Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De lestijden op de basisschool

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De lestijden op de basisschool

Mr. P. Hugense

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Twee probleemartikelen

Met betrekking tot de tijden waarop aan de basisschool onderwijs gegeven zal moeten worden, bevat de Wet op het basisonderwijs een tweetal bepalingen die in het onderwijsveld nogal wat vragen hebben opgeroepen.

In de eerste plaats schrijft artikel 12, eerste lid, van de W.B.O. voor, dat de leerlingen bij een vijfdaagse schoolweek tenminste 200 dagen per jaar onderwijs ontvangen en artikel 11, vierde lid, schrijft voor, dat de leerlingen in de eerste vier schooljaren per week tenminste 22 en in de overige schooljaren tenminste 25 uren onderwijs ontvangen.

Het aantal dagen onderwijs per jaar (200) is afgeleid van de aantallen verplichte schooluren in het kleuter- en lager onderwijs, die resp. 880 en 1000 uur bedragen. In een jaar, waarin relatief veel feestdagen voorkomen die in de

schoolweek vallen, komen de scholen bij het hanteren van de hierboven genoemde aantallen (22 en 25) echter niet aan 200, maar slechts aan 199 of 198 schooldagen, tenminste wanneer de vakantieduur die nu geldt voor het kleuter- en lager onderwijs, gehandhaafd blijft.

Gelet op het bovenstaande is op het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen een wetswijziging in voorbereiding die tot gevolg zal hebben dat de norm van 200 dagen uit de wet wordt geschrapt en dat in plaats daarvan de bepaling wordt opgenomen dat de leerlingen van de basisschool in de eerste vier schooljaren tenminste 880 uren onderwijs krijgen en in de overige schooljaren tenminste 1000 uren.

Over hoeveel dagen dit aantal schooluren moet worden verdeeld, wordt dan niet meer In de wet voorgeschreven. Wel zal de bepaling van artikel 11, vierde lid W.B.O. dat leerlingen ten minste 2, 5 en ten hoogste 5, 5 uur onderwijs per dag moeten ontvangen, gehandhaafd blijven.

Op grond van het bepaalde in artikel 11, zevende lid, kan het bevoegd gezag de Minister verzoeken goed te keuren dat wordt afgeweken van de in het vierde lid van artikel 11 voorgeschreven aantallen uren onderwijs per dag en per week. In de circulaire van het Ministerie van januari 1985. kenmerk C840289 BO/KL/VP 706.732, inzake het Activiteitenplan onderde Wet op het basisonderwijs, is op pagina 9 vermeld dat een zodanige aanvraag vóór 1 april voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar bij het departement moet worden ingediend.

Gelijke begin- en eindtijden

Artikel 11, zesde lid W.B.O. schrijft voor, dat een schooldag voor alle leerlingen op hetzelfde tijdstip dient aan te vangen en te eindigen. In het achtste lid van artikel 11 is bepaald datdeMinisterkan bepalen in welke gevallen van het zesde lid kan worden afgeweken.

Emancipatlestreven

be bepaling dat de schooldag voor alle leerlingen op hetzelfde tijdstip dient te beginnen en te eindigen is in de W.B.O. opgenomen, aldus het Ministerie in een stuk met betrekking tot dit onderwerp, dat is opgesteld ten behoeve van het overleg met de schoolbesturenorganisaties en de onderwijsvakorganisaties, "om het ouders (met name moeders) gemakkelijker te maken gedurende langere tijd overdag activiteiten te verrichten. Dit geldt met name voor die ouders die zowel een kind in de onder- als de bovenbouw van de school hebben zitten. Deze ouders kunnen hun kinderen als die op dezelfde basisschool zitten, tegelijk brengen en weer ophalen. Bovendien kunnen broertjes en zusjes dan eventueel samen naar school en naar huis gaan, zodat ze niet gebracht en gehaald hoeven te worden. In ditzelfde kader is art. 28 W.B.O. te Interpreteren, waarin het overblijven tussen de middag geregeld is".

De emancipatiegeest die uit het hierboven weergegeven citaat spreekt (het met name moeders gemakkelijker maken gedurende langere tijd overdag activiteiten te verrichten), laat duidelijk zien dat de desbetreffende bepalingen uit de W.B.O. (art. 11, lid 6 en art. 28) voluit een produkt zijn van deze tijd.

Vooruitlopend op het inwerkingtreden van de bovengenoemde bepaling van artikel 28 W.B.O., waarin de verplichting voor het bevoegd gezag is opgenomen om leerlingen in de gelegenheid te stellen onder toezicht de middagpauze in het schoolgebouw en op het terrein van de school door te brengen, is in 1983 een wet met betrekking tot overblijfmogelijkheden tot stand gebracht. Bij deze wet zijn o.m. de Kleuteronderwijswet en de Lager-onderwijswet 1920 gewijzigd, met dien verstande dat in deze wetten een verplichting voor bevoegde gezagsorganen werd opgenomen tot het mogelijk maken van overblijfgelegenheid voor kleuters en leerlingen in de middagpauze.

In verband met deze wetswijziging werd in maart 1984 door het Ministerie een voorlichtingsbrochure aan de scholen toegezonden ter verspreiding onder de ouders, waarin de hierboven gesignaleerde emancipatiegeest sterk tot uitdrukking kwam. Naar aanleiding van het concept van deze brochure heeft het V.G.S.-bureau een commentaar aan het Ministerie doen toekomen, waarin o.m. de achtergrond van de wet met betrekking tot de overblijfmogelijkheden - en dus ook van artikel 28 W.B.O. - nl. het bevorderen dat de ouders door gebruik te maken van overblijfmogelijkheden meer kansen krijgen om hun eigen activiteiten te ontwikkelen, werd afgewezen. In het commentaar van het V.G.S.-bureau werd er op gewezen dat laatstbedoeld streven "afbreuk doet aan de unieke verantwoordelijkheid die ouders hebben voor hun kinderen. Deze verantwoordelijkheid dient niet nodeloos uit gemakzucht en ten eigen gerieve aan de school te worden overgelaten", aldus het commentaar.

Overigens heeft het bestuur van de V.G.S. bij schrijven d.d. 26 januari 1984 de aangesloten schoolbesturen in het kleuter- en lager onderwijs geadviseerd de voorlichtingsbrochure met betrekking tot de overblijfmogelijkheden, die door het departement aan de scholen zou worden toegezonden, niet onder de ouders te verspreiden.

Ter voorkoming van misverstanden wordt er overigens met nadruk op gewezen dat het bovenstaande beslist niet bedoeld is als een afwijzing van de praktijk van het overblijven op veel reformatorische (streek)scholen. Deze overblijfmogelijkheden zijn gecreëerd vanweqe de te grote afstand tussen school en thuis, waardoor het praktisch onmogelijk is voor de kinderen om de middagpauze thuis door te brenge, en hebben beslist niet ten doel de ouders (en dan met name de moeders) in de gelegenheid te stellen "zoveel mogelijk hun eigen activiteiten te ontwikkelen". Dit laatste is echter wel het doel van de bepaling van artikel 28 W.B.O.

Van de voorschriften van artikel 11, lid 6 en artikel 28 W.B.O. moet dan ook gesteld worden dat deze berusten op "een eenzijdig emancipatlestreven dat door vele ouders en schoolbesturen beslist niet wordt gedeeld" (citaat uit het bovengenoemde commentaar van het V.G.S.-bureau).

Problemen bij realisering gelijke begin- en eindtijden schooldag

Hiervoor is reeds aangegeven dat artikel 11, vierde lid W.B.O. voorschrijft dat het activiteitenplan van de basisschool moet voorzien in tenminste 22 uur onderwijs per week voor de eerste vier schooljaren en tenminste 25 uur per week voor de overige schooljaren.

Bij het lezen van deze bepaling rijst de vraag hoe gelijke begin- en eindtijden van de schooldag gerealiseerd kunnen worden, gezien het verschil in uren onderwijs dat jongere en oudere kinderen minimaal per week moeten krijgen.

In "Basisblad" nummer 9, pagina 6, wordt in een artikeltje over deze problematiek gesteld, dat een schoolbestuur twee mogelijkheden heeft om toch gelijke begin- en eindtijden van de schooldag voor onder- en bovenbouw van de basisschool te bereiken.

In de eerste plaats wordt de mogelijkheid genoemd in het activiteitenplan meer of langere pauzes op te nemen voor jongere kinderen. "Ook een langere lunchpauze bijvoorbeeld hoeft geen problemen met zich mee te brengen voor de ouders, omdat zij kunnen verlangen dat hun kind tussen de middag op school overblijft", aldus "Basisblad".

Er wordt in dit verband op gewezen, dat in tegenstelling tot de regeling rond het overblijven tussen de middag, het toezicht tijdens de extra pauzes volledig ten laste komt van het bevoegd gezag.

Een tweede mogelijke oplossing is het aantal uren onderwijs per week voor de jongere kinderen (iets) te verhogen tot het niveau van het aantal uren onderwijs dat de kinderen uit de bovenbouw ontvangen. Uiteraard zal er bij het kiezen van deze oplossing wel rekening mee gehouden moeten worden dat alle leerlingen per dag maximaal 5, 5 uur onderwijs mogen krijgen. "Maar met wat passen en meten is ook hiervoor meestal wel een oplossing te vinden", aldus meergenoemd artikel in "Basisblad". Sterkte, schoolhoofden en schoolbesturen!

Afwijking van gelijke begin- en eindtijden

Vanuit het veld worden bureaumedewerkers veel vragen gesteld over de mogelijkheid om met gebruikmaking van het bepaalde in artikel 11, lid 8 van de W.B.O., af te wijken van het voorschrift van de gelijke begin- en eindtijden. Artikel 11, lid 8 stelt dat de Minister kan bepalen in welke gevallen kan worden afgeweken van de verplichting om de schooldag voor alle leerlingen op hetzelfde tijdstip te doen aanvangen en eindigen.

Door het Ministerie is in het overleg met de schoolbesturenorganisaties meegedeeld dat in de maand april een circulaire zal verschijnen, waarin algemene ontheffingsgronden van het voorschrift van de wet met betrekking tot gelijke begin- en eindtijden zullen worden bekendgemaakt. In deze circulaire zal een aantal mogelijke afwijkingen worden aangegeven, zoals bijvoorbeeld een extra vrije middag voor de kinderen uit de onderbouw.

Indien een schoolbestuur van één van de in de circulaire genoemde mogelijke afwijkingen van het voorschrift van gelijke begin- en eindtijden van de schooldag gebruik wil maken, wordt ontheffing van artikel 11, zesde lid, aufomaf/sc/? toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende strikte voorwaarden:

a. tenminste 75% van de ouders dient akkoord te gaan met het verzoek om afwijking;

b. ouders, die dat wensen dienen de gelegenheid te krijgen hun kind(eren) gedurende de uren, dat de oudere leerlingen onderwijs ontvangen en de jongere niet (overbruggingsuren), te laten opvangen op school;

c. de volgende procedure dient te worden gevolgd: het bevoegd gezag voegt bij de indiening van het activiteitenplan bij de inspecteur (art. 13, lid 2 W.B.O.) een schriftelijke verklaring, waaruit blijkt dat tenminste 75% van de ouders achter de voorgestelde afwijking(en) staat. Uit deze verklaring moet tevens blijken dat de opvang tijdens de overbruggingsuren voor leerlingen van ouders die dat wensen, geregeld is.

De schoolbesturen die gebruik willen maken van de mogelijkheid tot afwijking van de gelijke begin- en eindtijden van de schooldag, wordt dringend geadviseerd met het indienen van de hierboven genoemde verklaring te wachten, tot de definitieve circulaire van het Ministerie hieromtrent, is verschenen. De mogelijkheid bestaat namelijk, dat in het overleg tussen Ministerie, schoolbesturenorganisatie en onderwijsvakorganisaties nog verschillende, meer of minder ingrijpende wijzigingen zullen worden aangebracht in de hiervoor omschreven procedure, zoals die door het Ministerie is voorgesteld.

In dit verband wordt opgemerkt dat de procedure/aanwijzing die is aangegeven op pagina 9 van de tiierboven genoemde circulaire van januari 1985 met betrekking tot het Activiteitenplan onder de Wet op het basisonderwijs, waarin werd aangegeven dat verzoeken om toepassing te geven aan artikel 11, achtste lid, vóór 1 april bij het departement moesten worden ingediend, als vervallen kan worden beschouwd.

Indien een bevoegd gezag wil afwijken van het voorschrift van de gelijke begin- en eindtijden van de schooldag, op een wijze die niet in de desbetreffende circulaire van het Ministerie zal zijn aangegeven, zal geen automatische ontheffing verleend worden. Het betrokken schoolbestuur zal in dat geval alsnog een afzonderlijk verzoek bij het departement moeten indienen. Voorwaarde voor toestemming tot afwijking van de gelijke begin- en eindtijden zal echter ook in deze gevallen altijd zijn dat instemming van het merendeel (75%) van de ouders verkregen zal zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 1985

De Reformatorische School | 116 Pagina's

De lestijden op de basisschool

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 1985

De Reformatorische School | 116 Pagina's