Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KOMMENTAAR OP HET VOORONTWERP VAN WET INZAKE DE MEDEZEGGENSCHAP IN HET ONDER­ WIJS VAN DE BESTUREN VAN DE V.G.S. EN DE G.O.L.V.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KOMMENTAAR OP HET VOORONTWERP VAN WET INZAKE DE MEDEZEGGENSCHAP IN HET ONDER­ WIJS VAN DE BESTUREN VAN DE V.G.S. EN DE G.O.L.V.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gaarne maken wij als besturen van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (V.G.S.) en de Gereformeerde Onderwijzers- en Lerarenvereniging (G.O.L.V.) gebruik van de door U bij brief d.d. 10 april 1979, keimaerk WJZ. 79.107/1025A, geboden gelegenheid om Ute adviseren omtrent het voorontwerp van wet inzake de medezeggenschap in het onderwijs. Het doet ons aangenaam aan, dat wij in dit geval uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld worden kommentaar te leveren op een voorgenomen overheidsmaatregel op het terrein van het onderwijs.

Wellicht ten overvloede merken wij op, dat wij hen, die gereformeerd onderwijs op reformatorische grondslag in ons land voorstaan vertegenwoordigen. Het gaat hier om een interkerkelijke concentratie binnen de gereformeerde gezindte van scholen, besturen, ouders, onderwijsgevenden, studenten en leerlingen, die zich in richting en inrichting van het onderwijs in volstrekte zin willen laten gezeggen door het niet-tijdgebonden Woord van God en het daarop gegronde belijden der Kerk, vervat in de Drie Formulieren van Enigheid. Deze identiteitsverklaring is voor ons tevens een plaatsbepaling binnen het geheel van het Nederlandse onderwijs, waarbij wij er van overtuigd zijn het gereformeerd onderwijs op reformatorische grondslag principieel te kunnen onderscheiden van zowel het overig protestants christelijke, als het rooms-katholieke, het neutraal bijzonder en het openbaar onderwijs. Met andere woorden: het gereformeerd onderwijs op reformatorische grondslag moet beschouwd worden als een zelfstandige denominatie naast het overig protestants christelijk onderwijs, welk oordeel gedeeld wordt door de Onderwijsraad blijkens zijn schrijven d.d. 2 februari 1979, O.R. alg.-2, gericht aan de Staatssecretaris van onderwijs, en wetenschappen Drs. K. de Jong Ozn.

Onder verwijzing naar de openbare behandeling van het wetsontwerp tot herziening van de Wet op de Ondernemingsraden medio maart 1977, tijdens welke de toenmalige Minister van Sociale Zaken de Tweede Kamer heeft toegezegd, dat hij het bijzonder onderwijs ongeveer twee jaar gelegenheid zal geven om voorstellen te doen voor een eigensoortige - op het onderwijs toegesneden - medezeggenschapsregeling, hebben wij U bij brief d.d. 29 december 1978 een nota doen toekomen vergezeld van een model van een statuut voor een zgn. schooladviesraad, waarin ons standpunt omtrent medezeggenschap in het bijzonder onderwijs is vervat.

In bedoelde nota hebben wij o.m. gesteld, dat: a. naar onze overtuiging een bij wet opgelegde en geregelde medezeggenschapsregeling zich niet verdraagt met artikel 208 van de Grondwet;

wij het medebetrekken van leerlingen in een medezeggenschapsregeling om principiële redenen, zomede uit overwegingen van pedagogische aard onaanvaardbaar achten; c. een eventueel instellen van een orgaan van medezeggenschap in de door het bestuur beheerde school tot de taak en de verantwoordelijkheid van het bestuur als bevoegd gezag behoort; medezeggenschap, opgevat in de zin van mede-weten en medespreken over in het model-statuut genoemde aangelegenheden dezerzijds niet wordt gezien als een aanranding van het gezag en dat wij derhalve positief kunnen staan tegenover een orgaan, dat schooladviesraad genoemd zou kunnen worden, echter uiteraard met inachtneming van het gestelde onder a t/m c.

Na kennisneming van genoemd artikel van wet hebben wij gekonstateerd dat de daarin bedoelde medezeggenschap gestalte krijgt in een recht van advies. Dit kan onze instemming hebben. Medezeggenschap, opgevat in die zin zien wij niet als een aanranding van het gezag. Hieraan voegen wij echter direct toe, dat dit beslist niet inhoudt, dat wij er ons mede kunnen verenigen, dat bij wet basisbepalingen omtrent medezeggenschap in het bijzonder onderwijs zullen worden vastgesteld, ook al wordt het geheel gegoten in de vorm van een raamregeling. Voorts hebben wij helaas moeten vaststellen, dat de inhoud van het voorontwerp op een aantal voor ons essentiële punten niet overeenstenat met onze visie omtrent deze aangelegenheid, zoals wij deze neergelegd hebben in evenbedoelde nota en uitgewerkt in het daarbij behorende model-statuut. Dit slechts, te konstateren komt ons niet juist voor. Derhalve willen wij bij een en ander een aantal kritische kanttekeningen plaatsen, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het ontwerp van wet, die voor ons kernpunten zijn.

Aan het onderhavige voorontwerp van wet liggen geen eisen van deugdelijkheid ten grondslag. Dit achten wij geheel in overeenstem-

ming met artikel 208 van de Grondwet. Immers zodanige eisen betreffen uitsluitend de kwaliteit van het onderwijs. Blijkens lid 6 artikel 208 van de Grondwet vallen daar met name onder de vrije keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers.

De bekostigingsvoorwaarde, voorkomend in artikel 11 van het voorontwerp, vormt blijkens de toelichting op dit artikel het sluitstuk voor de garantie, dat er in het uit de openbare kas bekostigde bijzonder onderwijs daadwerkelijk medezeggenschapsregelingen overeenkomstig de basisvoorschriften zullen functioneren. Ten aanzien van de inhoud van het onderwijs (binnen het wettelijke onderwijsstelsel) kunnen geen bekostigingsvoorwaarden gesteld worden, welke niet te brengen zijn binnen het begrip "eisen van deugdelijkheid". De bekostigingsvoorwaarden (niet zijnde deugdelijkheidseisen) betreffen echter aangelegenheden welke buiten de inhoud van het onderwijs vallen.

Hiermede is uiteraard niet gezegd, dat de wetgever ten aanzien van het bijzonder onderwijs op zodanige wijze de inhoud van het onderwijs niet rakende bekostigingsvoorwaarden kan stellen, dat de vrijheid van inrichting (organisatie) van (de oprichters van) de privaatrechtelijke rechtspersoon op willekeurige wijze aan banden kan worden gelegd. Het blijft gaan om een activiteit welke grondwettelijk ook bij bekostiging van overheidswege voor de verantwoordelijkheid komt en blijft komen van (de oprichters vaji) de privaatrechtelijke rechtspersoon. Bekostigingsvoorwaarden, welke dit grondwettelijk fundament aantasten - en hiervan is naar onze mening in dit geval sprake - zijn onverenigbaar met de pacificatie, welke er juist op gericht was die eigen verantwoordelijkheid van de (oprichters van de) privaatrechtelijke rechtspersoon tot haar recht te laten komen bij bekostiging van overheidswege. Ten aanzien van bekostigingsvoorwaarden, welke niet tot deugdelijkheidseisen kunnen worden gerekend en welke dan ook niet de inhoud van het onderwijs betreffen, is bij de pacificatie er van uitgegaan.dat hierbij het ontzien van het eigen inzicht van de organen van bevoegd gezag nog meer van zelf sprak dan bij de deugdelijkheidseisen.

Bekostigingsvoorwaarden welke niet direct betrekking hebben op de omvang van de bekostiging zullen slechts op aantoonbajre eisen van algemeen belang kunnen steunen. Middels voorwaarde van bekostiging mag geen sprake zijn van een afgedwongen gelijkschakeling van het bijzonder onderwijs aan openbaar onderwijs, doordat de overheid de wijze waarop zij aan de vrijheid van inrichting ten aanzien van het openbaar onderwijs gestalte geeft als voorwaarde van bekostiging oplegt aan het bijzonder onderwijs (Zie in dit verband ook de aan de toenmalige Minister van Onderwijs en Wetenschappen gerichte brief d.d. 10 februari 1976 van een aantal landelijke koepelorganisaties van het bijzonder onderwijs en van bijzondere instellingen van wetenschappelijk onderwijs naar aanleiding van de interpretatie die die Minister had gegeven aan diverse bepalingen van artikel 208 van de grondwet).

Het algemeen belang dat gediend zou zijn met het bevorderen van medezeggenschap bij het bijzonder onderwijs is in de toelichting op

het voorontwerp van wet niet overtuigend aangetoond. Wij staan op het standpunt, dat een wettelijke (raam)regeling inzake medezeggenschap in het bijzonder onderwijs niet op het algemeen belang steunt.

Het bovenstaande in aanmerking nemend zijn wij van oordeel, dat indien het onderhavige voorontwerp van wet kracht van wet zou krijgen en daarin de hierboven bedoelde bekostigingsvoorwaarde zou zijn opgenomen, sprake zou zijn van strijd met de Grondwet en het eigen karakter van het bijzonder onderwijs. Het systeem van artikel 208 van de Grondwet en de diverse onderwijswetten o.m. de vrijheid van inrichting van het onderwijs, gegeven in bijzondere scholen, waarborgen tegen inbreuken van de overheid.

Verplichtstelling van een medezeggenschapsraad aan elke school (artikel 4 van het voorontwerp van wet) is naar onze overtuiging een inbreuk op de vrijheid van inrichting.

Het van overheidswege regelend en voorschrijvend ingrijpen op het terrein van de democratisering in het bijzonder onderwijs achten wij in strijd met de autonomie van de bijzondere school.

Het afwijzen van een bij wet opgelegde democratiseringsregeling voor het bijzonder onderwijs houdt tevens is, dat wij een gelijkschakelende greep van de overheid op het bijzonder en openbaar onderwijs in dit geval verwerpelijk achten. Het systeem van artikel 208 van de Grondwet en diverse onderwijswetten brengen weliswaar mede, dat ter realisering van de financiële gelijkstelling gestreefd dient te worden naar een zo groot mogelijke rechtspositionele gelijkstelling tussen het bijzonder en het openbaar onderwijs, doch niet valt in te zien waarom er voor de regeling van de democratisering gelijkstelling moet zijn.

Medezeggenschap kan in haar effekten een aantasting vormen van de identiteit en de doelstellingen van de school. Naar onze overtuiging dienen de identiteit en de doelstellingen van de school met de nodige waarborgen te zijn omgeven. Alle bij de school betrokken geledingen dienen de grondslag en de doelstellingen van de school te onderschrijven.

Bezien in dit licht is het naar ons oordeel eis, dat indien de medezeggenschap ook voor het bijzonder onderwijs bij wet geregeld wordt, uitsluitend die ouders, voogden en verzorgers van leerlingen deel kunnen uitmaken van een medezeggenschapsraad die de statutaire grondslag en doelstellingen der school onderschrijven. Artikel 4, lid 2, van het voorontwerp van wet opent de mogelijkheid, dat ook ouders enz. van leerlingen die niet instemmen met de grondslag en de doelstelling van de school zitting kunnen krijgen in een medezeggenschapsraad. Uit de toelichting op het voorontwerp van wet blijkt dat in het in artikel 3 bedoelde medezeggenschapsreglement nadere regels kunnen worden vastgesteld in verband niet de handhaving van grondslag en doelstelling van de school, zoals die in de statuten zijn neergelegd. Indien dit gegeven inhoudt, dat het toegestaan is de ouders die de grondslag en de doelstellingen van de vereniging/ stichting niet onderschrijven van het lidmaatschap van een medezeggenschapsraad middels een daartoe strekkende bepaling in bedoeld reglement uit te sluiten, kunnen wij ons met deze bevoegdheid zeer

wel verenigen.

In dit verband verwijzen wij naar het rapport van de commissie van advies inzake het democratisch en doelmatig functioneren van gesubsidieerde instellingen (commissie - Van der Burg): "De commissie is van oordeel, dat het niet juist zou zijn terwille van de democratisering aan een instelling van een uitgesproken identiteit de vrijheid te ontzeggen die identiteit te bewaren en te beschermen." (pagina 79).

In het voorlopig standpunt van de regering inzake de aanbevelingen van de commissie-Van der Burg wordt terzake opgemerkt: "De erkenning dat het democratisch functioneren van een instelling primair een verantwoordelijkheid is van de instelling zelf betekent tegelijkertijd dat de overheid zich op dit punt beperkingen behoort op te leggen. Een beperking die de commissie zelf noemt is dat de door de overheid voorgeschreven democratiseringsmaatregelen niet erop mogen neerkomen dat de instelling de mogelijkheid wordt ontzegd de eigen identiteit en ook de eigen doelstelling te handhaven. De eigen identiteit van het bijzonder onderwijs is zelfs grondwettelijk gewaarborgd." (pagina 4).

Krachtens artikel 4, 3e lid, van het voorontwerp van wet bestaat de medezeggenschapsraad voor een avondschool of een dag-avondschool voor voortgezet onderwijs of een school voor hoger beroepsonderwijs mede uit leden die rechtstreeks uit en door de leerlingen worden gekozen. Wij tekenen hierbij aan, dat uit de toelichting op het voorontwerp niet blijkt of het geoorloofd is middels het in artikel 3 bedoelde reglement leerlingen die niet instemmen met de grondslag en de doelstellingen van de school, uit te sluiten van dit lidmaatschap.

Wij achten het noodzakelijk, om de redenen zoals wij die hiervoren ten aanzien van de ouders vermeld hebben, dat - indien het voorontwerp van wet kracht van wet krijgt - de bevoegdheid om laatstbedoelde voorziening in het medezeggenschapsreglement te doen opnemen, uitdrukkelijk erkend wordt.

In onze nota gevoegd bij ons meergenoemd schrijven d.d. 29 december 1978 hebben wij echter aangetoond, dat wij het medebetrekken van leerlingen in een medezeggenschapsregeling om principiële en pedagogische redenen onaanvaardbaar achten. Onze principiële bezwaren hiertegen, die wij onverminderd handhaven, baseren wij op het 5e gebod van de Wet des Heeren. Bij deelname van leerlingen aan een medezeggenschapsraad wordt de in de Bijbel verankerde waarde van gezagsstructuren miskend. Deze bezwaren zijn voor ons zo zwaarwichtig, dat wij dit voorontwerp van wet ook om deze redenen verwerpelijk achten.

Indien de medezeggenschap in het bijzonder onderwijs bij wet zal worden geregeld, ook al zou die wet slechts basisbepalingen hieromtrent bevatten, doen wij een dringend beroep op U om te bevorderen, dat in die wet een bepaling wordt opgenomen krachtens welke de minister op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing verleent van de verplichting tot het instellen van een medezeggenschapsraad indien het bevoegd gezag verklaart onoverkomenlijke principiële bezwaren tegen deze verplichting te hebben.

Een zodanige bepaling zou aan artikel 10 van dit voorontwerp wet toegevoegd dienen te worden. van

Tenslotte nog enkele opmerkingen van algemene aard.

Het verwondert ons, dat in het onderhavige voorontwerp van wet naede een regeling voor het kleuter- en lager onderwijs is opgenomen. In dit verband verwijzen wij naar het initiatief-voorstel van wet van de Tweede Kamerleden Van Kemenade c.s. tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en van de Wet op het leerlingwezen met betrekking tot de medezeggenschap van personeel, leerlingen en ouders. In de betreffende memorie van toelichting verklaren de indieners van dit wetsvoorstel, dat zij zich hebben beperkt tot een regeling voor het onderwijs, resorterend onder de Wet op het voortgezet onderwijs, omdat er voor het wetenschappelijk onderwijs reeds een wettelijke regeling met een eigen evaluatieprocedure bestaat en omdat de situatie bij het kleuter- en lager onderwijs zo specifiek is, dat de regeling van de medezeggenschap van betrokkenen in deze onderwijssoort het best in het kader van de behandeling van de Wet op het basisonderwijs ter sprake kan komen.

Tijdens de behandeling van de herziening van de Wet op de Ondernemingsraden door de Tweede Kamer in maart 1977 werd gesteld, dat het bijzonder onderwijs zelf de democratisering zou moeten regelen en waarmaken en dat slechts in het uiterste geval, wanneer het onderwijs daartoe niet in staat of bereid was, de wetgever zou moeten ingrijpen. De door de Tweede Kamer op 21 december 1978 aanvaarde motie-Deetman lijkt een terugkomen op dit standpunt, hetwelk bevreemding wekt, vooral gelet op het zoeven gesignaleerde en bezien in het licht van Uw vóór de indiening van deze motie terzake gedane uitspraak (op 20 december 1978). Deze uitspraak behelsde dat de organisaties van het bijzonder onderwijs tot begin 1979 de gelegenheid hebben gekregen om met eigen voorstellen van democratise-

ringsregelingen te komen, waaraan U met nadruk toevoegde, dat U er alle vertrouwen in heeft, dat deze orgajiisaties zich van deze taak zullen kwijten.

De oudercommissies, ouderraden en schoolraden worden in het voorontwerp van wet voorshands onverlet gelaten. In antwoord op Uw aanvraag om advies over het handhaven van oudercommissies enz. berichten wij U, dat wij van mening zijn, dat ook het (desgewenst) instellen van organen als oudercommissies enz. niet als verplichtend behoort te worden voorgeschreven.

Het zal U na kennisneming van het voorenstaande duidelijk zijn, dat wij het bij wet regelen van de medezeggenschap in het bijzonder onderwijs c.q. het hieromtrent bij wet vaststellen van basisbepalingen in strijd achten met artikel 208 van de Grondwet en het eigen karakter van het bijzonder onderwijs. Derhalve adviseren wij U en Uw hierbij betrokken ambtgenoten met klem het betreffende voorontwerp van wet in te trekken en tevens te bevorderen dat Uw ambtgenoot van Sociale Zaken het bijzonder onderwijs een onvoorwaardelijke vrijstelling van de verplichting tot het instellen van ondernemingsraden verleent.

Indien U en/of Uw ambtgenoten geen termen aanwezig achten om zich te conformeren aan dit advies, zijn wij van oordeel dat het huidige voorontwerp van wet nadere overweging in de zin als door ons is omschreven, vereist.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1979

De Reformatorische School | 56 Pagina's

KOMMENTAAR OP HET VOORONTWERP VAN WET INZAKE DE MEDEZEGGENSCHAP IN HET ONDER­ WIJS VAN DE BESTUREN VAN DE V.G.S. EN DE G.O.L.V.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1979

De Reformatorische School | 56 Pagina's