Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ”Model-verordening leerlingenvervoer” van de V.N.G.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ”Model-verordening leerlingenvervoer” van de V.N.G.

36 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In het december-nummer van 1985 (13e jaargang nr 11) van D.R.S. bent u geïnformeerd omtrent de inhoud en de stand van zaken van het op dat moment bij de Tweede Kamer aanhangige ontwerp van de Wet gemeentelijke regelingen leerlingenvervoer. Inmiddels is de behandeling van het onderhavige wetsontwerp In beide Kamers der Staten-Generaai afgerond. De hieruit voortvloeiende wijziging van artikel 45 van de Wet op het basisonderwijs (W.B.O.) en artikel 54 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (I.S.O.VS.O.) zal met ingang van 1 augustus 1987 in werking treden. Opgemerkt dient te worden dat het wetsontwerp gedurende de parlementaire behandeling sinds december '85 enkele wijzigingen heeft ondergaan, en ten slotte met algemene stemmen is aangenomen.

Artikel 45 van de W.B.O. komt te luiden:

Artikel 45

1. Ten behoeve van het schoolbezoek kennen burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen desgewenst een gehele of gedeeltelijke vergoeding van door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerkosten toe. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met Inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

1. De regeling maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder ondenwijs.

3. De regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school.

4. De regeling van de aanspraak op vergoeding voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend Is.

5. De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, met inachtneming van de keuze van de ouders, bedoeld in het derde lid, en gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, tenzij vervoer met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school instemmen.

6. De regeling bepaalt ten aanzien van ouders wier inkomen meer bedraagt dan f. 27.000 dat slechts vergoeding wordt verleend voor zover de kosten van het vervoer van de leerling een bedrag van f 200 per schooljaar te boven gaan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het negende lid voorziet de regeling in een financiële bijdrage van de ouders ten bedrage van f. 200 per schooljaar. Voor de bepaling van het inkomen, bedoeld in de eerste volzin, is artikel 21, eerste en tweede lid, van de Wet op de studiefinanciering (Stb. 1986, 252) van overeenkomstige toepassing. Het eerstgenoemde bedrag, bedoeld In de eerste volzin, wordt met Ingang van 1 januari 1989 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar, en afgerond op een veelvoud van f. 1000. Het laatstgenoemde bedrag, bedoeld in de eerste volzin, alsmede het bedrag, genoemd In de tweede volzin wordt met ingang van 1 januari 1989 aangepast aan de wijziging die het prijsindexcijfer van het onderdeel vervoersdiensten van het

prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor werl< nemersgezlnnen heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en afgerond op een veelvoud van f 10. De aangepaste bedragen treden in de plaats van de in de eerste en tweede volzin bedoelde bedragen.

7. De regeling kan bepalen dat geen aanspraak op vergoeding bestaat op grond van de afstand tussen de voor de leerling toegankelijke school en de woning van de leerling, gemeten langs de kortste, voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

8. De regeling kan bepalen dat voor een leerling die ouder Is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op vergoeding wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer, dan wel, indien zulks in redelijkheid kan worden verlangd, een goedkopere wijze van vervoer. In dat geval dient de regeling erin te voorzien, dat uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid voor die leerlingen voor wie openbaar vervoer ontbreekt en in de vorige volzin bedoelde goedkopere wijze van vervoer in redelijkheid niet kan worden verlangd.

9. De regeling kan bepalen dat de gemeente, in plaats van een vergoeding in geld te geven, het vervoer verzorgt of doet verzorgen.

10. De regeling kan voor leerlingen voor wie de afstand bedoeld in het vijfde lid, meer bedraagt dan 20 kilometer, bepalen dat de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders, of dat het vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen ge­ schiedt tegen een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer van de desbetreffende leerling. In dat geval bevat de regeling tevens voorschriften omtrent de bepaling van de financiële draagkracht van de ouders.

11. De regeling kan bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid hebben ten gunste van de ouders van de inhoud van de regeling af te wijken.

Artikel 54 van de I.S.O.\/S.O. krijgt de volgende inhoud:

Artikel 54

1. Ten behoeve van het schoolbezoek kennen burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen desgewenst een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerkosten toe. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

2. De regeling maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

3. De regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school.

4. De regeling van de aanspraak op vergoeding voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en

wethouders terzake advies van deskundigen inwinnen.

5. De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, met inachtneming van de keuze van de ouders, bedoeld in het derde lid, en gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, tenzij vervoer met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school instemmen.

6. De regeling voorziet erin dat de aanspraak op vergoeding wordt verminderd met de aanspraak op een toelage voor zover die voor de desbetreffende leerling ter zake van vervoerkosten op grond van de Wet op de studiefinanciering (Stb. 1986, 252) bestaat.

7. De regeling bepaalt met betrekking tot ouders van leerlingen die ondenwijs volgen als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder i en I, en waarvan het inkomen meer bedraagt dan f. 27.000, dat slechts vergoeding wordt verleend voor zover de kosten van het vervoer van de leerling een bedrag van f. 200 per schooljaar te boven gaan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het elfde lid voorziet de regeling in een financiële bijdrage van de ouders ten bedrage van f 200 per schooljaar. Voor de bepaling van het inkomen, bedoeld in de eerste volzin, is artikel 21, eerste en tweede lid, van de Wet op de studiefinanciering van overeenkomstige toepassing. Het eerstgenoemde bedrag, bedoeld in de eerste volzin, wordt met ingang van 1 januari 1989 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en afgerond op een veelvoud van f. 1000. Het laatstgenoemde bedrag, bedoeld in de eerste volzin, alsmede het bedrag, genoemd in de tweede volzin, wordt met ingang van 1 januari 1989 aangepast aan de wijziging die het prijsindexcijfer van het onderdeel vervoersdiensten van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor werknemersgezinnen heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en afgerond op een veelvoud van f. 10. De aangepaste bedragen treden in de plaats van de in de eerste en tweede volzin bedoelde bedragen.

8. De regeling bepaalt in welke gevallen en onder welke voonwaarden burgemeester en wethouders aan in de gemeente wonende ouders van leerlingen die met het oog op het volgen van voor hen passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven, desgewenst vergoeding verle­ nen van de kosten verbonden aan het weekeinde- en vakantievervoer.

9. De regeling kan per schoolsoort, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en onverminderd het bepaalde in het vierde lid voor leerlingen die wegens hun lichamelijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, bepalen dat geen aanspraak op vergoeding bestaat op grond van de afstand tussen de voor de leerling toegankelijke school en de woning van de leerling, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

10. De regeling kan per schoolsoort, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, bepalen dat voor een leerling die ouder is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op vergoeding wordt beperkt tot de kosten van openbaar ven/oer, dan wel, indien zulks in redelijkheid kan worden verlangd, een goedkopere wijze van vervoer. In dat geval dient de regeling erin te voorzien, dat uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid voor die leerlingen voor wie openbaar vervoer ontbreekt en de in de vorige volzin bedoelde goedkopere wijze van vervoer in redelijkheid niet kan worden verlangd en voor die leerlingen die wegens hun lichamelijke handicap op ander vervoer dan openbaar ven/oer zijn aangewezen.

11. De regeling kan bepalen dat de gemeente, in plaats van een vergoeding in geld te geven, het vervoer verzorgt of moet verzorgen. In dat geval voorziet de regeling in de vaststelling van een financiële bijdrage van de ouders ten bedrage van de aanspraak op een toelage voor zover die voor de desbetreffende leerling ter zake van vervoerskosten op grond van de Wet op de studiefinanciering bestaat.

12. De regeling kan voor leerlingen die ondenwijs volgen als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder i en I, en voor wie de afstand bedoeld in het vijfde lid meer bedraagt dan 20 kilometer, bepalen dat de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders, of dat het vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen, geschiedt tegen een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer van de desbetreffende leerling. In dat geval bevat de regeling tevens voorschriften omtrent de bepaling van de financiële draagkracht van de ouders.

13. De regeling kan bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid hebben ten gunste van de ouders van de inhoud van de regeling af te wijken.

In vergelijking met de oude regeling betekent de nieuwe, op decentralisatie geba-

seerde, vervoerregeling:

1. Een vergroting van de bevoegdheid van de gemeente om de onderhavige bestuurstaak naar eigen inzicht te regelen en uit te voeren;

2. een verkleining van de invloed van het rijk en de provincie;

3. het leggen van de financiële verantwoordelijkheid bij de gemeenten.

In de wettelijke regeling worden enerzijds de rechten van ouders en leerlingen vastgelegd en wordt anderzijds de vrijheid van de gemeente om een en ander naar eigen inzicht te regelen gegarandeerd.

Artikel 45 van de W.B.O. en artikel 54, eerste lid van de I.S.O.VS.O. geven de gemeente daartoe de opdracht een regeling vast te stellen. Op grond van de leden 2 van deze artikelen mag daarbij geen onderscheid gemaakt worden tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

Voorts worden in de onderhavige artikelen nog enkele voorwaarden genoemd waaraan de regeling in elk geval dient te voldoen. Hiertoe behoren onder andere:

- de eerbiediging van de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school (lid 3) - het erin voorzien dat het vervoer kan plaatsvinden op een voor de leerling passende wijze (lid 4).

De gemeente heeft op grond van de wettelijke regelingen ook enkele instrumenten om de kosten van het leerlingenvervoer te kunnen beheersen (de zogenaamde volumebeperkende middelen). Voor het basisonderwijs staan de volgende middelen ter beschikking:

A. De regeling kan bepalen dat geen aanspraak op vergoeding bestaat op grond van de afstand tussen de voor de leerling toegankelijke school en de woning van de leerling (lid 7).

B. In de regeling kan tevens worden bepaald dat voor een leerling die ouder is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op vergoeding wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer, dan wel een goedkopere wijze van vervoer (lid 8).

C. De regeling bepaalt ten aanzien van ouders wier inkomen meer bedraagt dan f. 27.000 per jaar, dat slechts een vergoeding wordt verleend voorzover de kosten van het vervoer een bedrag van f. 200 per schooljaar te boven gaan (lid 6).

D. De regeling kan tevens bepalen dat voor leerlingen voor wie de afstand van de woning naar de school meer bedraagt dan 20 km, de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders (lid 10).

Model-verordening

Teneinde de gemeenteraden behulpzaam te zijn bij de uitvoering van de voor hen geldende wettelijke verplichting om een regeling voor het leerlingenvervoer vast te stellen, heeft de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VN.G.) een "Modelverordening leerlingenvervoer" opgesteld. In deze model-verordening zijn de wijzigingen die tengevolge van de wetswijziging van artikel 45 van de W.B.O. en artikel 54 van de I.S.O.VS.O. ingevoerd zijn, verwerkt.

De "Model-verordening leerlingenvervoer" is uitgegeven als deel 90 in de "Groene reeks" van de VN.G. In deze uitgave is, naast de model-verordening, veel algemene informatie over het onderhavige onderwerp, alsmede een uitgebreide toelichting op de model-verordening opgenomen.

Geïnteresseerden kunnen dit boekje telefonisch of schriftelijk bestellen via het VG.S.bureau. De kosten bedragen f. 24, - per exemplaar (exclusief verzendkosten).

Wellicht ten overvloede dient er de nadruk op gelegd te worden, dat er sprake is van een mode/-verordening. Nadere invulling van de verordening dient te geschieden op lokaal niveau, rekening houdend met de specifiek plaatselijke of regionale omstandigheden. De gemeenteraden staat het dus vrij het model aan te vullen c.q. te wijzigen, mits men daarbij niet in strijd komt met bindende wettelijke voorschriften. Een en ander mag niet leiden tot feitelijke onbereikbaarheid van de scholen. Ook de volumebeperkende maatregelen mogen dit uitgangspunt niet aantasten. Is hiervan toch sprake dan kan de Kroon in het uiterste geval de verordening vernietigen voorzover zij in strijd is met de Wet of het algemeen belang.

Beroep

Tegen op grond van de nieuwe wettelijke regeling genomen beslissingen staat, evenals onder de oude regeling, beroep open bij Gedeputeerde Staten. Tegen een uitspraak van Gedeputeerde Staten kan administratief beroep (zgn.'arobberoep') worden ingesteld. Dit laatste betekent, zoals in eerdergenoemd artikel in DRS is uiteengezet, voor de ouders c.q. leerlingen een verminderde rechtsbescherming.

Inwerkingtreding

De door de gemeenteraden vast te stellen verordeningen dienen met ingang van 1 augustus 1987 in werking te treden.

De opzet van de model-verordening leerlingenvervoer

De model-verordening leerlingenvervoer geeft uitvoering aan de nieuwe taakstelling van de gemeentebesturen met betrekking tot de vergoeding van het vervoer van leerlingen van en naar scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs. Tevens worden nadere regels gegeven voor de vergoeding van het weekeinde- en vakantievervoer. Naast procedurevoorschriften omtrent de wijze waarop de aanvragen voor vergoeding door de ouders kunnen worden ingediend, bevat de model-verordening criteria aan de hand waarvan ouders aanspraak kunnen maken op een vergoeding in de vervoerkosten.

De opzet van de model-verordening is als volgt:

In Titel I worden de algemene bepalingen gegeven.

Titel II bevat bepalingen omtrent het vervoer van de leerlingen van scholen voor basisonderwijs.

In Titel III zijn bepalingen opgenomen omtrent het vervoer van de leerlingen van scholen voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

Titel IV bevat bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer voor leerlingen die een vorm van (voortgezet) speciaal ondenwijs volgen.

In Titel V worden voorschriften gegeven met betrekking tot de eigen bijdrage en vergoeding naar financiële draagkracht. Titel Vl tenslotte bevat de overgangs- en slotbepalingen.

In grote lijnen wordt in het hierna volgende de model-verordening langsgelopen aan de hand van de hierboven weergegeven opzet.

Titel I. De algemene bepalingen

Artikel 1 bevat de begripsbepalingen. Hieruit l< an worden afgeleid dat ook de nietleerplichtige leerlingen onder de begripsomschrijving van "leerling" vallen. In dit verband wordt er, wellicht ten overvloede, nog op gewezen dat de regeling voor de vergoeding van de vervoerkosten, in tegenstelling tot het regime van artikel 13 van de Lager-ondenwijswet 1920, ook van toepassing is op leerlingen in het basisonderwijs van 4-6 jaar (N.B.! Uiteraard vallen alleen de 4-jarigen onder de categorie nietleerplichtigen).

Onder "reistijd" wordt in de modelverordening verstaan: de totale tijdsduur die tenminste ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens het activiteitenplan, dan wel de totale tijdsduur die tenminste ligt tussen het einde van de schooldag volgens het activiteitenplan en de aankomst bij de woning. Het gaat dus om de tijd die ligt tussen het verlaten van het huis en de aanvang van de schooldag, of de tijd die ligt tussen het einde van de schooldag en de aankomst bij het huis. Het begrip "tenminste" geeft aan dat het om een zo kort mogelijke tijd moet gaan, de leerling moet op een zodanig tijdstip vertrekken, dat hij tijdig op school c.q. thuis kan zijn.

Artikel 2 regelt de aanspraak op een vergoeding. In artikel 45 van de WBO en artikel 54ISOVSO is bepaald dat de gemeente, in plaats van een vergoeding in geld te geven, het vervoer zelf kan verzorgen of doen verzorgen. Dit is nader uiteengezet in het tweede en derde lid van artikel 2 van de model-verordening.

Indien burgemeester en wethouders het vervoer zelf laten verzorgen, kunnen zij van ouders, die voor een vergoeding van de vervoerkosten in aanmerking komen, verlangen dat hun kinderen van dit vervoer gebruik maken. Tevens dienen ouders, die slechts recht hebben op een gedeeltelijke vergoeding van de vervoerkosten, een eigen bijdrage te betalen aan het vervoer van hun kinderen.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen van de ouders en de afstand tussen de woning en de te bezoeken school (en voor het (voortgezet) speciaal ondenwijs eventueel de bijdrage op grond van de Wet studiefinanciering). De eventuele vaste eigen bijdrage en de bij­ drage afhankelijk van het inkomen, kunnen uiteraard nooit hoger zijn dan de werkelijke vervoerkosten.

Het uitgangspunt van de modelverordening is dat vergoeding plaatsvindt van het openbaar vervoer Burgemeester en wethouders kunnen echter bepalen dat de vergoeding plaatsvindt voor een andere wijze dan openbaar vervoer

Artikel 3 van de model-verordening bepaalt dat een vergoeding van de vervoerskosten wordt toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde - gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare, veilige weg - voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer met betrekking tot een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich meebrengt en de ouders met het vervoer naar die school instemmen.

Als toegankelijke school is aan te merken voor wat het basisonderwijs betreft: de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school.

Voor wat het (voortgezet) speciaal onderwijs betreft wordt daar nog een tweede criterium aan toegevoegd: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen (op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand).

Met betrekking tot de uitbetaling van de vergoeding bepaalt artikel 4 van de modelverordening dat burgemeester en wethouders de wijze en het tijdstip van de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de vergoeding vaststellen. De vergoeding zal als regel voor de tijdsduur van 1 jaar toegekend worden.

De artikelen 5 en 6 gaan in op de aanvraagprocedure voor het verkrijgen van een vervoerkostenvergoeding.

De aanvraag kan in principe op een tweetal tijdstippen plaatsvinden:

1. indien het betreft een aanvraag voor het nieuwe schooljaar, dient de aanvraag vöör 1 juni voorafgaand aan dat nieuwe schooljaar ingediend te worden;

2. indien het betreft een aanvraag gedurende het schooljaar - bijvoorbeeld voor een 4-jarige leerling die voor het eerst de school bezoekt - kan de aanvraag gedurende het schooljaar worden ingediend.

ad 1. Indien de aanvraag vóór 1 juni is ingediend bij de gemeente, hebben burgemeester en wethouders in principe tot uiterlijk 15 juli de tijd een beslissing te nemen. Deze termijn kan met ten hoogste 30 dagen verdaagd worden. Wordt geen tijdige beslissing genomen, dan wordt de aanvraag geacht te zijn toegewezen!

De ingangsdatum van de vergoeding is in dit geval het nieuwe schooljaar.

ad 2. Indien een aanvraag wordt gedaan gedurende het schooljaar, dienen burgemeester en wethouders binnen 45 dagen na ontvangst van de aanvraag een beslissing te nemen. Ook in dit geval is verdaging voor ten hoogste 30 dagen mogelijk. De ingangsdatum van de vergoeding zal in dit geval samenvallen met de in het aanvraagformulier verzochte datum van ingang, echter niet vöör de datum waarop de aanvraag wordt gedaan (de datum van ontvangst van het aanvraagformulier door de gemeente).

Aangezien de ingangsdatum van de wijziging van de artikelen 45 WBO en 54 ISOVSO op grond van de Wet gemeentelijke regelingen leerlingenvervoer, alsmede de gemeentelijke verordeningen inzake leerlingenvervoer, is vastgesteld op 1 augustus 1987, is in artikel 25 van de modelverordening een overgangsregeling opgenomen voor de aanvraagprocedure voor het schooljaar 1987-1988.

In artikel 25 van de model-verordening is bepaald dat ouders voor het schooljaar 1987-1988 vöör 15 augustus 1987 een aanvraag bij burgemeester en wethouders in moeten dienen. Burgemeester en wethouders dienen vervolgens vöör 15 september een oesiissing ter zake te nemen, indien het gaat om een juist en volledig ingevuld aanvraagformulier. Overigens gelden ook bij deze aanvragen dezelfde voorschriften als hiervoor uiteengezet (mogelijkheid van verdaging met 30 dagen enz.).

Artikei 8 van de model-verordening bepaalt dat voor de toekenning van een vergoeding bepalend is de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de vergoeding betrekking heeft. Dit houdt in dat indien de leerling op 1 augustus van een bepaald schooljaar 8 jaar is, hij in het kader van de model-verordening het gehele schooljaar als 8 jaar wordt aangemerkt (ook al wordt hij halverwege het schooljaar 9 jaar). Dit is met name van belang voor het in aanmerking komen van een leerling voor bekostigde begeleiding (dat kan nl. alleen voor leerlingen die jonger zijn dan 9 jaar - zie hierna).

De commissie van onderzoel<

In lid 4 van artikel 54 ISOVSO wordt bepaald dat het vervoer dient plaats te vinden op een wijze die voor de leerlingen passend is. De verordening dient te bepalen op welke wijze B. en W. m.b.t. dit onderwerp advies van deskundigen inwinnen.

De VN.G. heeft er in artii< el 7 van de model-verordening voor gekozen de zogenaamde "commissie van onderzoek", zoals bedoel in artikel 33, lid 2 van de ISOVSO als deskundige aan te merken. Men heeft voor deze invulling gekozen om twee praktische redenen:

- de commissies van onderzoek zijn reeds bestaande, o.g.v de ISOVSO verplicht ingestelde commissies;

- de leerling, die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wenst te bezoeken, dient o.g.v de wet in alle gevallen reeds door deze commissie beoordeeld te worden. Advisering omtrent het vervoer kan in deze constructie gelijktijdig met de beoordeling in verband met de toelating plaatsvinden, hetgeen voor het kind als voordeel heeft dat het slechts door 1 commissie beoordeeld hoeft te worden.

In voorkomende gevallen bestaat dus de mogelijkheid dat de commissies van onderzoek van de zijde van de gemeenten benaderd zullen worden met de vraag of zij bereid zijn deze (extra) taak op zich te nemen. Hoewel de commissies tot het aanvaarden van deze taak nimmer verplicht kunnen worden, wordt de desbetreffende commissies dezerzijds geadviseerd aan een dergelijk verzoek gevolg te geven en deze taak op zich te nemen.

De model-verordening geeft B. en W tevens de mogelijkheid het advies van andere deskundigen in te winnen. Van deze mogelijkheid zal onder andere gebruik gemaakt worden, indien het oordeel van B. en W. sterk afwijkt van het advies van de commissie van onderzoek, bijvoorbeeld omdat het advies van die commissie (te) subjectief van aard is.

Samenloop vergoedingen

Teneinde dubbele vervoerskostenvergoeding te vermijden is in artikel 9 van de

model-verordening bepaald dat een vergoeding ingevolge Titel 3 verminderd wordt met de aanspraak op een toelage, voorzover die voor de desbetreffende leerling terzake van vervoerskosten bestaat, op grond van de Wet studiefinanciering.

Zonder deze bepaling zou een dubbele vergoeding voor kunnen komen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de gemeente dus reeds tot vermindering kan overgaan indien er o.g.w de wettelijke regeling een recht bestaat op een vergoeding. Het is voor de gemeenten niet relevant of een aanvraag van een reiskostenvergoeding op grond van de Wet Studiefinanciering, al dan niet ingediend wordt.

Titel II - De bepalingen omtrent het vervoer van de leerlingen van scholen voor basisonderwijs

Vergoeding op basis van de l< osten van openbaar vervoer

In artikel 10 van de model-verordening zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd, waaraan leerlingen moeten voldoen om de ouders aanspraak te kunnen laten maken op een vergoeding van de vervoerkosten. Hierbij geldt als uitgangspunt: vergoeding van de kosten van openbaar vervoer. Artikel 10 bepaalt dat de ouders van leerlingen die een school voor basisondenwijs bezoeken, in aanmerking kunnen komen vooreen vergoeding op basis van de kosten van fiet openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school meer dan 4 kilometer bedraagt.

In de model-verordening Is voor wat de afstandsgrens dus aangesloten bij de bestaande regeling van artikel 13 van de Lager-ondenwijswet 1920. Hiervoor is reeds opgemerkt dat artikel 45 WBO de gemeente enkele volumebeperkende middelen toekent, die toegepast kunnen worden bij de toekenning van een vergoeding in de vervoerkosten voor leerlingen naar scholen voor basisonderwijs.

Eén van deze volumebeperkende middelen is het vaststellen van een afstandgrens. In de model-verordening is deze vastgesteld op 4 kilometer. Dit neemt niet weg dat een individuele gemeente een andere afstandsgrens kan vaststellen. Per gemeente zal immers bezien moeten worden, welke nadere invulling van de volumebeperkende middelen, gezien de lokale situatie en de financiële invalshoek, als reëel is te beschouwen. Uiteraard zullen de versoberingen in de vervoerskostenregeling niet mogen leiden tot feitelijke onbereikbaarheid van de scholen. Zo zal een afstandsgrens van bijvoorbeeld 20 kilometer niet aanvaardbaar zijn. Zou een gemeente zo ver gaan, dan kan de Kroon in het uiterste geval de verordening vernietigen wegens strijd met de wet of het algemeen belang.

Vergoeding van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider

In een aantal gevallen zal het voor de leerling niet mogelijk zijn zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Als er in zo'n geval geen andere oudere leerlingen zijn die de leerling kunnen begeleiden, zal deze begeleiding veelal neerkomen op de ouders.

Artikel 11 van de model-verordening bepaalt hieromtrent dat indien aanspraak bestaat op een vergoeding van de kosten van openbaar vervoer op grond van artikel 10, burgemeester en wethouders tevens de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider vergoeden, in het geval de leerling jonger dan 9 jaar is en door de ouders ten behoeve van burgemeester en wethouders genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Ten aanzien van de leeftijd van 9 jaar wordt nogmaals gewezen op de bepaling van artikel 9 van de model-verordening, waaruit voortvloeit dat, indien de leerling op 1 augustus van het schooljaar 8 jaar is, voor het hele schooljaar geldt dat de leerling als 8 jaar wordt aangemerkt, ook al wordt hij in de loop van het schooljaar 9 jaar.

Een leerling zal niet in staat zijn zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken onder andere indien:

- de leerling te jong is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te kunnen maken;

- de leerling gedurende de rit met het openbaar vervoer een of meerdere malen moet overstappen op gevaarlijke overstappunten en hij, gezien zijn leeftijd, daarvoor te jong is;

- de route van tiet uitstappunt van de bus naar de school gevaarlijke punten kent.

Er wordt met nadruk op gewezen, dat de leeftijd van 9 jaar die in artikel 11 van de

model-verordening is opgenomen deel uitmaakt van de zogenaamde volumebeperkende middelen, op grond waarvan de gemeentelijke regeling kan bepalen dat voor een leerling die ouder is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op vergoeding wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer, dan wel een goedkopere wijze van vervoer. Een individuele gemeente kan dus een andere leeftijdsgrens vaststellen.

Vergoeding op basis van de kosten van aangepast vervoer

Een vergoeding op basis van de kosten van aangepast vervoer zal slecfits in uitzonderingsgevallen worden verleend.

Artikel 12 van de model-verordening bepaalt fiieromtrent dat een vergoeding op basis van de kosten van aangepast vervoer wordt toegekend, indien de afstand van de woning naar de school meer dan 4 kilometer bedraagt, en:

1. de leerling naar fiet oordeel van burgemeester en wethouders is aangewezen op openbaar vervoer onder begeleiding, doch waarvan door de ouders genoegzaam wordt aangetoond dat het begeleiden van de leerling door de ouders of anderen onmogelijk is, dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is;

2. de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan 1 uur ondenweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht; 3. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, zelf gebruik kan maken van vervoer per fiets.

ad 2. Deze bepaling schrijft twee criteria voor:

- de reistijd met gebruik van het openbaar vervoer dient ten minste 1 uur te zijn;

- met het aangepast vervoer dient deze reistijd tot de helft of minder van de reistijd per openbaar vervoer te worden teruggebracht. Indien een schoolbusje meer leerlingen vervoert, kan dit tijdscriterium overschreden worden. De toelichting op de model-verordening van de VN.G. vermeldt in dit verband dat slechts van belang is dat via individuele meting de conclusie wordt getrokken dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan 1 uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer /can worden teruggebracht. Is hiervan sprake, dan kunnen, aldus de toelichting van de VN.G., ouders aanspraak maken op een vergoeding op basis van de kosten van aangepast vervoer.

ad 3. Bij de beoordeling van de vraag of de leerling in staat mag worden geacht met de fiets naar school te gaan spelen voor burgemeester en wethouders de volgende overwegingen een belangrijke rol:

- is de leerling zelfstandig genoeg om met de fiets naar school te gaan; - is de route die de leerling af moet leggen, veilig met de fiets af te leggen. Is dat het geval, dan vindt een fietsvergoeding plaats.

Vergoeding op basis van de tosfen van eigen vervoer

Artikel 13 van de model-verordening geeft nadere regels omtrent de vergoedingen van het eigen vervoer.

Indien aanspraak bestaat op een vergoeding van de vervoerkosten kunnen burgemeester en wethouders de ouders toestaan de leerling zelf te vervoeren.

De vergoeding van het eigen vervoer is gerelateerd aan de vergoeding waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de model-verordening voor in aanmerking komen:

a. voor openbaar vervoer; b. voor aangepast vervoer.

ad b. Hiervoor geldt een vergoeding per kilometer, afgeleid van paragraaf 6, vijfde lid van de Reisbeschikking Nederland. Met ingang van 1 augustus 1987 zijn de afgeleide bedragen als volgt vastgesteld:

aantal km per schooljaar 1 t/m 5.0000 5000 t/m 10.0000 10001 t/m 20.000 20001 e.v bedrag per km f. 0, 30 f. 0, 22 f. 0, 17 f. 0, 15

Het gaat hier om enkelvoudige reizen. Dit betekent dat indien het kind per auto wordt vervoerd, in principe aanspraak bestaat op 4 maal de afstand woning-school.

Zowel bij vergoeding van eigen vervoer op basis van de kosten van openbaar vervoer als bij de vergoeding van eigen vervoer op basis van de kosten van aangepast vervoer, wordt eventueel het eigen bijdragebeginsel en/of het draagkrachtprincipe toegepast (zie daarover hierna).

Artikel 13, tweede lid, van de modelverordening bepaalt dat ouders aanspraak maken op een vergoeding op basis van een kilometervergoeding indien zij meer leerlingen tegelijk vervoeren. Dat is ook het geval indien ouders in principe slechts aanspraak maken op een vergoeding op basis van de kosten van openbaar vervoer.

Artikel 13, derde lid van de modelverordening, bepaalt tenslotte dat burgemeester en wethouders een vergoeding betalen op basis van het aantal kilometers fietsvervoer, indien de leerling gebruik maakt van het vervoer per fiets.

Titel III - Bepalingen omtrent het vervoer van de leerlingen van scholen voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

Algemeen

Artikel 54 van de ISOVSO regelt de basisaanspraken op een vergoeding van de vervoerkosten van ouders van leerlingen die scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoeken.

Evenals artikel 45 van de Wet op het basisonderwijs geeft het onderhavige artikel de gemeente enkele volumebeperkende middelen die toegepast kunnen c.q. moeten worden bij de toekenning van een vergoeding van vervoerskosten.

Artikel 54 geeft de gemeente de volgende volumebeperkende middelen:

1. het vaststellen van een afstandsgrens per schoolsoort (facultatief);

2. het vaststellen van een leeftijdsgrens per schoolsoort, waarboven de aanspraak op vergoeding wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer;

3. het verplicht heffen van een eigen bijdrage van f. 200, - bij een inkomen van meer dan f. 27.000, -;

4. het facultatief toepassen van een inkomens-afhankelijke bijdrage, in het geval de afstand van de woning van de leerling naar de dichtstbijzijnde school meer bedraagt dan 20 km.

In de model-verordening zijn in titel 5 (in de artikelen 21 en 22) bepalingen opgenomen omtrent eigen bijdragen en vergoedingen naar financiële draagkracht. Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat deze bepalingen niet slechts voor het basisonderwijs gelden, maar eveneens voor ouders van leerlingen die een school voor ondenwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM), dan wel een school voor onderwijs aan moeilijk lerende kinderen (MLK) bezoeken. Voor een nadere uiteenzetting moge verwezen worden naar de behandeling van titel 5 in het vervolg van dit artikel.

Vergoeding op basis van de l< osten van openbaar vervoer

Ook in het (voortgezet) speciaal ondenwijsgeldt als uitgangspunt vergoeding van de kosten van openbaar vervoer. De wet geeft de gemeente daarbij de mogelijkheid per schoolsoort een afstandsgrens vastte stellen. In de model-verordening is in artikel 14 van de mogelijkheid om per schoolsoort een afstandsgrens vastte stellen geen gebruik gemaakt. Wel is onderscheid gemaakt tussen speciaal onderwijs enerzijds en voortgezet speciaal onderwijs anderzijds. Uiteraard staat het de individuele gemeenten vrij om in de desbetreffende verordeningen wel grenzen per schoolsoort vast te stellen.

In artikel 14 van de onderhavige verordening is bepaald dat in het speciaal onderwijs de leerling verder dan 2 kilometer van de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school woonachtig dient te zijn om voor een vergoeding in.aanmerking te komen. In het voortgezet speciaal onderwijs dient deze afstand ten minste 4 kilometer te bedragen.

Voor wat het speciaal onderwijs betreft betekent deze afstandsgrens dus een vooruitgang ten opzichte van de huidige situatie, waar deze grens op 4 kilometer is gesteld. In de model-verordening heeft het begrip "dichtstbijzijnde toegankelijke school" voor wat het (voortgezet) speciaal onderwijs betrefteen ruimere betekenis dan voor wat het basisonderwijs betreft. In het laatste geval is alleen de richting van belang, in het eerstgenoemde geval is tevens de 'soort' (= de vorm van (voortgezet) speciaal onderwijs, zoals bedoeld in artikel 2 van de ISOVSO) van de school waarop de leerling is aangewezen, belangrijk.

Vergoeding van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider

Ook in het (voortgezet) speciaal ondenwijs is vergoeding van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider op grond van de model-verordening mogelijk. Het voor het basisonderwijs gehanteerde leeftijdscriterium van 9 jaar geldt hier niet. In plaats van dat criterium wordt (in artikel 15 van de verordening) als eis gesteld dat door de ouders (op wie dus de bewijslast hieromtrent drukt) ten behoeve van B. en W. genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling, gelet op zijn geestelijke of lichamelijke handicap of leeftijd, niet in staat is zelf van het openbaar vervoer gebruik te maken. In de model-verordening is, hoewel dit wettelijk mogelijk is, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een leeftijdscriterium per schoolsoort vast te stellen. Ook hier geldt dat de individuele gemeenten van de model-verordening kunnen afwijken.

Vergoeding op basis van de tosfen van aangepast vervoer

Vergoeding op basis van de kosten van aangepast vervoer is op grond van artikel 16 van de model-verordening in dezelfde gevallen mogelijk als waarin dit in het basisonderwijs mogelijk is. Er is 1 extra mogelijkheid, nl. in het geval dat de geestelijke of lichamelijke handicap van de leerling aangepast vervoer vereist.

Vergoeding op basis van de l< osten van eigen vervoer

Met betrekking tot de vergoeding op basis van de kosten van eigen vervoer (artikel 17 van de verordening) geldt eveneens dat­ gene wat dienaangaande omtrent het basisonderwijs is opgemerkt. In het voortgezet speciaal ondenwijs is tevens een bromfietsvergoeding mogelijk.

Bijzondere omstandigtieden in verband met een licliamelijlfe handicap

In een aantal gevallen zal het voorkomen dat een leerling, gezien zijn lichamelijke handicap, ook over een afstand van minder dan 2 respectievelijk 4 kilometer (voor speciaal respectievelijk voortgezet speciaal ondenwijs) aangepast vervoer behoeft. In de model-verordening is in artikel 18 een voorziening ter oplossing van dit probleem opgenomen.

Titel IV - Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer

De in deze titel neergelegde materie is voor geen bij de VG.S. aangesloten scholen van belang, ook niet voor de scholen van schipperskinderen. Deze laatste categorie van scholen wordt immers sinds 1 augustus 1985 aangemerkt als basisscholen, terwijl titel 4 alleen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt, en dan nog slechts voor die kinderen die met het oog op het volgen van dat onderwijs in een pleeggezin of internaat verblijven.

Titel V - Eigen bijdrage en vergoeding naar financiële draagkraclit

Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, LOM-onderwijs en MLK-onderwijs heeft de gemeente naast de vaststelling van een afstandsgrens en leeftijdsgrens nog twee andere volumebeperkende maatregelen ter beschikking teneinde de vervoerskosten te kunnen reguleren, nl. een vaste eigen bijdrage en het toepassen van het draagkrachtbeginsel. In titel V van de model-verordening zijn deze principes nader uitgewerkt.

De heffing van een eigen bijdrage

De heffing van een vaste eigen bijdrage is imperatief voorgeschreven. De gemeente moet dit instrument derhalve hanteren. Deze vaste eigen bijdrageregeling houdt het volgende in: - aan ouders wier inkomen meer bedraagt dan f. 27.000, - per jaar, wordt slechts

vergoeding verleend voor zover de kosten van vervoer van de leerling een bedrag van f. 200, - per jaar te boven gaan (dit bedrag van f. 200, - geldt per vervoerde leerling);

- indien burgemeester en wethouders het vervoer zelf organiseren dienen de ouders een financiële bijdrage van f. 200, per te ven/oeren leerling te leveren, als het inkomen meer bedraagt dan f. 27.000, - per jaar

Deze regeling is uitgewerkt In artikel 21 van de model-verordening. Onder inkomen wordt In dit verband verstaan: het belastbaar inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting. Gekeken wordt daarbij naar het inkomen in het tweede jaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor vergoeding wordt gevraagd.

De in de eigen bijdrageregeling voorkomende bedragen van f. 27.000, - als inkomensgrens en van f. 200, - als eigen bijdrage worden met ingang van 1 januari 1989 jaarlijks aangepast aan indexcijfers.

Het draagkrachtbeginsel

Naast het heffen van een eigen bijdrage, kan de gemeente op grond van de artikelen 45 WBO en 54 ISOVSO in een aantal gevallen bepalen dat de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders, of dat het vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen, geschiedt tegen een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijke bijdrage. Dit draagkrachtbeginsel kan worden toegepast indien het betreft leerlingen die een school voor basisonderwijs, LOM- dan wel MLK-onderwijs bezoeken en voor wie de afstand van de woning naar de school meer dan 20 kilometer bedraagt.

In artikel 22 van de model-verordening is een en ander nader uitgewerkt in een zogenaamde draagkrachtformule. De draagkrachtformulie ziet er als volgt uit:

draagkracht • B I - (B V + P X Nk) 16

De in deze formule gehanteerde letters betekenen het volgende: BI = het ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 1964 vastgestelde belastbaar inkomen van de ouders in het tweede jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de vergoeding van de vervoerkosten wordt gevraagd.

B V = bijdragevrije voet. De hoogte van de bijdragevrije voet:

B V tariefgroep I: f. 12.768, 00 B V tariefgroep II: f. 17.875, 20 B V tariefgroep III: f. 25.536, 00 B V tariefgroep IV: f. 22.982, 40

P = het aantal "tel"kinderen waarvoor kinderbijslag wordt genoten op 1 augustus van het schooljaar waarvoor de aanvraag wordt gedaan. De telling van de kinderen vindt als volgt plaats: - kinderen tot 12 jaar gelden als 1 "tel"kind; - kinderen van 12 jaar en ouder, waarvoor kinderbijslag wordt genoten, gelden als 2 "tel"kinderen.

Nk = normbedrag kosten per kind. Dit normbedrag is voor liet schooljaar 1987-1988 vastgesteld op f.3600, - en wordt vervolgens jaarlijks verhoogd met f. 100, -.

De noemer van de draagkrachtformule is het getal 16. Dit getal is ontleend aan de gegevens van het CBS, w/aarbij is berekend, dat 1 /16e deel van het omgerekende gezinsbudget te besteden is aan vervoerkosten.

Titel VI - Overgangs- en slotbepalingen

Naast de overgangsbepaling met betrekking tot de aanvraagprocedure voor het schooljaar 1987-1988 waarop hierboven reeds is ingegaan, is vooral van belang artikel 24 van de model-verordening, dat bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen, ten gunste van de ouders kunnen afwijken van de bepalingen in de verordening. Dus alleen in voor de ouders voordelige zin kan worden afgeweken van de verordening.

Van een dergelijke afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn indien:

- een leerling, die niet voor een vergoeding van de begeleiding in aanmerking komt, toch - gezien zijn geestelijke of lichamelijke handicap - begeleid moet worden;

- leerlingen die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gebruik moeten maken van aangepast vervoer, terwijl zij, gezien de criteria, daarvoor niet in aanmerking komen;

- sprake is van groepsvervoer, georganiseerd door de ouders en burgemeester en wethouders, een daarop geënte vergoeding willen betalen.

Tevens wordt in artikel 24 van de modelverordening bepaald dat burgemeester en wethouders zo nodig het advies van de commissie van onderzoek, en eventueel andere deskundigen vragen.

Relatie tussen de Wet gemeentelijke regelingen leerlingenvervoer en het sociale verzekeringscircuit

In het verleden heeft er onduidelijkheid bestaan over de vergoeding van excessieve kosten van vervoer veroorzaakt door ziekte of gebrek, en met name over de relatie tussen leerlingenvervoer van gehandicapte kinderen naar scholen voor basisonderwijs en de vervoervoorzieningen die worden verstrekt op grond van de Algemene (AAW). Arbeidsongeschiktheidswet

De van toepassing zijnde regeling is neergelegd in het Besluit vervoer onderwijsontvangenden Algemene Arbeidsongeschiktheid. In dit Besluit is vastgelegd dat het vervoer van gehandicapte kinderen in het regulier onderwijs (basisonderwijs) definitief tot het terrein van de AAW wordt gerekend.

Het uitgangspunt van de regeling is dat de bedrijfsverenigingen de gehele vervoerkostenvergoeding van een gehandicapt kind naar scholen voor basisonderwijs voor hun rekening moeten nemen, mits het echter gaat om "extra" kosten, voortvloeiende uit de handicap. Ouders kunnen in dat geval volstaan met één aanvraag, alleen bij de bedrijfsvereniging. Een en ander houdt ook in dat de aanspraak op een gemeentelijke vergoeding vervalt, indien aanspraak bestaat op een vergoeding op grond van de AAW.

Conclusie

Hoewel het uitgangspunt van de Wet gemeentelijke regelingen schoolvervoer door ons geenszins wordt onderschreven, zijn ondergetekenden van oordeel dat de onderhavige regeling voor de vergoeding van de kosten van het leerlingenvervoer niet veel afwijkt van de regeling op grond van artikel 13 van de Lager-ondenwijswet 1920 en de daarop gebaseerde jurisprudentie en circulaire-regelgeving. Het feit dat in de model-verordening leerlingenvervoer van de VN.G. de tot dusver onduidelijke en verspreide regelgeving op een heldere en overzichtelijke wijze bijeen is gevoegd, wordt door ons in elk geval positief gewaardeerd. Afgewacht moet echter worden of alle gemeenten zich zullen conformeren aan het VN.G.-model. Dat is het nadeel van een gedecentraliseerde regelgeving op dit gebied.

Voorzover thans bekend zijn de meeste gemeentebesturen voornemens de modelverordening van de VN.G. ongewijzigd of zelfs aangepast in voor de ouders gunstige zin, over te nemen.

Wanneer dat het geval is kan naar onze mening materieel gezien niet gesproken worden van een verslechtering in de regeling van de vergoeding van de kosten van het leerlingenvervoer ten opzichte van de tot nu toe geldende regelgeving.

Mr. P Hugense Mr. J.G. Macdanlel

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1987

De Reformatorische School | 72 Pagina's

De ”Model-verordening leerlingenvervoer” van de V.N.G.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1987

De Reformatorische School | 72 Pagina's