Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET MENSBEELD IN DE OPVOEDING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET MENSBEELD IN DE OPVOEDING

BEZINNING/ACHTERGROND

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opvoeden is een verschijnsel dat hoort bij het wezen van de mens. Bij opvoeden is er sprake van doelgericht handelen, zodat de onvolwassene volwassen wordt. Wij gaan hier niet in op het probleem of volwassenen worden opgevoed. Wij beperken ons tot de verhouding volwassene-kind oftewel opvoeder-opvoedeling.

Opvoeden is géén louter "mechanische" handeling die uitgaat van de opvoeder. We kunnen de opvoedingshandelingen beter

omschrijven als meelevenshandelingen. De opvoeder en opvoedeling zijn in hun leven samen op weg. Bij dit levensproces staat de volwassen mens voor ogen. Wanneer we het woord volwassen in tweeën splitsen zien we twee woorden nl. "vol" en "wassen". Wassen is het oude Hollandse woord voor "groeien".

In die betekenis is het woord wassen verwant aan het Duitse woord "wachsen" = groeien. Nu zou de gedachte post kunnen vatten, dat we de weg naar de volwassenheid als louter groeiproces zouden beschouwen.

Niets is minder waar, want elk groeiproces eist verzorging. Dat verzorgen moeten we t.a.v. de mens niet alleen zien in lichamelijke zin, maar ook in geestelijke zin. Dit verzorgen en meeleven wordt gedaan met een doel in de toekomst. Strasser merkt terecht op dat het materieel object van de opvoedkunde is het kind en diens transcendente bestemming. Bij het doel dat de opvoeder voor ogen staat zal zijn mens- en levensbeschouwing een grote rol spelen.

Mensbeeld

We zien vooral na de 2e W.O. de belangstelling voor de mens sterk toenemen. Na de wereldcatastrofe is de mens zich ervan bewust, dat er in de wereld veel moet veranderen om de wereld weer op te bouwen tot een leefbare wereld. Het streven is een betere mens, die een betere wereld kan laten onstaan. In de antropologie worden de mensbeelden systematisch beschreven.

Prof. Noordam noemt als bronnen voor de mensbeelden in de opvoeding Theologie, Wijsbegeerte en Cultuur. Tussen deze bronnen is geen absolute scheiding te maken, maar de accenten zijn duidelijk zichtbaar.

Theologisch mensbeeld

Mensbeeld en levensbeschouwing vanuit de theologie worden ten diepste bepaald door God, Die Zich openbaart. De theologie ordent de openbaringsgegevens op systematische wijze. Het christelijk mensbeeld wordt verkregen uit de bijbel. De bijbelse gegevens worden verschillend geïnterpreteerd. Voor het doel van dit onderwerp zullen we nader in moeten gaan op het reformatorisch mensbeeld.

Reformatorisch mensbeeld

Op grond van de Bijbel, als kenbron voor het mens-zijn, erkent zij dat de mens goed en naar Gods beeld geschapen is. God gaf die geschapen mensen een opdracht: - God liefhebben en Hem dienen. - de aarde te vervullen, te bewerken en te beheersen. De mens krijgt de volle verantwoordelijkheid om te leven op de plaats die God hem gaf.

De verhouding Schepper-schepsel

God schiep de mensen naar Zijn beeld. Dat is fundamenteel.

Anders had er in Genesis gestaan naar hun aard. Dan was de mens niet onderscheiden van de lagere natuur. De verhouding tot God is een relatie van onderschikking en gehoorzaamheid in vrijheid. God liefhebben boven alles.

De verhouding mens-medemens

God schiep man en vrouw. Hier is naast individualiteit in het mensenleven ook sprake van socialiteit. Mens worden zonder in een menselijke gemeenschap op te groeien is niet mogelijk.

Mensen moeten van elkaar leren, vullen elkaar aan. De verhouding tot de medemens is nevenschikkend: de naaste liefhebben als jezelf.

De verhouding van de mens tot de natuur

In deze verhouding neemt de mens een heersende plaats in. Hier is zijn taak de aarde te ontsluiten en te ontginnen. Dit is een Goddelijke opdracht. Het heersen over de lagere natuur komt uit in Adams werk, nl. de dieren namen geven.

Dit mensbeeld krijgt een bijzondere dimensie als we verder lezen in Romeinen 7 vers 14 t/m 26. Daar blijkt hoe vrijheid en verantwoordelijkheid zich tot elkaar verhouden. Verantwoordelijkheid houdt een keuzemogelijkheid in. En juist in die vrije keuze vóór God mag de mens zijn bestemming vinden. Deze vrijheid is menigmaal als een contradictio in terminis beschouwd. De sleutel tot het begrip vrijheid is liefde. Liefde veronderstelt vrij zijn. Nu riep God in de boom der kennis des goeds en des kwaads de mens op tot liefde in vrijheid. Deze vrijheid gebruikte de mens door ongeloof verkeerd. Zij gebruikten hem niet om in de verhouding tot God dienend bezig te zijn, maar zij gebruikten deze vrijheid in eigen belang (egoïsme), nl. om als God te zijn. Dat is de beschrijving van het mysterie en de realiteit der zonde, waardoor de verhouding tot God werd verbroken en de verhouding tot de naaste en de natuur werd ontwricht. Toch bleef de mens als redelijk en zedelijk schepsel een mens met een godsdienstige natuur, die voor opvoeding vatbaar is gebleven.

De wijsbegeerte

Nemen we nu de wijsbegeerte als kenbron voor het wezen van de mens, dan beperken wij ons tot het humanisme in Nederland. W. Banning noemt voor deze geestelijke stroming 5 grondslagen. Het humanisme is een levensovertuiging, die gedragen wordt door » optimisme, verdraagzaamheid, emancipatie en rationalisme. Het wezen van de mens is vanuit zijn vermogens te doorgronden. Boven het orakel van Delphi stond de kenmerkende spreuk: KEN UZELF. Het gaat in het humanisme om een betere mens en een betere samenleving naar het ideaal van de humaniteit. In het humanisme speelt de ratio of rede een belangrijke rol. Bij ratio moeten we niet alleen denken aan het verstand als zodanig, maar tevens aan de moraal. De ratio heeft de functie van het geweten. Wat redelijk is, is goed.

Mondigheid is de moed je verstand te gebruiken. Het humanistische mensbeeld geeft ook ruimte aan het begrip vrijheid. Voor deze geestelijke stroming is vrijheid min of meer doel in zichzelf. De vrije mens maakt een vrije ontplooiing door tot mondig volwassen lid van de samenleving. De vrijheid moet in relatie tot de rede gezien worden. Vrijheid behoort tot het wezen van de mens. Vanuit de vrijheid ontstaan rechten en plichten. Kent het humanisme geen schaduwzijde of pessimistische tendens in het mensbeeld? Is er plaats voor schuldgevoelens?

In de klassieke tragedies komt de schaduwzijde van het leven zeker naar voren. Daar wordt de held door het noodlot getroffen. Dit lot treft de goede mens, die z'n tijd ver vooruit leeft en door zijn medemens niet wordt begreper. In deze tragedies komt de schaduwzijde als

opvoedkundig principe voor. De schaduwzijde is een ervaringsgegeven dat verstandelijk en emotioneel verwerkt en geïntegreerd moet worden in het mensenleven.

Wat betekenen deze mensbeelden voor de opvoeding?

Als reformatorisch opvoeder in de school sta je op het kruispunt van cultuur en opvoeding. In het instituut school is er een relatie met de cultuur (samenleving) en met de naaste (opvoedeling).

Deze twee relaties worden bepaald door de relatie met God. Deze relatie met God weerhoudt de reformatorische opvoeder er niet van met de cultuur bezig te zijn. De mens heeft als opdracht "de hof te bebouwen". Zes dagen zult gij arbeiden en de zevende rusten van uw arbeid. Dat houdt ook in opvoedend met de cultuur bezig te zijn.

Het reformatorisch onderwijs moet beide wegen begaan. De mens de weg wijzen tot zijn Schepper, en de mens leiden tot de kennis van de schepping, opdat de mens weet dat uit Hem, door Hem alle dingen zijn en dat Hij alles geschapen heeft tot Zijn eer.

In de opvoeding betekenen zonde en genade dat er verwachting en hoop is tot herschepping van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarin God alles zal zijn in allen.

Daarom kan de reformatorische opvoeding niet gericht zijn op het hiernamaals alleen. Zij verkeert in een spanningsveld, dat wordt opgeroepen door de onvolmaakte zondige mens, die volmaakt moest zijn. In dit spanningsveld wordt zij niet teruggeworpen op zichzelf, maar wordt zij gedragen door de bevrijding en verlossing der zonde door Jezus Christus.

In haar opvoedende taak is haar bijzondere opdracht de ontwikkeling van ieders aard en aanleg tot een eigen persoonlijkheid en individualiteit, echter met dien verstande, dat hem daarbij de weg gewezen wordt naar het reformatorisch leven waarin de mens zich in dienst stelt van God en de naaste.

Het humanistische mensbeeld, uit de wijsbegeerte van het rationalis-

me opgebouwd, wordt gedragen door de gedachte dat het wezen van de mens is: de gerichtheid op zichzelf.

Goed is, wat door mij als goed bevonden wordt in het hier en nu. De opvoeding is erg situatie-gebonden. Wanneer de relatie met de ander en het andere niet goed funktioneert komt dat niet door de in aanleg goede mens, maar doordat er zich buiten die mens krachten en structuren bevinden, die de ontwikkeling van het wezenlijke goede belemmeren. In de opvoeding ben je er dan op gericht het wezenlijk goede in de mens zelf te ontplooien en belemmerende structuren weg te nemen. Scholen bouwen, gevangenissen sluiten is een typerende gedachte voor het humanistische vooruitgangsgeloof, dat het belemmerende buiten de mens zoekt en de bevrijding in de mens: zelfontplooiing. Als opvoeder moet je een zo goed mogelijke opvoedingssituatie creëren, zodat de ontplooiing zo vloeiend mogelijk verloopt. Openheid, vrijheid, zelfstandigheid, moeten de mens brengen tot zijn ware mens-zijn. In de humanistische opvoeding is het waardebesef van de mens als het integratiecentrum van zijn leven.

Mogelijkheden en grenzen van opvoeden

Eerst willen we nagaan waar, vanuit de verschillende mensbeelden opvoeden mogelijk is, en daarna dan de grenzen aangeven. Opvoeden, zo hebben we gezien, is een handeling die uitgaat van een volwassen mens om een onvolwassene te helpen volwassen te worden, met als doel de volwassenheid, die gerelateerd wordt aan de mensheid.

Vanuit het reformatorisch mensbeeld is opvoeding mr)gelijk, al is het zondebegrip nog zo uitgebreid.

Het blijft mogelijk de zondige mens op te voeden en dit dankzij Gods algemene genade over het menselijk leven.

Door de zonde zonk niet de schepping zelf weg, maar de aarde kwam onder de vloek van de dood. Gods algemene genade is die goedheid, die God de mensheid nog heeft gelaten, nadat de mens tegen God zondigde. Daardoor zorgt Hij dat er in de wereld nog verdraagzaamheid en geduld, goedheid en ontferming wordt gevonden.

Artikel 14 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt dat de mens door de zonde het beeld Gods voor het grootste deel is kwijtgeraakt, en er overblijfselen van heeft behouden: b.v. de natuurlijke liefde. We moeten deze algemene genade onderscheiden van de bijzondere genade, die een mens weer in juiste verhouding brengt met God. Hierdoor wordt een mensenkind weer een kind Gods.

Deze bijzondere genade kunnen we een nieuwe schepping noemen. Dit is nooit louter resultaat van opvoeden, daar de bijzondere genade een gave Gods is door de verdienste van Christus. Dit stijgt boven de opvoeding uit.

Opvoeding vanuit het reformatorisch mensbeeld is ook mogelijk omdat de reformatie uitgaat van de scheppingsgedachte. Hier begint alles klein en moet tot ontwikkeling komen.

Van alle schepselen wordt de mens het meest hulpeloos geboren. Zo hulpeloos, dat het schijnt of de mens steeds te vroeg geboren wordt. Steeds blijken echter de aanknopingspunten voor de opvoeding aanwezig. Wanneer dit niet zo is zeggen we dat het kind "abnormaal" is. Etymologisch gezien geeft het woord opvoeden reeds de mogelijkheid aan. Alle kinderen vragen om voeding, terwijl de zuigreflex is aangeboren. In aansluiting op hetgeen is aangeboren kan opvoeding plaatsvinden. Ook vanuit het humanistisch mensbeeld is er de mogelijkheid dat de onvolwassen mens opgevoed wordt.

De lichamelijke en geestelijke hulpeloosheid vragen om hulp. Vooral bij de geestelijke opvoeding is het uitgangspunt tussen reformatorische en humanistische opvoeding erg verschillend. In de geestelijke humanistische opvoeding wordt de mogelijkheid vanuit de mens zelf gezien, omdat die mens in wezen goed is.

Hier wordt in de opvoeding het autonome, in vrijheid beslissende "ik" centraal gesteld. De mogelijkheid tot opvoeden gaat bij het humanisme direct van mens tot mens.

Bij de reformatorische opvoeding is het een afgeleide mogelijkheid, zij gaat via Gods algemene genade over de mens.

De opvoeding vindt tevens haar mogelijkheid in het feit dat het kind het verlangen heeft iemand te zijn.

Dat iemand willen zijn, wordt in de reformatorische en humanistische pedagogiek verschillend geïnterpreteerd. In de humanistische pedagogiek, betekent het iemand willen zijn: "je moet je eigen bestaan ervaren".

Dit bestaan is dynamisch: er is een groeiende behoefte om zelf .iemand te willen zijn. Voor de humanist is dat zelfactualisering. Zijn innerlijke vrijheid die hij zelf steeds probeert te veroveren in zijn levensproces. Dat het in het humanisme om de individuele waarden en de creatieve persoon gaat, blijkt te meer uit de humanistische psychologie.

Ch. Bühler ziet een wisselwerking tussen vier fundamentele neigingen van de mens n.l. 1. voldoening 2. aanpassing (om zich aan te sluiten) 3. zelfexpressie en creativiteit 4. neiging tot handhaving van orde.

Het humanistisch geweten betekent: vat hebben op het eigen zelf, inzicht hebben in je eigen kernmotieven, zoiets geeft je richting en zekerheid.

Voor de reformatorische mens is het zelf iemand willen zijn niet op z'n eigen leven betrokken, maar juist op dat van de ander. Je kunt pas zelf iemand zijn in dienst aan God en de naaste. De Heere Jezus zegt van Zichzelf in Markus 10 vers 45: "Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen."

De grenzen der opvoeding

De grenzen der opvoeding liggen tussen gewenning en volwassenheid. De laagste grens ligt op de overgang van dressuur naar opvoeden. Dressuur heeft het doel in zichzelf. Het wordt gebruikt om

dieren bepaalde vaste gedragspatronen te geven, zonder het doel deze dieren zelfstandig te laten worden. Daar onderscheidt zich de gewenning van dressuur.

Gewenning vindt plaats in die fase van het kinderleven waarin nog geen gezagsverhouding bestaat. De gewenning staat bij de mens in dienst van de menselijke zelfstandigheid. Als voorbeeld is hier de overgang van moedervoeding op andere voeding duidelijk. Deze gewenning noemt Langeveld dan ook vooropvoeding. De hoogste grens wordt gevormd door het doel van de opvoeding nl. de volwassenheid. Dit doel kan in verschillende gradaties bereikt worden. Volwassen is: zelfstandig redelijk en zedelijk beslissingen nemen op alle levensterreinen.

De term zelfstandig houdt niet in dat de zelfstandig beslissende mens geen rekening houdt met zijn omgeving. De mens blijft een sociaal wezen en kan niet zonder gemeenschap en redelijke en zedelijke normen. Ook sluit de term zelfstandig geen advies van anderen uit bij het tot stand komen van de beslissingen.

Het houdt wel in, dat zijn ja, ja is. Dat wil zeggen: in zijn beslissingen is zijn hele persoon begrepen. Dat houdt anderzijds ook in dat in zijn zelfstandig genomen redelijke en zedelijke beslissingen zijn persoonlijkheid op het spel staat. Vooral in de levensbeschouwelijke opvoeding is het nodig dit goed voor ogen te houden.

De gradaties waarin de volwassenheid bereikt wordt, hangen nauw samen met de aanleg van de opvoedeling en de opvoeder. Waar in aanleg het zelf iemand willen zijn in gemeenschap niet sterk aanwezig is, zal de opvoeding niet in optima forma haar doel bereiken. De vorming van het geweten als eenheid scheppende instantie in het mensenleven is wat Langeveld noemt enting. Aanleg is niet autonoom; ook het milieu heeft invloed op de opvoeding. De technische, economische, sociale en geestelijke omgeving hebben hun consequenties voor de grenzen der opvoeding. In technisch weinig ontwikkelde samenlevingen is het milieu statisch en gesloten.

Bij de technisch hoog ontwikkelde samenleving is het milieu daarentegen dynamisch en open. In het eerste geval zal de opvoeding bloot staan aan het gevaar van starre waarden, conditionering en volgzaamheid.

In het tweede geval bestaat het gevaar van verregaande veranderlijkheid, zodat met het badwater (veranderlijke waarden en normen) ook het kind (de onveranderlijke waarden en normen) wordt weggegooid.

De reformatorische opvoeding wordt niet alleen bepaald door het hier en nu, maar zij wordt mede bepaald door haar uiteindelijke doel, nl. kind Gods te zijn of worden.

Dit is niet louter door middel van opvoeding te bereiken. De opvoeding in het hier en nu wordt tevens bepaald door de wetenschap dat er een eeuwig leven na dit leven is. Kind Gods wordt men door bekering, door het geloof, dat een gave Gods is. Dit geeft de bovenste grens van de opvoeding aan.

De opvoeding in reformatorische zin is niet almachtig. Zij is niet autonoom, maar dienstbaar. De opvoeding krijgt in het evangelie een vaste grondslag, een onveranderlijke norm ... en een heilige ideaal.

T. Sterk

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1979

De Reformatorische School | 44 Pagina's

HET MENSBEELD IN DE OPVOEDING

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1979

De Reformatorische School | 44 Pagina's