STATISTIEK BEDRAGEN PER LEERLING GEWOON LAGER ONDERWIJS
Enige tijd geleden heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek een statistisch overzicht gepubliceerd van de per leerling beschikbaar gestelde bedragen voor het gewoon lager onderwijs voor 1979. Deze statistiek is samengesteld naar aanleiding van de bepalingen in de artikelen 55 bis en 101 van de Lager-Onderwijswet 1920. Artikel 55 bis bepaalt namelijk, dat de gemeenteraad vóór 1 maart van elk jaar het bedrag vaststelt dat per leerling in dit jaar beschikbaar wordt gesteld ter bestrijding van de materiële exploitatiekosten van de openbare lagere scholen. De materiële exploitatiekosten zijn alle kosten die geen betrekking hebben op personeel of op de stichting en inrichting van schoolgebouwen.
Zij omvatten de uitgaven voor:
- instandhouding (onderhoud en repatatie) van schoolgebouwen en - terreinen; - verlichting, verwarming en schoonhouden van schoolgebouwen; - onderhoud van schoolmeubelen en aanschaffing (vervangingen aanvul- • ling) en onderhoud van leermiddelen en schoolbehoeften; - schoolbibliotheken; alsmede - andere uitgaven ter verzekering van de goede gang van het onderwijs.
Ingevolge artikel 101 (2e lid) gelden de aldus vastgestelde bedragen ook voor de bijzondere lagere scholen in de gemeente.
Indien een openbare school in bijzondere omstandigheden verkeert, meestal door een te klein aantal leerlingen, kan het gemeentebestuur de Minister verzoeken artikel 55-quater van toepassing te verklaren, waardoor de hogere kosten per leerling van zo'n school voor de vaststelling van het gemiddeld bedrag per leerling buiten beschouwing kunnen blijven.
Als in een gemeente geen openbare scholen (in normale omstandigheden) aanwezig zijn, stelt de gemeenteraad het bedrag per leerling voor de bijzondere scholen vast op basis van de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.
Ingevolge art. 101 (8e lid) stellen de raden van gemeenten waar bijzondere scholen gevestigd zijn, voor deze een afzonderlijk bedrag per leerling vast voor administratiekosten, dat niet lager mag zijn dan een door de Minister van onderwijs en wetenschappen vast te stellen minimum. Voor 1979 bedroeg dit minimum ƒ 35, 25 per leerling. Teneinde U enig inzicht te geven in de grootte van de bedragen per leerling in een aantal gemeenten heb ik in onderstaand overzicht de gemeenten genoemd, waarin één of meer bij de V.G.S.-aangesloten scholen zijn gevestigd, met daarachter vermeld de per leerling vastgestelde bedragen voor het g.l.o. per gemeente voor de jaren 1977, 1978 en 1979 (exclusief administratiekosten).
(Dorpen die een onderdeel van een gemeente vormen zijn in dit overzicht niet genoemd. Dit houdt in, dat indien U b.v. wilt weten hoeveel hetbeschikbaar gestelde bedrag per leerling voor 1979 voor de basisschool in Aagtekerke was, U moet kijken achter Mariekerke, van welke gemeente Aagtekerke een onderdeel is.)
1) Na toepassing van artikel 55quater der L.O.-wet 1920. 2) Exclusief kosten van instandhouding 3) Voor een of meer bijzondere scholen een afwijkend bedrag vastgesteld. 4) In verband met samenvoeging van gemeenten geen bedrag vastgesteld c.q. opgeheven of nieuw gevormde gemeente.
J.J. Verhage
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1980
De Reformatorische School | 52 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1980
De Reformatorische School | 52 Pagina's