Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vermindering formatieplaatsen wettelijk verplichte leerkrachten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vermindering formatieplaatsen wettelijk verplichte leerkrachten

Bestuursinformatie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de formatieplaatsencirculaire voor het kleuteren gewoon lager onderwijs voor het schooljaar 1983/

1984 d.d. 29 april 1983 is onder punt B (p. 7) een aantal door Staatssecretaris Van Leijenhorst voorgenomen maatregelen opgenomen, met betrekking tot aanpassing van deformatie bij daling

van het aantal leerlingen of kleuters. Een van de beleidsvoornemens betrof de lagerstelling van het wettelijk verplichte aantal leerkrachten, met toepassing van artikel 28, vijfde lid, van de Lager-onderwijswet 1920. Het concrete voornemen van de bewindsman was het lager stellen van het aantal verplichte onderwijzers van een school per 1 januari 1984 met 1 leerkracht, indien het aantal leerlingen van die school op de eerste schooldag na de zomervakantie zou zijn gedaald met 16 of meer beneden het grensgetal van de 32-schaal waarnaar het verplichte aantal onderwijzers voor het schooljaar 1983-1984 was vastgesteld.

Deze maatregel zou uitsluitend gelden voor het lager onderwijs. Zoals inmiddels uit de dagbladen bekend kan zijn, is door de Eerste Kamer ernstige kritiek geleverd op het wetsvoorstel van de Staatssecretaris tot wijziging van artikel 28 lid 5 van de Lager-onderwijswet 1920, met welk voorstel werd beoogd een wettelijke basis te geven aan de bovengenoemde maatregel. De Kamer vond het nl. onaanvaardbaar dat de ontslagprocedure al in werking was gesteld (in verband met de inachtneming van de

opzegtermijn) terwijl de Senaat nog over het wetsontwerp moest beslissen.

Naar aanleiding van deze kritiek van de Eerste Kamer heeft de Staatssecretaris besloten een aanvulling aan te brengen op het bij de Eerste Kamer in behandeling zijnde wetsontwerp. Hiertoe is op het tijdstip van verschijning van dit blad waarschijnlijk reeds een wetsontwerp bij de Tweede Kamer ingediend en wellicht ook reeds bij de Eerste Kamer. Indien thans ook de Eerste Kamer zich met de hierboven omschreven oplossing kan verenigen, zal in de aldus aangepaste wet de datum van 1 januari verschoven worden naar de datum gelegen 3 maanden na de dag van plaatsing in het Staatsblad van de betreffende wetten (d.w.z. de oorspronkelijke wet waartegen de Eerste Kamer overwegende bezwaren had en het "aanpassingwetje", een zogeheten "novelle"). De termijn van 3 maanden houdt uiteraard verband met de opzeggingstermijn die de bevoegde gezagen in acht moeten nemen bij het ontslaan van personeel. Het gevolg hiervan is dat de ontslagen die op grond van de formatieplaatsencirculaire van 29 april 1983 inmiddels reeds zijn aangezegd en die per 1 januari 1984 zouden moeten ingaan, in ieder geval per die datum geen doorgang kunnen vinden, omdat de wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.

De beoogde maatregel vindt derhalve wel doorgang, indien Tweede en Eerste Kamer zich met de thans gekozen oplossing kunnen verenigen, doch alleen de datum waarop de ontslagen ingaan wordt gewijzigd in een latere, hetgeen betekent dat de betrokken leerkrachten (± 600) enige tijd langer (naar verwachting 3 of 4 maanden) hun werk kunnen blijven doen.

Onlangs is van de zijde van het ministerie in het informeel overleg met

de besturenorganisaties meegedeeld, dat geadviseerd wordt de op grond van genoemde circulaire reeds gedane ontslagaanzeggingen in te trekken en te zijner tijd, nadat de beide onderhavige wetsontwerpen tot wet verheven zijn, het ontslag wederom aan te zeggen. De datum waartegen deze ontslagen zullen moeten worden aangezegd, is afhankelijk van het tijdstip waarop plaatsing van de onderhavige wetten in het Staatsblad geschiedt, in die zin dat het ontslag in principe drie maanden na de datum van plaatsing in het Staatsblad zal dienen plaats te vinden.

Aangezien waarschijnlijk de schoolbesturen niet geabonneerd zijn op het Staatsblad, zal door het ministerie een circulaire hierover worden uitgebracht, ofwel vóór het tijdstip van plaatsing van de betreffende wetten in het Staatsblad ofwel daarna. In het eerstgenoemde geval zal de circulaire de plaatsing in het Staatsblad aankondigen, zodat de betrokken schoolbesturen daarmee rekening kunnen houden voor wat betreft de ontslagaanzegging, óf er wordt in de circulaire een bepaalde datum genoemd waartegen het ontslag moet worden aangezegd.

In het tweede geval zal in de circulaire worden meegedeeld op welke datum de betreffende wetten in het Staatsblad zijn geplaatst en dat de betrokken personeelsleden ontslag dient te worden aangezegd tegen een datum die gelegen is drie maanden na de datum van verschijning van het betreffende Staatsblad, waaraan nog enkele dagen zullen worden toegevoegd om de schoolbesturen de tijd te geven de ontslagaanzeggingen te verzenden.

Op grond van het bovenstaande wordt de betrokken schoolbesturen geadviseerd deze ontslagaanzeggingen van te voren reeds gereed te maken en alleen de datum waartegen het ontslag wordt aangezegd nog open te laten, zodat op het moment dat de genoemde circulaire ontvangen wordt, het ontslagbesluit na invulling van de betreffende datum direkt verzonden kan worden.

Opmerkingen

Voor alle duidelijkheid wordt nog het volgende opgemerkt:

1. De bezwaren van de Eerste Kamer richtten zich alleen tegen het onderdeel van het ingediende wetsontwerp betreffende lagerstelling van het wettelijk verplichte aantal leerkrachten, met toepassing van artikel 28, lid 5, van de Lager-onderwijswet 1920. De beide

overige, in de circulaire van 29 april onder punt B aangekondigde maatregelen worden derhalve wel onverkort ingevoerd, nl.: 1)niet-vervulling van vacatures, anders dan die van hoofd, indien het werkelijk aantal leerlingen van de school op de eerste dag na de zomervakantie of op een der wettelijke teldata is gedaald met 10 of meer beneden het grensgetal van de 32schaal waarnaar het verplichte aantal leerkrachten voor het schooljaar 1983/ 1984 is vastgesteld (deze maatregel geldt uitsluitend voor het gewoon lager onderwijs); en 2) niet-vervanging in het schooljaar 1983/1984 van wegens ziekte of anderszins afwezige leerkrachten, hoofden en hoofdleidsters daaronder begrepen, indien het aantal kleuters/ leerlingen van de school op de eerste dag na de zomervakantie of op een der wettelijke teldata is gedaald met 10 of meer beneden het grensgetal van de 32schaal waarnaar het verplicht aantal leerkrachten voor het schooljaar 1983/ 1984 is vastgesteld. Deze maatregel geldt zowel voor het kleuteronderwijs als voor het gewoon lager onderwijs.

2. Indien de beide genoemde wetsvoorstellen tot wet zullen worden verheven, betekent dit dat artikel 28, lid 5, van de Lager-onderwijswet 1920 automatisch toepassing zal vinden, d.w.z. dat Indien een leerkracht moet worden ontslagen omdat het werkelijk aantal leerlingen van de lagere school waar hij als verplichte leerkracht werkzaam is op de eerste schooldag na de vakantie 16 of meer ligt beneden het grensgetal van de 32-schaal, waarnaar het verplichte aantal leerlingen is berekend, het school­

bestuur hiervan niet meer vooraf bij ministeriële beschikking op de hoogte wordt gesteld.

Indien een dergelijke geval zich voordoet moet het schoolbestuur zelf tot aktie overgaan.

3. Zowel voor de beide hierboven genoemde maatregelen als voor de lagerstelling van het wettelijk verplichte aantal leerkrachten met toepassing van artikel 28, vijfde lid, van de Lager-onderwijswet 1920, geldt dat deze eerst van toepassing zijn indien het leerlingenaantal van een school op een bepaald tijdstip met een zeker aantal is gedaald beneden het grensgetal van de 32schaal waarnaar het verplichte aantal leerkrachten voor het schooljaar 1983/ 1984 is vastgesteld. Bij de berekening van dit aantal leerkrachten behoeven overgangs- en andere boventalligen dus niet te worden meegeteld. Bij twijfel of een van de genoemde maatregelen van toepassing is, raadplege men het V.G.S.bureau!

4. Door het ministerie is in het informeel overleg met de besturenorganisaties toegezegd dat bij de bepaling van de datum tegen welke de betrokken leerkrachten ontslag dient te worden aangezegd, rekening zal worden gehouden met de omstandigheden dat in sommige gevallen een langere opzegtermijn dan 3 maanden moet worden aangehouden en met het gegeven dat volgens sommige akten van benoeming (dit geldt o.m. voor de V.G.S.-akte van benoeming) de arbeidsovereenkomst uitsluitend tegen de eerste dag van een bepaalde maand kan worden opgezegd.

Mr. P. Hugense.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1983

De Reformatorische School | 60 Pagina's

Vermindering formatieplaatsen wettelijk verplichte leerkrachten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1983

De Reformatorische School | 60 Pagina's