geschiedenis; c. kennis van de natuur, waaronder biologie en gezondheidsleer; d. kennis van maatschappelijke verhoudingen, waaronder eenvoudige staatsinrichting.

4. Op scholen in de provincie Friesland wordt tevens onderwijs gegeven in de Friese taal, tenzij gedeputeerde staten op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing van deze verplichting hebben verleend.

5. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt.

Commentaar:

Indien dit artikel globaal de inhoud van het onderwijs aangeeft, kunnen wij hiermede instemmen, met dien verstande evenals, dat ons het opnemen van "eenvoudig Engels" in het onderwijsleerpakket bezwaarlijk voor* komt. De noodzaak om "eenvoudig Engels" tot de inhoud van het basisonderwijs te rekenen, is niet aangetoond. Bovendien kan gesteld worden, dat een vreemde taal bij het lager onderwijs tot nu toe geen onverdeeld gunstig effect heeft gesorteerd.

Het vermelden van "kennis van geschiedenis" ontmoet dezerzijds geen bedenkingen, mits de vrijheid bestaat hierbij in de eerste plaats aandacht te besteden aan de vaderlandse geschiedenis, waaraan wij grote waarde hechten.

Artikel 12.

1. Per jaar ontvangen de leerlingen op ten minste 200 dagen onderwijs.

2. Onze minister kan begin en eind van de zomervakantie vaststellen die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

Commentaar:

Wij zijn van oordeel, dat het vaststellen van het begin en het eind van de zomervakantie tot de autonomie van het bevoegd gezag behoort, hoewel wij de wenselijkheid van vakantiespreiding kunnen onderschrijven.

Artikel 13.

1. Het bevoegd gezag stelt jaarlijks op voorstel van het onderwijzend perpersoneel en na overleg met de schoolcommissie, het schoolwerkplan, de werkschema's en het werkrooster vast.

2. Het bevoegd gezag zendt het schoolwerkplan voor de aanvang van het schooljaar aan de inspecteur.

3. Indien de inspecteur van oordeel is, dat het schoolwerkplan niet voldoet aan de wettelijke voorschriften of bezwaar heeft tegen de werkschema's of het werkrooster, treedt hij in overleg met het bevoegd gezag.

4. Leidt het overleg niet tot overeenstemming dan legt de inspecteur het verschil van inzicht voor aan Onze minister. Indien Onze minister de bezwaren van de inspecteur deelt, vraagt hij de beslissing van de Onderwijsraad. Het bevoegd gezag onderwerpt zich aan het oordeel van de Onderwijsraad.

Commentaar;

Blijkens de Memorie van toelichting is de positie van de inspecteur in dit lartikel ten opzichte van het openbaar onderwijs dezelfde als ten opzichte van het bijzonder onderwijs. Het concept-wetsontwerp tendeert ook op andere punten naar een soms ongewenste gelijkschakeling van het openbaar en het bijzonder onderwijs (b.v. de artikelen 29, 30, 31 en 59).

Vóór het begin van het schooljaar moet het bevoegd gezag het schoolwerkplan aan de inspecteur zenden. Mede met het oog op het feit, dat een precisering van deze datum ontbreekt, ware aan dit artikel de bepaling toe te voegen, dat, indien zich de omstandigheid voordoet als genoemd in het 3e en eventueel het 4e lid, het vigerende schoolwerkplan blijft gelden, zolang geen einduitspraak over dit plan is gedaan. Opmerking verdient naar onze mening ook, dat in het concept-wetsontwerp geen bepaling is opgenomen betreffende een eventuele afwijking van de werkschema's en het werkrooster.

Artikel 18.

1. Om tot directeur, adjunct-directeur, groepsonderwijzer of in een andere functie voor het geven van onderwijs te kunnen worden benoemd, dient de betrokkene:

a. te voldoen aan artikel 3, eerste lid; b. in het bezit te zijn van een geneeskimdige verklaring; c. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie.

2. Om te kunnen worden benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs, dient de betrokkene:

a. in het bezit te zijn van de verklaring, bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a; b. in het bezit te zijn van een geneeskundige verklaring; c. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de vereisten vermeld onder b en c in het eerste en tweede lid.

Commentaar:

De inhoud van "de overige vereisten", bedoeld onder c in het eerste en tweede lid, beperkt de vrijheid van inrichting, waardoor de vrijheid van richting in het geding kan komen. Indien aan "overige vereisten" moet worden voldaan, achten wij het noodzakelijk deze op te nemen in de wet, ondanks het feit, dat bij bekrachtiging van het concept-wetsontwerp tot wet deze het karakter van een raamwet zal hebben.

Artikel 19.

1. Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat het personeel. Over de benoeming van een directeur hoort het bevoegd gezag het personeel van de school.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor het personeel, bedoeld in artikel 18, vastgesteld:

a. voorschriften omtrent benoeming, schorsing, ontslag en disciplinaire straffen;

b. voorschriften omtrent vakantie, verlof, aanspraken op salaris in geval van militaire dienst, ziekte of ongeval, ontslaguitkeringen, alsmede omtrent andere rechten en verplichtingen;

c. salarissen en toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen bij uitoefening van een volledige weektaak of deel daarvan.

Commentaar:

De strekking van de "andere rechten en verplichtingen", bedoeld in het tweede lid, beperkt de vrijheid van inrichting, waardoor de vrijheid van richting in het geding kan komen. Een en ander moet worden voorkomen.

Artikel 21.

1. Het bevoegd gezag is verplicht aan studenten die in opleiding zijn voor een functie in het basisonderwijs, gelegenheid te bieden de als onderdeel van hun opleiding vereiste ervaring in de school te verkrijgen.

2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, betreft:

a. studenten die op een opleidingsinstituut voor onderwijzend personeel zijn ingeschreven;

b. in een schooljaar niet meer studenten, als bedoeld onder a, dan de helft van het aantal groepsonderwijzers in dat jaar.

3. Toelating van studenten waarvoor ingevolge het tweede lid de verplichting niet geldt, geschiedt slechts in overeenstemming met de schoolcommissie.

4. De directeur regelt in overleg met het onderwijzend personeel de werkzaamheden in verband met de begeleiding door dit personeel van de studenten in de school.

5. Onze minister kan het bevoegd gezag wegens bijzondere omstandigheden gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting verlenen. De ontheffing geldt voor een schooljaar.

Commentaar:

Naar onze mening dient aan artikel 21 een bepaling te worden toegevoegd, inhoudende dat het bevoegd gezag bevoegd is studenten, bedoeld in het eerste lid, niet toe te laten tot zijn school, indien hun levensbeschouwelijke richting niet overeenstemt met die van de school. Het bevoegd gezag moet een student kunnen weigeren indien zijn opvattingen, gedrag of houding niet in overeenstemming zijn met het specifieke karakter der school.

Door de bepaling, genoemd in het derde lid, wordt aan de schoolcommissie een sleutelpositie toegekend, die haar niet toekomt.

Krachtens het vijfde lid kan de minister het bevoegd gezag wegens bijzondere omstandigheden ontheffing van de in het eerste lid omschreven vei^ plichting verlenen. Tot "bijzondere omstandigheden" moet o.a. worden gerekend het feit, dat er geen of te weinig aanmeldingen van studenten zijn. Dat ook in deze gevallen ontheffing moet worden gevraagd lijkt ons overbodig en omslachtig.

Artikel 22.

Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld op welke wijze met de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties overleg wordt gepleegd inzake de voorschriften betreffende de rechtspositie van het personeel, bedoeld in artikel 18.

Commentaar:

Wij achten het redelijk getalsmatig kleine personeelsorganisaties, zoals de Gereformeerde Onderwijzers-en Leraren Vereniging, in dit verband mede tot de "daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties" te rekenen*

Artikel 23.

Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende de toelating tot en de duur van het volgen van basisonderwijs.

Commentaar:

Deze onderwerpen dienen bij de wet te worden geregeld. Naar onze mening dient de plicht tot het volgen van basisonderwijs niet te gelden voor kinderen beneden de leeftijd van 5 jaar.

Artikel 26.

Over iedere leerling die de school verlaat, stelt de directeur ten behoeve van de ontvangende school een onderwijskundig rapport op. Afschrift van dit rapport wordt aan de ouders van de leerling gezonden. Onze minister kan nadere voorschriften omtrent dit rapport geven.

Commentaar:

Ten aanzien van "de nadere voorschriften" geldt o.i. hetzelfde als hetgeen wij hebben gesteld bij artikel 19.

Artikel 27.

1, Aan elke school is een schoolcommissie verbonden. In deze commissie hebben zitting ouders van de leerlingen, de directeur, ten minste

één ander lid van het onderwijzend personeel en zo mogelijk één lid van het niet-onderwij zend personeel. De meerderheid bestaat uit ouders.

2. Het bevoegd gezag stelt nadere regels omtrent de samenstelling van de schoolcommissie, de verkiezing en de zittingsduur van de leden. De commissie stelt een huishoudelijk reglement op dat de goedkeuring van het bevoegd gezag behoeft. De schoolcommissie vergadert ten minste 4xper jaar en belegt ten minste 2x per jaar een ouderavond.

3. Het bevoegd gezag hoort de schoolcommissie over de beslissingen die voor de school van belang zijn. De schoolcommissie kan eigener beweging aan het bevoegd gezag voorstellen doen die zij dienstig acht voor de school.

Commentaar:

Wij zijn van oordeel, dat het in overeenstemming zou zijn met het grondwettelijk beginsel van vrijheid van onderwijs, indien het verbinden van een schoolcommissie aan een school facultatief zou worden gesteld, in welk geval artikel 35 kan vervallen. Indien hieraan niet kan worden voldaan, ware de sedert 1 januari 1976 geldende bepalingen omtrent de oudercommissies, opgenomen in de Kleuterenderwijswet resp. de Lager-onderwijswet 1920 te handhaven. Het is ons opgevallen, dat aan de schoolcommissie een niet gering aantal taken wordt toebedeeld. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat deze commissie in bepaalde gevallen op de stoel van het bevoegd gezag zal gaan zitten.

De laatste zin van het tweede lid past o.i. niet in een raamwet. Het derde lid achten wij verwerpelijk. Indien tegen het weglaten van de eerste zin van het derde lid overwegende bezwaren bestaan, wijzen wij U er op, dat een conflictsituatie kan ontstaan over de vraag wat verstaan moet worden onder "beslissingen die voor de school van belang zijn". Welke beslissingen voor de school van belang zijn, heeft voor de één een andere inhoud dan voor de ander. Deze zouden nagenoeg alle beslissingen kunnen betreffen. Derhalve dienen de hier bedoelde beslissingen nader te worden uitgewerkt in de wet.

De tweede zin van het derde lid lijkt ons geheel overbodig. Een commissie heeft steeds de bevoegdheid zich met voorstellen tot het bevoegd gezag te wenden, ook al is deze bevoegdheid niet in de wet opgenomen. Voorts is bij ons de vraag gerezen hoe te handelen indien het bevoegd gezag het huishoudelijk reglement op goede gronden niet goedkeurt.

Artikel 28.

Het bevoegd gezag stelt op verzoek van de schoolcommissie de ouders van de leerlingen in de gelegenheid ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de school en het onderwijs te verrichten. In overleg met de directeur en het overige onderwijzend personeel bepaalt het bevoegd gezag welke werkzaamheden in aanmerking kunnen komen en de regels die daarbij in acht moeten worden genomen. De directeur en het overige onderwijzend personeel blijven verantwoordelijk voor de gang van zaken. Onze minister kan nadere voorschriften geven.

pommentaar :

Wij staan op het standpunt, dat de bevoegdheid, die hier aan de schoolcommissie wordt toegekend, de grenzen van het toelaatbare overschrijdt. Wij stellen voor de eerste zin als volgt te doen luiden: "Het bevoegd gezag kan - de schoolcommissie gehoord - de ouders van de leerlingen in de gelegenheid stellen - ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de school en het onderwijs te verrichten",

|A.rtikel 33.

1. Een bijzondere school wordt in stand gehouden door een rechtspersoon die zich blijkens de statuten of reglementen, uitsluitend het geven van onderwijs ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen,

2. De statuten voorzien er in dat in het bestuur van de rechtspersoon a. ten minste 1/3 van het totaal aantal leden wordt gekozen door de ouders en

b. ten minste 1 lid wordt gekozen door het personeel,

pommentaar:

De bepaling, voorkomend in dit artikel achten wij onaanvaardbaar, omdat deze een grondwettelijk ongeoorloofde beperking van de vrijheid van onderwijs in zich houdt. Wij stellen voor om het woord "uitsluitend", vermeld in het eerste lid, weg te laten in het wetsontwerp. Ook voor de in lid 2 beoogde inspraak van ouders en personeel kan een voorziening worden getroffen, welke in de mogelijkheid van inspraak voorziet, zonder dat aan b. v, kerkeraden het grondwettelijk recht wordt ontnomen om onderwijs te doen geven.

Bovendien stellen wij, dat de overheid zich grondwettelijk niet mag bezighouden met de samenstelling van het bestuur van een school. Voorts merken wij op, dat wij er overwegende bezwaren tegen hebben, dat de mogelijkheid geopend wordt, dat een personeelslid, benoemd door en in dienst van het bevoegd gezag, deel kan uitmaken van hetzelfde bevoegd gezag.

Artikel 36.

Het schoolwerkplan kan godsdienstonderwijs of vormingsonderwijs omvatten. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 3 uren per week meegeteld voor het aantal uren onderwijs, dat de leerlingen krachtens artikel 11, vierde lid, ten minste moeten ontvangen.

Commentaar:

Wij vragen ons af waarom juist ten aanzien van het godsdienstonderwijs en het vormingsonderwijs een maximum van drie binnen het schoolwerkplan vallende uren is opgenomen,

HOOFDSTUK IV AFDELING 2

Aanvang van de bekostiging

Artikel 46

De bekostiging van een school kan slechts een aanvang nemen indien zij voorkomt op een door gedeputeerde staten voor de provincie vastgesteld planvannieuwe scholen. Een plan bestrijkt telkens een tijdvak van 3 kalenderjaren.

lArtikel 47

1. Gedeputeerde staten stellen vóór 1 november van het laatste jaar van elk driejarig tijdvak het plan vast van de scholen die in het daaropvolgende driejarige tijdvak voor bekostiging in aanmerking komen.

2. Ten behoeve van de vaststelling van het plan verdelen gedeputeerde staten de provincie in een aantal gebieden.

, Artikel 48

De vaststelling van het plan geschiedt op de grondslag van een raming va4 het in totaal in een gebied te verwachten aantal leerlingen. Voor de raiming wordt gebruik gemaakt van de gegevens die de aanvrager heeft verstrekt en van die van het Onderwijsplanbureau.

^rtikel 49

Het plan vermeldt voor elk gebied afzonderlijk de plaats van vestiging, de omvang en de richting van elke school, naam en adres van het bevoegd gezag, alsmede het jaar waarin de bekostiging kan aanvangen.

Artikel 50

Een verzoek om plaatsing op het plan kan worden ingediend door of namens het bevoegd gezag van een school, waaronder mede wordt verstaan het bestuur van een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging van ouders die de oprichting van een school in het gebied willen bevorderen.

Artikel 51

1. Voor een gebied, als bedoeld in artikel 47, tweede lid, kunnen de gezamenlijke gemeenten die tot dat gebied behoren, voor elk driejarig tijdvak een deelplan opstellen.

2. Een verzoek om opneming in een deelplan van een bijzondere school wordt vóór 1 november van het eerste jaar van een driejarig tijdvak ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de aanvrager de school wil vestigen. Artikel 50 is van overeenkomstige toepassing.

3. Een deelplan wordt vastgesteld vóór 1 oktober van het tweede jaar vaïi een driejarig tijdvak en ligt gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage. Het deelplan vermeldt tevens de verzoeken die niet zijn ingewilligd. Het wordt vóór 1 december van het tweede jaar ingediend bij gedeputeerde staten.

Artikel 52

Vóór 1 januari van het derde jaar van een driejarig tijdvak worden bij geideputeerde staten ingediend de verzoeken om opneming in het plan,

a. van openbare en bijzondere scholen in een gebied waarvoor geen deelplan is opgesteld;

b. van bijzondere scholen ten behoeve waarvan geen verzoek om opnemii^ in een deelplan is gedaan;

c.van bijzondere scholen waarvoor een verzoek om opneming in een deelplan niet is ingewUligd.

Artikel 53

Het deelplan en de verzoeken, bedoeld in artikel 52, vermelden de naam en-het adres van het bevoegd gezag van de school, de plaats van vootiging

en de richting van de school, het aantal leerlingen voor wie zij bestemd is, de verlangde datum van ingang Van bekostiging en de in het gebied aanwezige scholen waarvan de richting overeenkomt met de aangevraagde school.

Artikel 54

1. Gredeputeerde staten plaatsen een school, opgenomen in een deelplan of aangevraagd krachtens artikel 52, in elk geval op het plan, indien op grond van de gegevens van de aanvrager en van het Onderwijsplanbureau aannemelijk is dat zij zal worden bezocht door ten minste 200, onderscheidenlijk 100 leerlingen, naar gelang de gemeente waarin de school wordt gevestigd meer dan 50 000, dan wel 50 000 of minder inwoners telt op 1 januari van het jaar waarin het plan wordt vastgesteld. De leerlingen voor wie op redelijke afstand een overeenkomstige school aanwezig is, blijven hierbij buiten beschouwing.

2. Gedeputeerde staten plaatsen een openbare school in elk geval op het plan indien de oprichting daarvan noodzakelijk is om te voorzien in voldoende gelegenheid tot het volgen van openbaar onderwijs.

Artikel 55

1. Gedeputeerde staten doen voor 1 mei van het derde jaar van elk driejarig tijdvak een voorlopig plan toekomen aan de aanvragers bedoeld in artikel 52, aan de aanvragers wier verzoeken in een deelplan zijn opgenomen, alsmede aan de besturen van alle gemeenten in de provincie. Het voorlopig plan is met redenen omkleed.

2. Binnen 30 dagen na de toezending kunnen de aanvragers van een bijzondere school en burgemeester en wethouders van elke gemeente, aan gedeputeerde staten bezwaren tegen het voorlopig plan kenbaar maken. Gedeputeerde staten treden alsdan met hen in overleg en delen hun beslissing vóór 1 september van het derde jaar mede.

.\rtikel 56

Het plan wordt door gedeputeerde staten in de maand november van het derde jaar van een driejarig tijdvak in het provinciaal blad gepubliceerd. Afschrift van het plan wordt toegezonden aan de aanvragers bedoeld in artikel 52, aan de aanvragers wier verzoeken in een deelplan waren opgenomen, alsmede aan de besturen van alle gemeenten in de provincie.

Artikel 57

In een vastgesteld plan kan wijziging worden aangebracht a. krachtens Onze beslissing op een beroep ingevolge artikel 8;

b. indien het bevoegd gezag van een in het plan opgenomen school verzoekt de school daaruit te doen vervallen;

c. indien op grond van omstandigheden die bij de vaststelling van het plan niet waren voorzien, gedeputeerde staten alsnog plaatsing op het plan van een school gerechtvaardigd achten.

Artikel 58

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van deze afdeling.

Commentaar:

De noodzaak tot vervanging van de huidige schoolstichtingsprocedure is niet in voldoende mate aangetoond. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, dat bij aanvaarding van het in het concept-wetsontwerp opgenomen systeem, de grondwettelijke vrijheid van oprichting in ernstige mate wordt beperkt. De voorgestelde planprocedure draagt het risico in zich van een verambtelijke behandeling en kenmerkt zich voorts door omslachtigheid en door het ontbreken van objectieve criteria. Wij ontkennen dat hier sprake is van een gedecentraliseerde planning; in werke-i lijkheid is deze planning sterk centralistisch.

Voorts hebben wij overwegende bezwaren tegen de voorgestelde normverfhoging, vooral wanneer het schoolstichting t.b.v. kleine minderheidsgroepen betreft, zoals de onze, In elk geval achten wij een indeling van de gemeenten in slechts twee groepen veel te ongenuanceerd en niet in overeenstemming met het scala van de aantallen inwoners van de gemeenten. Weliswaar zijn gedeputeerde staten in beginsel bevoegd een school op het scholenplan te plaatsen indien het gestelde minimum-aantal leerlingen van 200 respectievelijk 100 niet wordt bereikt, doch het conceptwetsontwerp vermeldt niet welke objectieve maatstaven dit college in gevallen van deze aard in acht moet nemen. Wij verklaren ons voor handhaving van de huidige stichtingsprocedure, inclusief de thans geldende getalsnormen. Voor ons bestaat er dan ook alle aanleiding om de voorge^ stelde planprocedure zonder voorbehoud af te wijzen.

Artikel 59.

De gemeente zorgt voor de voorziening in huisvesting van de openbare en bijzondere scholen. De eigendom van gebouwen en terreinen die voor blijvend gebruik door een bijzondere school zijn bestemd, berust bij de gemeente. Het gebouw met het bijbehorende terrein wordt ten behoeve van de school aan het bevoegd gezag in gebruik gegeven.

Commentaar:

Over de bepaling, dat de eigendom van gebouwen en terreinen, die voor blijvend gebruik door een bijzondere school zijn bestemd, bij de gemeen+ te berust, spreken wij het "onaanvaardbaar" uit. Dit oordeel geldt zowel indien het betreft scholen, die gebouwd zullen worden onder vigeur van de Wet op het basisonderwijs als ten aanzien van scholen, die thans reeds eigendom zijn van het bevoegd gezag (verkregen rechten!). De argumenten, die U aanvoert voor deze eigendomsregeling zijn niet van zodanige aard, dat deze uw standpunt hieromtrent-wéttigen. Indien deze eigendomsverhouding in de thans voorgestelde zin wettelijk zou worden geregeld, dan moet gesteld worden, dat hiermede de vrijheid van inrichting van het bijzonder onderwijs duidelijk wordt beperkt.

Artikel 66

1. Ten behoeve van de voorzienii^ in huisvesting van een voor bekostiging in aanmerking komende bijzondere school dient het bevoegd gezag een verzoek in bij de gemeenteraad. In het verzoek worden vermeld de plaats van de verlangde voorzienir^ en het aantal leerlingen voor wie zij is bestemd.

Het verzoek is vergezeld van het advies van de commissie voor de huisvesting.

2. De gemeenteraad beslist binnen 4 maanden na ontvangst van het verzoek. Afschrift van het besluit wordt binnen 14 dagen aan het bevoegd gezag gezonden. Indien de gemeenteraad niet binnen 4 maanden heeft beslist, wordt het verzoek geacht te zijn afgewezen.

3. Tegen afwijzing van het verzoek kan het bevoegd gezag in beroep kom.en bij gedeputeerde staten. Het beroep wordt ingesteld binnen 30 dagen te rekenen van de dag waarop het besluit tot afwijzing is verzonden dan wel geacht wordt te zijn genomen.

Commentaar:

Commentaar: Uit de Memorie van toelichting blijkt in het geheel niet waarom bepaald dient te worden, dat "indien de gemeenteraad niet binnen 4 maanden heeft beslist, het verzoek wordt geacht te zijn afgewezen". Deze bepaling is contrair aan de huidige regeling op dit punt, vervat in artikel 54 van de Kleuterenderwijswet respectievelijk artikel 76 van de Lager-onderwijswet 1920, Aan de bestaande regeling geven wij bijzondere voorkeur boven de automatische afwijzing na vier maanden.

Artikel 69.

1. De gebouwen van openbare en bijzondere scholen kunnen buiten de schooltijden voor het basisonderwijs, door het bevoegd gezag worden gebruikt of aan derden in gebruik worden gegeven voor ander onderwijs, dan wel voor andere culturele of maatschappelijke doeleinden. De gemeenteraad stelt omtrent dat gebruik een regeling vast die in elk geval voorschriften bevat die volledige vergoeding van de uit dit gebruik voortvloeiende kosten waarborgen.

2. Voor zover het gebouw van een bijzondere school niet reeds op grond van het eerste Ud in gebruik is, kunnen burgemeester en wethouders het aan derden voor de daar genoemde doeleinden buiten de schooltijden in gebruik geven. Burgemeester en wethouders gaan daartoe niet over dan na overleg met het bevoegd gezag. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, roepen burgemeester en wethouders de beslissing in van gedeputeerde staten.

Commentaar:

Tegen de bepaling, dat de gebouwen van bijzondere scholen buiten de schooltijden aan derden in gebruik kunnen worden gegeven hebben wij geen bezwaren, alleen indien de bevoegdheid hiertoe in handen van het bevoegd gezag zou worden gelegd. Het gebouw moet primair bestemd zijn voor het daarin geven van basisonderwijs. Bij eventueel multifunctioneel gebruik in de zin, vermeld in het concept-wetsontwerp, dient gewaarborgd te worden, dat de school wordt beschermd tegen schade en overlast veroorzaakt door zodanig gebruik. Ook dienen regels ingebouwd te worden, die de vraag beantwoorden wie verantwoordelijk is voor het beheer.

Artikel 72.

1. Het be^roegd gezag van een bijzondere school dat een aanschaffing wenst te doen, waarmede bij de toepassing van artikel 80, geen rekening was gehouden, dient bij de gemeenteraad een verzoek in om goedkeuring daarvan.

Het verzoek vermeldt de gronden voor de gewenste aanschaffing en het daarvoor nodig geachte bedrag.

2. Indien de gemeenteraad het verzoek afwijst of het gevraagde bedrag vermindert, kan het bevoegd gezag binnen 30 dagen na toezending van het desbetreffende besluit, bij gedeputeerde staten in beroep komen.

Commentaar:

Wij achten het noodzakelijk, dat in het tweede lid een termijn wordt opgenomen, waarbinnen de gemeenteraad op een verzoek als in dit artikel bedoeld, moet beslissen.

Artikel 73.

1. Onze minister stelt noiinen vast voor de voorziening in gebouwen, terreinen en overige inventaris. Aan de hand van deze normen stelt hij afzonderlijke vergoedingsbedragen vast voor de voorziening in

a. gebouwen; b. terreinen; c. overige inventaris.

Onze minister stelt tevens een bedrag vast voor de voorziening met onde rwi j slee r pakketten.

2. De bedragen, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze minister jaarlijks vast. Voor gebouwen en terreinen kunnen voor de onderscheiden delen van het land verschillende bedragen worden vastgesteld.

3. De normen en wijzigingen daarvan, alsmede de bedragen bedoeld in het eerste lid, worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant

Commentaar:

Gelet op de ervaringen bij andere takken van onderwijs, achten wij het vereist, dat in het tweede lid mede wordt veimeld, dat de minister vótSr een bepaalde datum de in het eerste lid bedoelde bedragen moet vaststellen.

Artikel 78.

1. De gemeente draagt zorg voor het groot onderhoud van de openbare en de bijzondere scholen.

2. Voor 1 oktober van elk jaar stellen burgemeester en wethouders, de commissie voor de huisvesting gehoord, een overzicht vast van het in het volgende kalenderjaar uit te voeren groot onderhoud. Afschrift vaii dit overzicht wordt toegezonden aan het bevoegd gezag van elke bijzon! de re school.

3. Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school met betrekking tot het voor de school in gebruik zijnde gebouw of terrein bezwaar heeft tegen het overzicht, kan het binnen 30 dagen na toezending daarvan aan burgemeester en wethouders herziening vragen. Indien op dit verzoek afwijzend wordt beslist, kan het bevoegd gezag binnen 30 dagen na toezending van deze beslissing bij gedeputeerde staten in beroep komen.

Commentaar;

Wijstaanophet standpunt, dat de eigendom van gebouwenen terreinen, die voor blijvend gebruik door een bijzondere school zijn bestemd, bij het bevoegd gezag dient te berusten (zie onze opmerking bij artikel 59).

Ditzelfde geldt uiteraard mede ten aanzien van het zorgdragen voor het grote onderhoud.

Artikel 91.

1. De bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd indien het gemiddelde van de aantallen leerlingen op de data genoemd in artikel 86, gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren

a. minder heeft bedragen dan 150 onderscheidenlijk 75, indien artikel 54, eerste lid, toepassing heeft gevonden, of

b. minder heeft bedragen dan 3/4 van het aantal leerlingen waarvoor de school blijkens de opgave, bedoeld in artikel 53, was bestemd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eerste 3 volledige schooljaren van de bekostiging der school. De bekostiging eindigt na afloop van het derde schooljaar, bedoeld in het eerste lid.

3. Onze minister kan op verzoek van het bevoegd gezag, gedeputeerde staten gehoord, beslissen dat de bekostiging wordt voortgezet indien aan de school behoefte bestaat. Een beslissing van Onze minister geldt voor ten hoogste 3 schooljaren. Indien het bevoegd gezag tegen een afwijzing van het verzoek in beroep gaat en het beroep ongegrond wordt verklaard, eindigt de bekostiging op 1 augustus volgende op de datum van de beslissing op het beroep, tenzij daarbij anders wordt bepaald. Afschrift van zijn beslissing en van een beslissing in beroep zendt Onze minister aan gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders.

4. Onder schooljaar wordt in dit artikel verstaan het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend.

Commentaar:

Bij hoofdstuk IV, afdeling 2, hebben wij bezwaar aangetekend tegen de voorgestelde verhoging van de getalsnormen voor het stichten van scholen. De opheffingsnormen achten wij derhalve eveneens te hoog. In beide gevallen wordt de vrijheid van oprichting op ontoelaatbare wijze belemmerd.

Voorts hebben wij er behoefte aan U er op te wijzen, , dat het conceptwetsontwerp zich mede kenmerkt door een bevoogding van het bijzonder onderwijs. Immers meerdere malen wordt als regel gesteld, dat het bevoegd gezag moet beslissen "in overleg met", "na overleg met", "na gehoord te hebben", "op voorstel van" en "in overeenstemming met". Zie in dit verband artikel 13, lid 1, artikel 19, lid 1, artikel 21, lid 3 en 4, artikel 24 en de artikelen 28 en 34. Deze zaken tasten de autonomie van het bijzonder onderwijs aan.

In artikel 208 van de Grondwet is de vrijheid van onderwijs verankerd. Deze vrijheid betreft die van richting, van oprichting en van inrichting, welke vrijheden niet van elkander zijn te scheiden.

Met nadruk wensen wij te verklaren, dat aan de vrijheid van oprichting in het concept-wetsontwerp wordt getornd door de voorgestelde planprocedure.

De vrijheid van inrichting wordt ontoelaatbaar beperkt, hoofdzakelijk door het feit, dat de grenzen van de bevoegdheid tot het stellen van regels voor het bijzonder onderwijs door de overheid worden overschreden.

Bovendien wordt deze vrijheid teveel beperkt door de gewijzigde eigendomsverhoudingen betreffende de gebouwen van de bijzondere scholen. De hierboven geschetste aantasting van de vrijheid van oprichting en beperking van de vrijheid van inrichting kunnen tengevolge hebben, dat de vrijheid van richting in gevaar komt. Een wettelijke regeling voor het basisondenvijs, die de kenmerken draagt van een inbreuk maken op het grondwettelijk beginsel van vrijheid van onderwijs moeten wij afwijzen. Gelet op deze standpuntbepaling zal het U duidelijk zijn, dat wij niet afwijzend staan tegen een nieuwe wettelijke regeling van het basisonderwijs, doch het aangeboden concept-wetsontwerp is op een aantal voor ons zeer essentiële punten zodanig van inhoud, dat wij dit concept-wetsontwerp zonder voorbehoud onaanvaardbaar achten.

Wij spreken gaarne de wens uit, dat U de in dit schrijven gemaakt opmerkingen zult willen betrekken in Uw overwegingen bij het concipiëren van het wetsontwerp op het basisonderwijs.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1976

De Reformatorische School | 48 Pagina's

Concept - wetsontwerp

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1976

De Reformatorische School | 48 Pagina's