Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de onderwijsbegroting 1986

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de onderwijsbegroting 1986

Parlementair

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een onderwijsbeleid, dat de grondslag legt voor een economische en maatschappelijke slagvaardigheid in de toekomst, moet ook zelf een stevig fundament hebben. Op deze drie punten - wetgeving, beleidsontwikkeling, financiën -is het fundament gelegd voor

het onderwijs en onderzoek voor de komende 10 a 15 jaar. Kernbegrippen van het beleid, dat hierop is gericht, zijn: kwaliteit, flexibiliteit en doelmatigheid. Deze dienen de kenmerken te zijn waaraan het onderwijs en onderzoek getoetst worden. De afronding van een belangrijk aantal langlopende wetgevings- en vernieuwingsoperaties staat daarom centraal. Willen wij de komende jaren de veel gevraagde "rust" in het onderwijs bereiken, dan moet zekerheid geboden worden over het bestel waarin men werkt.

Tot deze uitspraken komen minister drs. W.J. Deetman en de staatssecretarissen drs. N.J. Ginjaar-Maas en drs. G. van Leijenhorst (van onderwijs en wetenschappen) in de memorie van toelichting op de onderwijsbegroting voor 1986.

De bewindsleden dienen wel te beseffen, dat de zo zeer verlangde rust niet afgedwongen kan worden via wetgeving, noch met een overvloed aan circulaires, die meestentijds laat verschijnen, noch met weer een nieuwe nota. Opmerkelijk is in dit verband de brief die minister Deetman begin september 1985 heeft gezonden aan alle besturen, directies en personeelsleden van de scholen voor basis-, voortgezet en hoger beroepsonderwijs.

Niet alleen in de wetgeving is het streven naar duidelijkheid voor de komende jaren het hoofdpunt. Per sector en sectordoorsnijdend is volgens deze bewindslieden het concreet maken van vernieuwingsgedachten aan de orde. Het gaat er naar hun mening vooral om in de praktijk op schoolniveau de ontwikkelingen te toetsen. Het werken in de school door de leerkrachten en de leiding heeft blijkens de memorie van toelichting daarom speciale aandacht gekregen. De nieuwe salarisstructuur (HOS-systeem) is een belangrijk feit in dit verband. Van grote betekenis zijn volgens de bewindslieden voorts de extra inspanningen voor de scholing en nascholing van leerkrachten, voor de versterking van het schoolmanagement en voor de werkgelegenheid via de arbeidsduurverkorting. De kwaliteit van het onderwijs is een beleidsaspect dat meer en meer aandacht trekt.

Naar een terughoudender overheid

Het onderwijstrio Deetman, Ginjaar- Maas en Van Leijenhorst stelt vast dat er bijzondere zorg bestaat over de omvang, knellendheid en ingewikkeldheid van de regelgeving op onderwijsterrein. Ten aanzien van het onderwijs heeft de Tweede Kamer enige tijd geleden uitgesproken, dat een systematisch voorstel tot aanpak van meer autonomie voor de scholen, de versobering in de regels en de omvang van het ambtelijk apparaat vóór 1 januari 1986 moet worden opgesteld. Deze aanpak zal nader worden uitgewerkt en zal eind 1985 bekend gemaakt worden.

De bewindslieden constateren dat in de regelgeving van de afgelopen periode reeds op belangrijke punten merkbaar geworden is wat met de meer systematische aanpak beoogd wordt. Meer globale regels en meer flexibiliteit voor de scholen vormen volgens hen een wezenlijk kenmerk van de zgn. Londobekostigingssystematiek van het basis-

onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs zal een discussienotitie verschijnen over de bekostiging met het oog op een soortgelijl< e aanpak in deze sector. De vereenvoudiging van de regels is mede doel geweest van de nieuwe salarisstructuur in het onderwijs. In het voortgezet onderwijs kan de Ontwikkelingswet v.o. een belangrijke functie hebben in het vervangen van een veelheid van project- en experimenteerregelingen door één wettelijk kader met evaluatiecriteria.

Op dit moment vindt een kritische doorlichting plaats van het totale pakket aan bestaande wet- en regelgeving op het terrein van het onderwijs.

Werkgelegenheid

Het aantal leerlingen blijft een dalende tendentie vertonen. De bewindslieden zeggen een beleid te blijven voeren dat gericht is op het zoveel mogelijk beperken van de gevolgen hiervan door maatregelen die niet alleen een positief effect op de werkgelegenheid hebben maar tegens een bijdrage leveren aan bestaande knelpunten. Voorbeelden in het afgelopen jaar waren het werkgelegenheidsproject onderwijs (WPO) en de invulling van arbeidsduurverkorting.

In 1986 zal het WPO-project worden geëvalueerd. De per 1 augustus 1986 vrijkomende herbezettingsgelden in verband met het aflopen van de WPO zullen worden aangewend voor verdergaande arbeidsduurverkorting.

Dit leidt tot uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen met in totaal 5915. Hiervan komt het basisonderwijs er 1940 toe en het voortgezet onderwijs 2350.

De kwaliteit van het onderwijs

Evenals in de onderwijsbegroting 1985 wordt een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan de kwaliteit van het onderwijs. Het is het voornemen van de bewindsleden om meer aandacht te schenken aan de meer kwantificeerbare aspecten van de kwaliteit van het onderwijs; dit wordt wel met het begrip rendement aangeduid. Een nadere analyse van het begrip rendement en de daarbij te hanteren terminilogie wordt thans gemaakt.

De bewindsleden stellen enkele maatregelen voor om dit rendement - de kwaliteit dus - te verbeteren. In de herfst van 1986 zal een eerste periodiek peilingsonderzoek naar de resultaten van het primair onderwijs worden uitgevoerd. De opzet van dit onderzoek zal mede gebaseerd zijn op de resultaten van een proefonderzoek op het gebied van de Nederlandse taal, dat onlangs werd uitgevoerd.

De voornaamste functies van een peilingsonderzoek zullen zijn:

- het bieden van een referentiekader voor de school voor de beoordeling van de eigen doelstellingen en resultaten;

- het leveren van indicaties voor het verrichten van nadere studies en evaluatie-onderzoek die van belang kunnen zijn voor de kwaliteitsbeoordeling en kwaliteitsbevordering van het onderwijs;

- het bijdragen aan de ontwikkeling van toetsen voor het gebruik door scholen, die een vergelijking met landelijke trends mogelijk maken;

- het bieden van een (minimale) empirische basis voor de meer algemene

maatschappelijke discussie over kwaliteit en niveau van het onderwijs.

De medewerking van de scholen geschiedt vrijwillig.

In voorbereiding is een uitbreiding naar het voortgezet onderwijs van de voorstudie over de mogelijkheden van periodiek peilingsonderzoek, zoals thans uitgevoerd in het basisonderwijs. Het zal gaan om het afnemen van testmateriaal over de gebieden spreken, luisteren, lezen, schrijven en attitude binnen het vak Nederlands. De steekproef zal waarschijnlijk worden getrokken uit de derde klassen van het l.t.o., I.h.n.o., m.a.v.o., h.a.v.o. en v.w.o.

Naast de aandacht voor haar taak zoals die in de wet is beschreven besteedt de inspectie bijzondere aandacht aan de kwaliteitsbewaking. Een belangrijk onderdeel daarvan is de controle op de naleving van de voorschriften die bij of krachtens wet zijn gegeven. Het beleid t.a.v. specifieke controles b.v. van leerlingenaantallen zal worden voortgezet. Een nieuw element in de controletaak, dat meer en meer de aandacht van de inspectie zal opeisen, is de formele toetsing van schooldocumenten, schoolresp. instellingswerkplannen en activiteitenplannen aan de vigerende voorschriften.

Kwaliteitsbevordering

De bewindslieden gaan uit van het standpunt, dat in beginsel al het overheidshandelen opeen kwalitatief zo goed mogelijk onderwijs is gericht. Als kwaliteitsbevorderend aspect in het innovatie- en ontwikkelingsbeleid voor het primair onderwijs vermeldt de memorie van toelichting, dat in de loop van 1986 een overkoepelend ontwikkelingsplan voor het gehele primair onderwijs zal worden gepubliceerd.

In augustus 1985 werd de conceptbeleidsnota "Het voorbereidend hoger onderwijs" openbaar gemaakt. Het beleid, dat in deze concept-nota wordt ontvouwd, betreft mede het oplossen van rendementsproblemen in het h.a.v.o. en v.w.o. en in de aansluiting op het hoger onderwijs. Als rendementsproblemen worden o.m. genoemd: het te hoge percentage zittenblijvers, problemen in de sfeer van de vakkenpakketkeuze, een te hoog percentage onvoldoendes bij de eindexamens voor bepaalde vakken, een gemiddeld te langdurig verblijf binnen deze schoolsoorten, een toenemende doorstroming van h.a.v.o.-gediplomeerden naarm.b.o. en van v.w.o.-gediplomeerden naar h.b.o. en rendementsproblemen in de

beginfase van het hoger onderwijs, waarbij met name de h.a.v.o.-gediplomeerden er in het eerste leerjaar h.b.o. slecht vanaf blijken te komen. De voorstellen in de concept-beleidsnota behelzen een aantal geleidelijk In alle scholen voor h.a.v.o. en v.w.o. in te voeren veranderingen.

Wetgevende activiteiten basis- en speciaai onderwijs

Tegelijk met de invoering van de Wet op het basisonderwijs op 1 augustus 1985 is ook de eerste fase van de technische herziening van de WBO in werking getreden. Het wetsvoorstel betreffende de tweede fase i.v.m. de aanpassingen van het bekostigingsstelsel is op 26 juni 1985 bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. Opmerkelijk is de aankondiging van een wetsvoorstel betreffende de derde fase van de technische herziening van de WBO dat binnen afzienbare tijd aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Deze herziening beoogt de tekst van deze nog zo jonge wet wat begrijpelijker en leesbaarder te maken. De voorstellen tot wijziging van de W.B.O. i.v.m. de invoering van het Londo-vergoedingsstelsel kunnen tot gevolg hebben, dat ook het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO, het Huisvestigingsbesluit WBO en het Bouwbesluit WBO moeten worden gewijzigd.

Op 29 januari 1985 is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs met betrekking tot de regeling van de vervoerkosten (Wet gemeentelijke regelingen schoolvervoer) bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel beoogt een gedecentraliseerde vervoersregeling voor deze ondenwijssectoren. Dit houdt o.m. in, dat elke gemeente een vervoerkostenregeling kan vaststellen, waarin bepaald kan worden wanneer de ouders in het genot van een vergoeding gesteld zullen worden. De gemeentebesturen zullen dan de vrijheid hebben een kilometergrens en een leeftijdsgrens vast te stellen.

De inwerkingtreding van deze regeling is voorzien op 1 januari 1986.

Vergoedingsstelsel-werIcgroep-Londo

Op 26 juni 1985 Is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend tot wijziging van de WBO m.b.t. de Invoering van het nieuwe bekostigingsstelsel. Aan deze wetswijziging zal terugwerkende kracht verleend worden tot 1 augustus 1985. In het kader van dit stelsel dient de minister jaarlijks de programma's van eisen bekend te maken. Deze zullen op zijn minst jaarlijks moeten worden bijgesteld wegens de ontwikkeling der kosten per activiteit. Omdat de programma's van eisen de onderbouwing vormen van de vergoedingsbedragen en deze in redelijkheid zo goed mogelijk de kosten van het basisonderwijs zullen moeten volgen, worden periodieke kritische analyses en evaluaties noodzakelijk geacht. Gewerkt wordt aan de programma's van eisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs. Gestreefd wordt naar invoering van het nieuwe bekostigingsstelsel voor deze sector per 1 januari 1988.

Wijziging stichtings- en oplieffingsnormen basisschoien

Een nadere bezinning over de procedures en de criteria voor stichting en instandhouding van basisscholen heeft geleid tot de conclusie, dat een meer planmatige aanpak van stichting en opheffing van basisscholen en wijziging van het systeem van stichtings- en opheffingsnormen wenselijk is. Deze wijzigingen worden door de bewindslieden nodig geoordeeld In het kader van de structurele handhaving van een evenwichtig scholenbestand.

De memorie van toelichting vermeldt, dat in het geheel van wijzigingen bijzondere aandacht gegeven zal worden aan het scheppen van voldoende mogelijkheden dat noodzakelijke onderwijsvoorzieningen In kleinere leefgemeenschappen tot stand kunnen komen of in stand kunnen blijven.

Beperl(ing aantal ieeriingen in het voortgezet speciaal onderwijs

Gelet op de sterke toeneming van het aantal leerlingen de afgelopen jaren in het voortgezet buitengewoon onderwijs achten de bewindslieden maatregelen noodzakelijk om deze groei te beteuge-

len. Onderzoek naar mogelijke maatregelen in dezen is inmiddels in gang gezet.

Vooruitlopend op deze maatregelen zijn in de begroting middelen uitgetrokken om te komen tot de verplichting van een herhalingsonderzoek voor die leerlingen die twee jaar op een school voor voortgezet speciaal onderwijs zijn ingeschreven. Dan zal nog eens kritisch worden bezien of voortzetting van het verblijf noodzakelijk is dan wel terug- of overplaatsing naar het reguliere onderwijs de voorkeur verdient.

Leerlingenramingen in liet basis- en speciaal onderwijs

De zich voortzettende daling van leerlingenaantallen in het basisonderwijs zal naar verwachting aan het eind van de jaren tachtig minder ingrijpend van karakter zijn dan voorheen het geval was. De raming tendeert naar een zekere stabilisering van de leerlingenaantallen rond 1990. In het (voortgezet) speciaal onderwijs zet de stijging van de deelneming zich nog enige jaren voort. Als gevolg van zorgverbreding in het basisonderwijs wordt vanaf 1987 ook in deze sector een daling van het aantal leerlingen verwacht.

Hoofdpunten van beleid inzake het voortgezet onderwijs

De HEF-VO-operatie De bewindsleden gaan er van uit, dat de herschikkings- en fusie-operatie voortgezet onderwijs in 1986 in volle gang zal zijn. Tot 1 augustus 1988 hebben de scholen gelegenheid voorbereidingen te treffen om zonodig tot fusie met andere scholen over te kunnen gaan.

Wat de voorzieningenplanning naafronding van de HEF-VO betreft, is in de tweede helft van 1986 een definitief voorstel van een Wet planning voortgezet onderwijs te verwachten. Deze wet beoogt de planprocedure t.b.v. het plan van scholen in de Wet op het voortgezet onderwijs te vervangen, waardoor een doelmatiger beheer van het stelsel van onderwijsvoorzieningen naar het oordeel van de bewindslieden mogelijk wordt. Onder andere worden voorstellen gedaan voor planning op regionale basis, waarbij de provinciale overheid een belangrijke rol is toebedacht.

Het streven is de Wet planning voortgezet onderwijs per 1 augustus 1988 in werking te laten treden. Voor wat betreft de investeringen in nieuwbouw en permanente uitbreiding van de huisvesting, is in de afgelopen jaren telkens rekening gehouden met lange-termijnprognoses van de leerlingenaantallen. Op grond hiervan is het beleid er op gericht geweest de piek in de leerlingenaantallen voornamelijk op te vangen door tijdelijke lokalen en gehuurde gebouwen. Hiervan zal een aanzienlijk deel in de komende jaren overtollig worden. In de komende jaren zal worden voortgegaan met de ontwikkeling van een algemeen systeem voor de behoefteraming van investeringen. Dit zal gebeuren in relatie tot de wettelijke maatregelen die worden voorbereid met betrekking tot herziening van de bekostiging van het voortgezet onderwijs.

Versterking van het l.h.n.o.

Onlangs is de concept-beleidsnotitie "Van lager huishoud- en nijverheidsonderwijs naar lager dienstverleningsen gezondheidsonderwijs" verschenen. De hierin vervatte beleidsvoornemens en maatregelen zijn gericht op een grotere doelgerichtheid en de versterking van dit ondenwijstype. Door het invoeren van de afdelingsstructuur, analoog aan die van het lager technisch onderwijs, wordt het mogelijk gemaakt om het onderwijs meer te richten op de vervolgopleidingen en de arbeidsmarkt en om - zo stellen de bewindsleden - gericht te werken aan aspecten van

roldoorbreking. Met de uitvoering van de voorgestelde maatregelen wordt in het schooljaar 1985-1986 een begin gemaakt, terwijl de gehele herstructurering op 1 augustus 1988 gereed moet zijn. Deze datum is gekozen in relatie tot de data genoemd in de herschikkings- en fusie-operatie (HEF-VO) en de Wet planning voortgezet onderwijs.

Inventarisbeleid en informatica-stimuleringsplan

In 1985 is de beleidsnotitie "Inventarisbeleid" aan de Tweede Kamer toegezonden. Deze notitie bevat een reeks van voorstellen om te komen tot een doelmatiger beleid t.a.v. de aanschaf, het beheer en het onderhoud van apparatuur op scholen voor voortgezet (beroeps)onderwijs. Deze voorstellen hebben o.a. betrekking op medegebruik van apparatuur, de inrichting van regionale centra met (produktie-)apparatuur voor onderwijs en bedrijfsleven, een mogelijke oprichting van een Stichting Apparatuurbeheer voor het lager en middelbaar beroepsonderwijs, het stimuleren van gezamenlijke inkoop en een planmatige benadering van het onderhoud van apparatuur.

Voor de eerste fase van het v.o. zal het opdoen van basiskennis informatica centraal staan, terwijl in de tweede fase richtingspecifieke toepassingen van informatica en computertechniek elementen in het informatica-onderwijs zullen zijn. Concreet krijgt het informaticaonderwijs in de eerste fase gestalte door een uitbreiding van het aantal aan het project deelnemende scholen, terwijl tegelijkertijd het "actieplan informatietechnologie" nadere uitwerking zal krijgen in meerjaren plannen voor de definitieve vormgeving en invoering.

Ook in de tweede fase zullen de geleidelijke introductie, de leerplanontwikkeling en de scholing en nascholing op basis van actieplannen voor zowel het beroepsonderwijs als het algemeen voortgezet onderwijs plaatsvinden. In 1989 zal dan definitief beslist worden over de invoering van informatica-onderwijs in het v.o.

Bekostiging

Over de herziening van het bekosti­ gingssysteem zal nog dit jaar worden gerapporteerd in de discussienota "Herziening bekostiging". In de nota zal beknopt worden ingegaan op de knelpunten in het huidige systeem en op de uitgangspunten voor de opzet van een nieuw stelsel.

Daarbij zullen de uitgangspunten, zowel voor de personele als de materiële kosten zijn:

-harmonisatie: de bestaande bekostigingsregelingen in het a.v.o. en in het beroepsonderwijs zullen op elkaar worden afgestemd;

- normering: in het nieuwe bekostigingsstelsel zal, in vergelijking met de huidige wijze van berekening van gelden, niet worden uitgegaan van historische uitgaven, doch van vooraf vastgestelde normen;

-vereenvoudiging: het stelsel zal zo eenvoudig mogelijk worden gemaakt, zodat er minder aanleiding is tot misverstanden of meervoudige interpretaties en bepaalde taken van de overiieid kunnen worden afgestoten;

-bestedingsvrijheid: waar mogelijk zullen verschillende kostensoorten onder één vergoedingscomponent worden gerangschikt en zullen de mogelijkheden worden vergroot om de ontvangen vergoedingen te besteden aan andere kostensoorten dan die waarop de vergoedingen zijn gebaseerd.

In de discussienota zullen eveneens voorstellen worden gedaan voor de invoering van eenvoudige formatiesleutels in het gehele voortgezet onderwijs.

Huisvestingsbeleid

In het kader van de totale financieringsproblematiek voor onderwijs en onderzoek achten de bewindslieden een beperking van het bouwbudget voor 1986 en volgende jaren noodzakelijk. Consequentie van deze maatregelen is, dat in 1986 slechts middelen beschikbaar zijn voor een gering aantal bijzonder urgente nieuwbouwprojecten, alsmede voor direct noodzakelijk herstel van schade en herstel van niet gewoon onderhoud. Op korte termijn zal een algemeen systeem voor de behoefteraming van investeringen voor het v.o. en het h.b.o. worden ontwikkeld. Uitgangsspunten voor deze algemene behoefteraming zijn de criteria voor ver-

vanging c.q. renovatie op basis van huisvestingsprognoses voor 15 jaar en ramingen van de migratie-effecten en onderwijskundige vereisten.

De herbezinning op de mogelijl< heden van meervoudige huisvesting als uitgangspunt voor de vestiging van de scholen voor v.o. heeft geleid tot een afweging van enerzijds de belangen van een doelmatig beheer van de bestaande schopigebouwen en anderzijds de noodzaak van een op evenwichtige spreiding van de onderwijsvoorzieningen gericht vestigingsbeleid. In de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel tot wijziging van o.m. artikel 100 W.V.O. is uiteengezet, dat de handhaving van het uitgangspunt van vestiging van een school op één lokatie in samenhang met de mogelijkheid van een algemene dislokatie de bevoegde gezagsorganen een redelijke ruimte biedt door medegebruik of herschikking in de huisvesting van hun scholen te voorzien.

Een uitbreiding van het aantal dislokaties zal zorgvuldig van geval tot geval worden afgewogen tegen het belang van een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen. Binnen redelijke afstand van de lokatie zullen tijdelijke dislokaties als gevolg van het ontbreken van investeringsmogelijkheden onvermijdelijk zijn.

Na de voor 1985aangekondigde ontwikkeling van instrumenten voor een adequaat sturen en begeleiden van herbestemming en medegebruik van bestaande schoolgebouwen zal in 1986 de volgende fase plaatsvinden. Daarin zullen zijn begrepen de ontwikkeling van een samenhangend stelsel van regels vooreen geïntegreerd beheer van de onderwijsgebouwen, nieuwbouw, buitengebruikstelling en onderwijssector overschrijdende herbestemming. Het voornemen bestaat de onderwijswetten zodanig te wijzigen, dat een optimaal gebruik van de onderwijshuisvesting mogelijk wordt.

De ontwikkelingswet voortgezet onderwijs

Een van de hoekstenen die de bewindslieden aandragen voor hun onderwijsfundament is de Ontwikkelingswet voortgezet onderwijs. Hiermee willen zij de polarisatie over de toekomst van het voortgezet onderwijs doorbreken. Deze wet beoogt een wettelijke grondslag te bieden voor alle ontwikkelingsactiviteiten in en t.b.v. het voortgezet onderwijs. De nota voorbereidend hoger onderwijs, als perspectief voor de tweede fase via de integratie van h.a.v.o. en v.w.o. en het wetsvoorstel Ontwikkelingswet voortgezet onderwijs leggen het fundament voor ontwikkeling en vernieuwing in de scholen zelf. Het evaluatieplan biedt naar het oordeel van de bewindslieden de garantie, dat het ontwikkelingsbeleid grondig getoetst wordt t.b.v. de definitieve besluitvorming rond 1990.

Examens

Het ligt in het voornemen om m.b.t. de organisatie en de opzet van examens in het voortgezet onderwijs in het begin van 1986 een conferentie met het onderwijsveld te organiseren. Daarbij zal een belangrijk aandachtspunt zijn hoe de examens in het voortgezet onderwijs als instrument ter bevordering van de kwaliteit van het onderwijs functioneren.

M.e.a.o.

Ook dit jaar zal verder worden gewerkt aan de inhoudelijke vernieuwing van de opleidingsprogramma's van het middelbaar economisch en administratief onderwijs. Deze inhoudelijke vernieuwing zal plaats vinden met het oog op een betere afstemming van dit onderwijs op de beroepspraktijk, alsmede met het oog op een betere aansluiting op het vervolgonderwijs. Voorts zal aandacht worden beteed aan de gevolgen voor de onderwijsdoelstellingen van het m.e.a.o. van een steeds voortschrijdende automatisering binnen het beroepsveld waarvoor het m.e.a.o. opleidt.

M.t.o.

In 1986 zal de laatste fase van de verstrekking van personal computers aan het m.t.o. plaatsvinden. Volgens de memorie van toelichting zal dan iedere m.t.s. beschikken over minimaal acht computers. Evenzo zal in 1986 voor die m.t.s.-sen waarvoor dat nog niet eerder is gebeurd, apparatuur worden verstrekt t.b.v. digitale technieken in de microelectronica.

Onderwijsverzorging

Het voorstel van Wet op de Onderwijsverzorging is in november 1984 bij de Tweede Kamer ingediend. Op 26 juni 1985 is de Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer verschenen. De verantwoordelijke bewindslieden constateren daarin, dat het ontwerp met gemengde gevoelens is ontvangen.

Algemene punten van kritiek zijn o.a.: de wet strekt zich niet uit tot het voortgezet onderwijs; er is geen of te weinig relatie met de rol van lerarenopleidingen op het punt van bij- en nascholing; de uitleg van artikel 23 van de Grondwet m.b.t. de oprichting van diensten naar levensbeschouwelijke richting.

Ten aanzien van de relatie tussen de verzorgingsdiensten en de lerarenopleidingen op het punt van bij- en nascholing gewagen bepaalde Kamerleden in het Voorlopig Verslag van "een kernpunt van hun bezwaar tegen de in het verleden uitgedijde verzorgingsstructuur met onvoldoende aandacht voor inhoud en kwaliteit" van opleiding en nascholing.

Blijkens persberichten zou minister Deetman studeren op de vraag of onderwijsbegeleidingsdiensten kunnen worden ondergebracht bij de pabo's. Het Kamerlid Franssen (VVD) zou soortgelijke ideeën hebben, die hij verwezenlijkt zou willen zien in de zgn. regionale onderwijscentra.

Het bovenstaande beoogt een korte samenvatting te geven van het voorgenomen onderwijsbeleid in het oogstjaar van minister Deetman en de staatssecretarissen Ginjaar-Maas en Van Leijenhorst.

J.J. Verhage.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1985

De Reformatorische School | 52 Pagina's

Uit de onderwijsbegroting 1986

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1985

De Reformatorische School | 52 Pagina's