Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jeugd en maatschappij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jeugd en maatschappij

Jongerenjaar 1985

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

De Unesco wil in juli 1985 in Barcelona een groot wereldcongres aan jeugdzaken wijden. Het Internationaal Jongerenjaar 1985 wordt zelfs zichtbaar, als wij post ontvangen. Op 15 november 1984 gaven de Verenigde Naties drie series zegels uit die aan het Internationaal Jongerenjaar zijn gewijd. In het ontwerpprogramma van het vredesjaar 1986 is een grote rol toebedacht aan de jongeren. Vooral aan het "vredesonderwijs" zal aandacht

Het is duidelijk, dat jongeren in de belangstelling staan. Op zich is diepgaande interesse voor de jeugd niet af te keuren. Helaas an worden vele jongeren in Nederland niet goed geleid. Ze worden s" zelfs misleid. Vele volwassenen willen de jongeren anti-autoritair "opvoeden". Jongeren mogen zelf bepalen hoe ze willen leven en

denken. In wezen worden vele jongeren, ondanks de zogenaamde warme belangstelling van de ouderen, in de steek gelaten.

De vraag die nu rijst is: "Hoe benaderen wij onze jeugd? " We mogen ze niet in de kou laten staan. We moeten onze jongeren positief benaderen'). Ze hebben het in onze tijd toch al moeilijk genoeg.

Als we werkelijk onze jeugd positief willen benaderen, moeten we goed weten wat we onder (onze) jeugd moeten verstaan. Bovendien zullen we zicht moeten hebben op de relatie jeugd-maatschappij. Daarom bespreken we nu eerst het boek Visies op jeugd van H.J.H. Brentjens.

Visies op jeugd

Brentjens stelt terecht dat de vraagstukken over jeugd en maatschappij behandeld worden overeenkomstig de visie die men op jeugd en maatschappij heeft. Deze visies heeft hij gesystematiseerd.

De auteur laat zien dat jeugdvraagstukken vooral op een viertal manieren aangepakt kunnen worden.

a. tijdsonafhankelijk b. cultuurgebonden c. tijdgebonden d. groepsspecifiek

"Vanuit het dominerende niveau van aanpak komen de andere facetten dan in afgeleide zin naar voren. Pratend over de identiteitscrisis in de levensfase van de adolescentie, een primair tijdsonafhankelijke aanpak, komt men uiteraard ook op vraagstukken van de aard van de identiteitscrisis in onze cultuur en op concrete eigentijdse en groepsspecifieke problemen hierin."2)

De schrijver brengt vijf uitgangspunten in schema. Dit schema noemt hij het "spoorboekje". We zullen vooral de uitgangspunten van de vijf sporen behandelen!

Bij het eerste uitgangspunt staat de ontwikkelingspsychologische benadering centraal. Het leven ontwikkelt zich als een gefaseerd proces. Op grond daarvan wordt bij een bepaalde leeftijd een bepaald gedrag zichtbaar.

Bij het tweede uitgangspunt wordt vooral geaccentueerd dat de jongere bepaalde figuren kiest die hem aanspreken. Hij richt zich op hen als voorbeeld. Hij identificeert zich met hen. Het ideaaltype dat jongeren kiezen, is cultuurgebonden.

Het gemeenschappelijke uitgangspunt van de generatiesociologen is, dat de jeugd als leeftijdsgroepering een sociale funktie heeft in het voortbestaan van de maatschappij (zie 3e spoor).

Men kan ook de maatschappelijke veranderingen zelf, die onder invloed van de jonge generatie worden afgedwongen, centraal stellen bij de aanpak van jeugdvraagstukken (zie 4e spoor).

Bij het 5e spoor gaat men ervan uit dat de jeugd geïntegreerd is in de samenleving, al heeft ze wel recht op een eigen benaderingswijze. Gevoelsmatig en structureel "wortelt" de jeugd verschillend. Een profiel van de Nederlandse jongere is dan ook, in een pluriforme maatschappij, niet te geven.

Enkele opmerkingen bij de vijf uitgangspunten

Het behoeft geen betoog dat het "spoorboekje voor jeugdvraagstukken" overzichtelijk is samengesteld. Het zal ook duidelijk zijn dat jeugd en jeugdig leven niet in een schema geperst kan worden. Bij elk uitgangspunt worden slechts deelfacetten weergegeven. We zijn het er mee eens dat leeftijd mede bepalend is voor het jeugdgedrag. Wel maken we bezwaar tegen de absolute en generaliserende stelling dat het leven zich ontwikkelt als een gefaseerd proces en dat op grond daarvan bij een bepaalde leeftijd een bepaald gedrag zichtbaar wordt. (Ie spoor)

Jeugdigen hebben identificatiefiguren nodig om de weg naar de volwassenheid te vinden. Als jongeren geen goede identificatiefiguren kunnen vinden, zoeken ze ideaaltypen die hen in een verkeerde richting drijven. Daarom moeten wij, als volwassenen, hen voorleven dat het onze roeping is om Gods geboden en inzettingen te bewaren. Als wij dit niet doen, zal onze jeugd ideaaltypen zoeken die alleen maar

cultuurgebonden zijn. Ter illustratie geven we een voorbeeld hiervan. Beets stelt, dat in onze tijd het Ideaalbeeld van de heroïsche individualiteit plaats heeft moeten maken voor een niet-heroïsche identiteit (d.i. het zich steeds weer kunnen schikken tussen anderen, het gevoelig blijven voor het relationele door flexibel te blijven).

Het tweede uitgangspunt veronderstelt dat elke tijd zijn eigen ideaal mag hebben, hoe de mens moet zijn. Dit uitgangspunt wijzen we, principieel gezien, af. Onze jeugd mag alleen maar zoeken naar het ware mens-zijn, zoals de Bijbel dit aangeeft. Jezus Christus, de Middelaar Gods en der mensen, is dé Mens. Door het geloof in Hem kan de mens worden genoemd "mens Gods", wiens roeping het is "tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust" te zijn (vgl. 2 Tim. 3 : 17).

Dit betekent niet dat er wel deelfacetten in een ideaaltype kunnen zijn, die op zich nastrevenswaardig zijn.

Bij het derde uitgangspunt wordt de jeugd (soms een jeugdbeweging) te veel losgemaakt van de maatschappij der volwassenen. Het omgaan met leeftijdsgenoten vinden wij waardevol, wanneer ergoede kontakten worden gelegd. Ouderen (vooral de ouders) moeten hierop toezien. Jeugdigen kunnen elkaar opscherpen vanuit Gods Woord. De leefwereld van jongeren kan echter - meestal zijn hier maar enkele jongeren voor nodig - ook verkeerd en zondig zijn. Het omgaan met leeftijdsgenoten mag ook niet leiden tot een generatiekloof of tot een emancipatie van de jeugd.

Bij het vierde uitgangspunt stelt men, dat vooral de gewenste verandering van de maatschappij richtingaangevend moet zijn voor de benadering van de jeugd. In het afwijkend jeugdgedrag wordt zichtbaar waar de zwakke plekken van de samenleving zich bevinden. Dit jeugdgedrag heeft de volgende kenmerken:

a. Het vertoont vaak een anti-houding tegen de maatschappij; •'•••

b. Jeugdgroepen willen een nieuwe maatschappij met andere waarden en normen opbouwen;

c. De jeugdstatus wordt verabsoluteerd; daarom stelt men de participatie aan de volwassen samenleving uit.

Hierbij merl< en we op dat een anti-houding tegen de maatschappij alleen legitiem is, wanneer ze geheel goddeloos is geworden.

Als de jeugd een andere cultuur wil, is dit alleen dan gerechtvaardigd, wanneer ze de cultuur^) wil kerstenen. Bovendien mag de jeugdstatus niet verabsoluteerd worden. Het gaat in de Bijbel nooit om het "Kind an sich". Het gehele wezen van de jonge mens moet op God gericht zijn. Het gaat in het O.T. niet om het individu. Niet het individu of het kind staat op de voorgrond, maar het Woord van God. "Het kind is een schakel in de keten der geslachten. Opgroeien is letterlijk een "groeien in" het volk Gods en opvoeden is dan ook een inleiden in de geschiedenis van Israël (Psalm 78:1-8)""). In het Nieuwe Testament zien we duidelijk dat ook de kinderen bij de gemeente horen (zie Hand. 21 : 5; 1 Tim. 3:4; 2 Tim. 1 : 5). Nergens wordt het kind verzelfstandigd al heeft het wel recht op een eigen benaderingswijze. In Mattheüs 18 fungeert het kind als signaal om de strijd, om de meeste te zijn, op te geven!^)

Bij het vijfde uitgangspunt gaat men ervan uit dat de jeugd geïntegreerd moet zijn in de samenleving. Wel heeft ze recht op een eigen aanpak en een relatieve zelfstandigheid. Vanuit deze veronderstelling worden maatschappelijke problemen van de jeugd situationeel aan de orde gesteld.

Dit standpunt lijkt ons juist. Wij moeten oog hebben voor de specifieke problemen die de studerende jeugd heeft. Werkloze jeugd heeft een aparte opvang nodig. Dit veronderstelt een goed kontakt met de jeugd. We moeten de signalen onder hen kunnen opvangen.

Samenleving en maatschappij

De begrippen "samenleving" en "maatschappij" zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Als het woord "samenleving" gehanteerd wordt, wordt er vooral gedacht aan de intermenselijke relaties. Het samen-leven van mensen veronderstelt echter ook maatschappelijke instellingen (instituten) die in onze tijd een complex en onpersoonlijk karakter vertonen. Binnen deze maatschappelijke instituten functioneren mensen. De maatschappij van de twintigste eeuw is een netwerk van gegevens geworden. Kortom: Als er gesproken wordt over dé maatschappij, kijkt men vooral in de richting van de instituten. De menselijke relaties staan dan niet op de voorgrond, omdat voornamelijk gelet wordt op de organisatiestructuur.

Er kunnen verschillende maatschappijsystemen onderscheiden worden: het communistische, het socialistische, het kapitalistische systeem en de zgn. geleide economie. Bij de eerste twee systemen is het collectivisme dominant. Bij het derde systeem staat het individu centraal. Bij het vierde systeem is er meer sprake van een synthese tussen beide elementen (misschien moet er gesproken worden van een mengvorm).

Hieruit blijkt dat de maatschappijstructuur nauw samenhangt met de visie die men op de mens heeft!

Eigen visie op de verhouding jeugd-maatschappij (en samenleving)

Onze jeugdvisie moet opkomen uit het bijbelse mensbeeld. Mens- en kindbeeld zijn in de gereformeerde traditie altijd nauw met elkaar verbonden.

We hebben al gezien dat onze jeugdvisie moeilijk in het "spoorboekje" is in te passen. Dit komt omdat wij geen jeugdvisie sec hebben. Wij letten, als het goed is, niet zozeer op de wisselende omstandigheden, maar op de mens als gevallen beelddrager van God.

Onze maatschappijvisie is ook niet makkelijk in te delen. Er kan van gezegd worden dat ze gebaseerd is op en genormeerd is door de Bijbel. Hiermee is echter nog geen

concrete invulling gegeven. Enkele lijnen zijn er wel te trekken. Heel het leven, ook het maatschappelijke leven, is door de zonden verontreinigd. Ook de strukturen zijn door de zonde aangetast. Hierbij moet wel bedacht worden, dat de mens door zijn gevallen staat de gebrokenheid ingedragen heeft in de strukturen, die hij ter ordening van de maatschappij heeft ingericht. Als volwassenen en jongeren bekeerd worden, zal dit zijn doorwerking hebben naar de strukturen toe.

We mogen het theocratisch ideaal niet loslaten. Overheid en kerk moeten samen, ieder op eigen terrein, Gods wet laten gelden in heel het leven. Op deze wijze moeten wij de jeugd in gezin, kerk en school voorbereiden op hun toekomstige taak.

In het schoolwerkplan van de scholengemeenschap Guido de Brés wordt het o.a. als volgt verwoord: "We dienen hen (dat zijn de leerlingen) vanuit een bijbelse grondhouding kritisch-constructief in de maatschappij te leren staan, zodat ze in staat zijn onderscheid te maken tussen goed en kwaad, recht en onrecht. Zij zullen toegerust moeten worden om in de maatschappelijke verbanden, naar de norm van Gods Woord, datgeneaf te wijzen wat niet daardoor genormeerd wil worden en om wegen te zoeken die leiden tot veranderingen in positieve zin. Zij dienen gewapend te worden tegen de machten die zich in de maatschappij sterk gemaakt hebben. Daarom moet de school opleiden tot verantwoordelijkheid en zich keren tegen de vervreemding en anonimiteit van de huidige maatschappij. Het zich niet zonder meer conformeren aan het bestaande betekent een leren afzien van eigenbelang en vermeende bestaanszekerheid. Hierin ligt een facet van de antithese, die beoogt niet alleen het verkeerde af te wijzen in de maatschappij, maar ook te zoeken naar die vormen, waarin naar Gods Wet geleefd en gewerkt kan worden. Dit is een oude gereformeerde opdracht, gevoed vanuit de theocratie, die we niet onder de druk van de tijd mogen opgeven. We voeden in het reformatorisch onderwijs ondanks alles op voor het leven, dus ook voor het leven in de maatschappij. Naast de antithese komt in deze gedachtengang ook de ruimte voor een - bijbels begrepen - solidariteit; ook wij en onze kinderen zijn medeverantwoordelijk voorde huidige en toekomstige ontwikkelingen in de maatschappij. Dat we daarbij in een steeds meer geseculariseerde samenleving voor intense spanningen zullen

komen te staan, is duidelijk. In grote delen van de maatschappij speelt handelen naar Gods Wet geen rol meer. Daarin veranderingen aan te brengen is menselijk gezien nauwelijks mogelijk. Dat geeft echter geen vrijbrief om de zaken maar op hun beloop te laten. Waar het binnen bepaalde verbanden niet mogelijk is de gewenste veranderingen aan te brengen, zal gezocht moeten worden naar eigen levensbeschouwelijk bepaalde instituties. Daarin kan iets van solidariteit - naar de eigen groep, en vooral meedenken en meespreken in de totaliteit - getoond worden. Als ook dat niet meer mogelijk is, rest slechts het veroordelen van de boze werken door onthouding."

Wanneer we bovenstaand citaat goed op ons laten inwerken, kunnen we onze jeugd- en maatschappijvisie nog iets uitbouwen.

Allereerst zien we dat het de roeping van volwassenen en jongeren is om vanuit een bijbelse grondhouding kritisch^j-constructief in de maatschappij te staan. Het kan ook aangegeven worden met de woorden solidariteit en antithese').

Verder blijkt uit het citaat dat de jeugd niet in de anonimiteit mag onder gaan. Er moet aandacht zijn voor persoonlijke vorming en toerusting. Deze persoonlijke vorming draagt echter een dienend karakter. De jongere moet zich in de eerste plaats verbonden weten met de eigen gemeenschap. Bovendien moet hij leren beseffen, dat hij voor zijn werk in de maatschappij ook verantwoording aan de Heere verschuldigd is.

Hoe dienen we de reformatorische jeugd toe te rusten?

We leven in een na-christelijk tijdperk. Juist in deze tijd zal het dringend noodzakelijk zijn dat wij de (reformatorische) jeugd terzijde staan. We zullen de jongeren moeten bijsturen en corrigeren.

Bij de toerusting van jongeren moeten we het kwade onderkennen en ontmaskeren. Het verkeerde moet echter niet in haar brute verschijningsvormen aan jongeren worden verteld of getoond. Dit kan veel te confronterend zijn. Filtering is hierbij dus noodzakelijk. Bovendien moet bedacht worden dat het kwade alleen door het goede overwonnen wordt en dat de Schrift ons oproept om "onnozel^) te zijn in het kwade". Dit is nodig want het zondige blijft ons vaak langer bij dan het goedeen het kwade vindt ook aansluiting in ons verdorven hart. Kortom, de beste bestrijding van het kwade is te bidden om het goede van God steeds meer in ons leven teervaren. De Bijbel zegt zelfs: "Overwin het kwade door het goede". Het goede komt van God. De Heere schenkt het goede door Zijn Woord. Daarom moet de Bijbel in de kontakten met de jeugd centraal staan. Bovendien moeten de grondvragen van de Reformatie en de reformatorische traditie vanuit het Woord doordacht worden. Deze doorlichting is alleen zinvol wanneer er een hartelijke verbondenheid is met de leer der vaderen. Zij hebben immers geput uit dé Bron, het Woord Gods.

Onze jongeren hebben behoefte aan duidelijkheid. Ze leven in een maatschappij die gekenmerkt wordt door een verdwijnend normbesef en secularisatie. Talloze tegenstrijdige opvattingen worden hen aangereikt. Terwijl de jeugd zekerheid zoekt, tasten ze vaak vergeefs naar goede identificatiefiguren. Zijn wij voor hen een lichtend voorbeeld? We moeten niet vergeten dat jongeren heel goed schijn en echtheid onderscheiden. Wie het geloof alleen bespreekt, maakt jongeren niet jaloers op het leven met de Heere. Alleen volwassenen, die hun eigen armoede beleven, kunnen goede richtingaanwijzers zijn naar de rijke Christus. Zij hebben ook medelijden met de jongeren, die tastend hun weg gaan, omdat ze hun eigen dwaalzieke hart kennen.

Wie jongeren wezenlijk wil helpen, moet zelf in zijn eigen leven om Gods hulp verlegen zijn. Bovendien is zelfkennis hierbij onontbeerlijk. Wie zichzelf niet kent, staat boven een ander. Hij veroordeelt zonder te verstaan, dat hijzelf voor bepaalde uitwassen bewaard is gebleven. Kritiek op jongeren moet dan ook door de zelfkritiek zijn heengegaan. Dit betekent niet dat dan alles maar wordt goed gepraat. Wel zal de

manier waarop iets gezegd wordt, zuiverder van toon zijn. Vanuit de liefde tot de jeugd wordt dan vermaand.

Naast het vermaan moet er ool< een positieve overdraclit plaatsvinden. We moeten onze jeugd wijzen op de waarde van een doorleefde traditie en een christelijke levensstijl. Omdat onze jeugd - over het algemeen genomen - minder waarde hecht aan kerkelijke grenzen, dienen ouders hun kerkelijk besef t.o.v. hen duidelijk te maken. We dienen met nadruk te stellen dat de kerk geen uitvinding van mensen is. Ook in deze tijd gaat de HEERE door met Zijn (ambtelijk) werk.

Verder moeten we zicht hebben op ethische problemen. Of eerlijk bekennen dat we er zelf ook nog niet uit zijn. Laten we waken voor goedkope antwoorden^). Catechisatie en godsdienstonderwijs is meer dan ooit geboden, maar beide moeten in het gezin weerklank vinden. We zijn er niet mee, wanneer we onze kinderen alleen maar in de schriftuurlijke leer laten onderwijzen. (Zie hiervoor de doopvragen) Wij kunnen in eigen kracht deze immens zware opdracht nooit tot een goed einde brengen. Daarom dienen wij heel ons leven krachtig te bidden: "Bevestigt Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestigt dat" (Psalm 90 : 17b).

G.J. Gapellen.

NOTEN:

1. Zie Ons Contact 4-1984 "De slag om de jeugd" biz. 14.

2. H.J.H. Brentjens, Visies op jeugd, bIz. 45.

3. Het begrip cultuur wordt in verschillende betekenissen gehanteerd. Huizinga spreekt slechts van cultuur waar er een harmonisch evenwicht van geestelijke en stoffelijke waarden Is. Bouman gaat daarentegen van de empirische situatie uit. Hij omschrijft cultuur als "de levensstijl van een samenleving". Hij vult het begrip cultuur dus veel breder in.

4. Dr. J.H. van der Bank, De plaats van het kind In de Bijbel. Uit Wapenveld jan./febr. '80, bIz. 4.

5. Zie voor meer informatie: Werner Jentsch, Urctiristlicties Erziehungsdenlon.

6. Zie voor het gebruik van het woord "kritisch" het boek van D. Vogelaar en C. Bregman, Sctiool, maatschappij en cultuur in Bijbels lictit, bIz. 53.

7. Zie W.H. Velema, Solidariteit en antithese, een theologische peiling, Kampen 1978.

8. onnozel heeft hier de betekenis van onaangetast door het kwaad.

9. De gedachten van bovenstaande alinea's zijn ontleend aan het R.D. van 29 maart 1985.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1985

De Reformatorische School | 64 Pagina's

Jeugd en maatschappij

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1985

De Reformatorische School | 64 Pagina's