Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aansprakelijkheid in verband met toezicht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aansprakelijkheid in verband met toezicht

Informatie

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. De leerkracht

1.1. De school

"De schoolonderwijzers... zijn verantwoordelijk voor de schade door hunne leerlingen... veroorzaakt, gedurende d^'^ t'j< ^ < ^3t dezelve onder hun toezicht staan".

Deze, in enigszins

ouderwets taalgebruik gestelde, bepaling is opgenomen in artikel 1403, lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (B.W.). In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat de hierboven vermelde verantwoordelijkheid ophoudt, indien de leerkracht kan bewijzen dat hij de daad voor welke hij aansprakelijk zou zijn, niet heeft kunnen beletten.

Op grond van het in het derde lid van het onderhavige artikel bepaalde is een schoolbestuur aansprakelijk voor het onrechtmatig handelen van onderwijzend of ander personeel in de uitoefening van de werkzaamheden waartoe dit personeel wordt gebruikt (art. 1403 lid 3 B.V). (Zie in dit verband ook het artikel "De wettelijke aansprakelijkheid van schoolbesturen, onderwijzers en leraren" van mr P. Hugense in 'De Reformatorische School" van juli 1983 (11 e jaargang, nummer 7).

Op grond van het in eerstgenoemd artikellid bepaalde blijft de aansprakelijkheid op grond van artikel 1403 B.W. beperkt tot de tijd dat de leerlingen onder toezicht van de leerkracht staan.

In de rechtspraak zijn aanwijzingen te vinden dat ouders in bepaalde gevallen er op mogen vertrouwen dat de leerkracht toezicht uitoefent. In die gevallen kan een leerkracht aansprakelijk worden gesteld, hoewel hij feitelijk geen toezicht uitoefent. Gedurende de schooltijden (en dus ook op weg naar en van zwembaden en gymnastieklokalen) is de ondenwijsgevende in staat bovenbedoeld toezicht uit te oefenen, al kunnen zich ook tijdens de schooluren momenten voordoen, dat de leerkracht geen daadwerkelijk toezicht kan uitoefenen, noch dat dit van hem verlangd mag worden. Tot de schooltijden wordt in dit verband mede gerekend de korte tijd van binnengaan en verlaten van de school.

Veelal gaat men er van uit dat deze tijd op een kwartier voor en na schooltijd gesteld kan worden. Of deze tijd in bepaalde gevallen op langer dan een kwartier kan worden gesteld, is blijkens de jurisprudentie afhankelijk van de omstandigheden. In het algemeen is er immers alsdan geen toezicht. Het kan evenwel zijn, dat er feitelijk toch toezicht wordt uitgeoefend of dat dit toezicht verlangd mocht worden. Veel ouders gaan er echter ten onrechte van uit dat het onderwijsgevend personeel verplicht is toezicht op de leerlingen uit te oefenen, ongeacht het tijdstip waarop de kinderen zich in de buurt van de school bevinden.

1.2 Tijdens excursies of schoolreisjes

Algemeen wordt aangenomen dat leerlingen gedurende de tijd dat zij onder leiding en toezicht excursies of schoolreisjes maken, onder het in artikel 1403, lid 4 B.W. bedoelde toezicht van de desbetreffende leerkracht staan. Dit geldt voor al datgene wat onder toezicht en verantwoordelijkheid van de school met en voor de leerlingen wordt ondernomen. Het toezicht strekt zich tijdens meerdaagse schoolreisjes c.q. excursies uit over alle gedragingen van de leerlingen gedurende het verblijf. De wijze waarop en de mate waarin toezicht gehouden dient te worden, zal afhankelijk zijn van omstandigheden als leeftijd en ontwikkeling van de leerling, het verantwoordelijkheidsbesef dat geacht kan worden bij hem/haar aanwezig te zijn, de vrijheid die hij heeft of geacht kan worden te dragen en dergelijke omstandigheden. Met name voor een docent in het voortgezet onderwijs kan een en ander aanleiding geven tot vragen omtrent de inhoud van de toezichthoudende taak. Dit geldt in sterke mate in het geval van

meerdaagse excursies. De leerling in het voortgezet onderwijs die op velerlei gebied een grote mate van zelfstandigheid en vrijheid heeft, zal ais regel zelf de gevolgen van zijn daden moeten dragen. De leerkracht in het voortgezet onderwijs zal in het geval van excursies immers veelal aannemelijk kunnen maken dat hij de daad van de leerling niet heeft kunnen beletten.

Het zou goed zijn, wanneer ouders zich er meer bewust van zouden zijn, dat in deze gevallen het hun kind is dat vrijwel alle risico's zelf draagt.

2. Ouders en/of derden

Ouders en/of derden die leerlingen begeleiden naar bijvoorbeeld het zwembad of op schoolreisjes zijn uit dien hoofde geen "schoolonderwijzers" in de zin van artikel 1403, lid 4 B.W. Op hen is de bijzondere aansprakelijkheidsbepaling van voornoemd artikellid dan ook niet van toepassing. Zij zijn krachtens artikel 1401 B.W. echter wel aansprakelijk voor eigen onrechtmatig handelen of nalaten. Hiervan zal bijvoorbeeld sprake zijn indien de begeleider een leerling bevel geeft om vlak voor een auto over te steken hetgeen tot een ongeluk leidt.

Op sommige (basis)scholen zijn ouders betrokken bij de school via ouderparticipatie (artikel 27 van de Wet op het basisonderwijs, zie in het navolgende onder punt 3), terwijl zowel ouders als derden betrokken kunnen zijn bij hulp aan buitenschoolse activiteiten of anderszins.

- Ouders en/of derden die regelmatig bepaalde werkzaamheden voor de school verrichten, worden geacht tot "waarneming van de zaken" van het schoolbestuur te zijn aangesteld.

Het bestuur kan, terzake van een ouder en/of een derde die in een dergelijke situatie een onrechtmatige daad pleegt, worden aangesproken als ware er een werkgever - werknemer relatie (artikel 1403, lid 3 8.W).

Degene jegens wie in de onderhavige gevallen een onrechtmatige daad wordt gepleegd (= de gelaedeerde), dient de onrechtmatigheid van de desbetreffende daad (c.q. het nalaten) van de ouder of derde te bewijzen. Indien als gevolg van een onrechtmatige daad van een onder het toezicht van een ouder staande leerling tijdens bijv. een schoolreisje een derde schade lijdt, dan is de desbetreffende ouder slechts aansprakelijk als bijvoorbeeld het onvoldoende toezicht houden als een onrechtmatige daad is aan te merken. De bewijslast rust in deze gevallen op de gelaedeerde. Wordt in het bovengenoemde geval het toezicht door een "schoolonden«ijzer" onvoldoende uitgeoefend, dan is hij aansprakelijk, tenzij hij aannemelijk kan maken dat hij de onrechtmatige daad van de leerling niet heeft kunnen beletten. In dit geval rust de bewijslast op de leerkracht. Ingevolge artikel 1403 lid 5 B.W. kan de "werkgever" zich nooit beroepen op het niet kunnen voorkomen van de onrechtmatige daad van zijn "werknemer".

- Er zijn ook situaties waarin ouders en/of derden incidenteel werkzaamheden voor de school verrichten. In deze gevallen is het niet mogelijk om (naast de betrokken ouder en/of derde) het schoolbestuur aansprakelijk te stellen. Er is immers alsdan geen sprake van een werkgeverwerknemer relatie. Eventueel verhaal is slechts op de ouder en/of derde mogelijk. Daartoe dient echter wel door degene jegens wie de onrechtmatige daad is gepleegd de onrechtmatigheid van de desbetreffende daad bewezen te worden. Opgemerkt dient nog te worden dat in dit verband met "ouders" niet gedoeld wordt op de in artikel 1403 lid 2 B.W. bedoelde aansprakelijkheid van ouders voor hun eigen kinderen. Laatstgenoemd artikellid is slechts van belang in het geval een kind onder toezicht van één van zijn ouders tijdens bijvoorbeeld een schoolreisje een onrechtmatige daad pleegt.

3. Aansprakelijkheid In verband met de overbiijfregeling van artikel 28 W.B.O.

Op grond van bovengenoemd artikel dient het bevoegd gezag leerlingen in de gelegenheid te stellen onder toezicht de middagpauze in het schoolgebouw en op het terrein van de school door te brengen. Mede in verband met de aansprakelijkheid kunnen daarbij twee situaties onderscheiden worden:

a. Het schoolbestuur organiseert de overblijfmogelijkheid zelf;

b. Het schoolbestuur laat de organisatie over aan derden.

In deze twee situaties (a en b) kunnen drie

categorieën toezichthouders worden onderscheiden:

I De leerkrachten; II Vrijwilligers/ouders; III Betaalde overblijfkrachten (degenen aan wie het schoolbestuur krachtens overeenkomst een vergoeding verschuldigd is).

Ad I: Zowel in het onder a, als in het onder b genoemde geval geldt de uit artikel 1403, lid 4 B.W. met betrekking tot leerkrachten voortvloeiende regeling, zoals die in het voorgaande (onder 1) is uiteengezet.

In het geval dat het schoolbestuur de overblijfmogelijkheid organiseert (= a) kan het bestuur op eerdergenoemde gronden (als werkgever mede) aansprakelijk zijn.

In de onder b genoemde situatie kan, indien er sprake is van een werkgever-werknemer situatie de 'organisator' als werkgever (mede)aansprakelijk gesteld worden, het schoolbestuur daarentegen niet.

Ad II: In het onder a genoemde geval geldt hetgeen in het voorgaande met betrekking tot de aansprakelijkheid van ouders c.q. derden (onder 2) is opgemerkt.

In het onder b genoemde geval kan een schoolbestuur nimmer worden aangesproken voor de onrechtmatige daden van de vrijwilligers/ouders.

In voorkomende gevallen dienen de laatstgenoemden zelf aangesproken te worden, en/of in het geval er sprake is van een werkgever-werknemer relatie de 'organisator'.

Ad III: In het geval genoemd onder a zijn de overblijfkrachten bij het schoolbestuur in dienst. In voorkomend geval kan zowel het schoolbestuur (als werkgever) als de overblijfkracht aangesproken worden. Het risico dat het schoolbestuur als gevolg hiervan draagt, is kleiner dan in het geval dat toezicht door leerkrachten wordt uitgeoefend. In het onderhavige geval is Immers de bijzondere aansprakelijkheidsbepaling ex artikel 1403 lid 4 B.W. niet van toepassing.

In een situatie als bedoeld onder b kan de 'organisator' onder meergenoemde voorwaarde, evenals de overblijfkracht, aansprakelijk gesteld worden.

Voor alle duidelijkheid zij nog opgemerkt dat het schoolbestuur in deze categorie van gevallen niet kan worden aangesproken.

Bij ouders en leerlingen leeft vaak de veronderstelling dat als er op school (al dan niet onder schooltijd) of tijdens een door de

school georganiseerde activiteit een ongeluk(je) gebeurt, de school aansprakelijk is, en dus de schade moet vergoeden. Uit het bovenstaande blijkt dat dit geenszins een vanzelfsprekendheid is. Eerst zal moeten worden vastgesteld of er volgens wet en jurisprudentie aansprakelijkheid voor de leerkracht c.q. het schoolbestuur bestaat. Is de leerkracht noch het schoolbestuur als zijn werkgever aansprakelijk, dan zal degene die schade heeft geleden verhaal moeten zoeken bij de dader of zijn wettelijke vertegenwoordiger (ouders c.q. voogden). Het eventueel ontbreken van een juridische (= wettelijke) aansprakelijkheid ontheft leerkracht en school(bestuur) overigens vaak niet van een door hen gevoelde morele verantwoordelijkheid (en van emotionele verwijten van ouders en anderen).

Zonder een uitspraak te willen doen over de principiële aspecten van het afsluiten van verzekeringen in het algemeen, wil ik er volledigheidshalve op wijzen dat het schoolbestuur, indien het zulks wenst, ter dekking van bovenbedoelde financiële risico's een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid kan afsluiten, zowel voor het w.a.-risico van het schoolbestuur zelf, als voor het w.a.-risico van de leerkrachten, de ouders en derden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat m.b.t. ouders en derden die niet als werknemers kunnen worden aangemerkt veelal een aparte voorziening zal dienen te worden getroffen.

Krachtens artikel 28 van de Wet op het basisonderwijs is het bevoegd gezag, voorzover leerlingen van de op grond van dat artikel geboden overblijfmogelijkheid gebruik maken, verplicht een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid (voortvloeiende uit het overblijven) af te sluiten. Van deze verplichting kan door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen ontheffing worden verleend als het bevoegd gezag godsdienstige of levensbeschouwelijke bezwaren heeft tegen verzekering. De bevoegde gezagsorganen wordt er nog op gewezen dat in dit verband het afsluiten van een verzekering of het hebben van een ontheffing van bedoelde verplichting een bekostigingsvoorwaarde is.

Voor vergoeding van schade die ontstaat als gevolg van die ongevallen waarvoor niemand aansprakelijk gesteld kan worden, kan door het schoolbestuur een scholierenongevallenverzekering worden afgesloten. Het is de bedoeling dat omstreeks 1990

een nieuw Burgerlijk Wetboel< van kracht zal worden. Hierin zal naar verwachting de aparte bepaling over aansprakelijkheid van leerkrachten niet worden opgenomen. Dit betekent niet dat deze aansprakelijkheid alsdan vervalt.

In de nieuwe regeling zal echter, in tegenstelling tot hetgeen thans geldt, bij leerkrachten niet meer worden uitgegaan van een vermoeden van schuld.

In de toekomst zal de geleadeerde zelf moeten aantonen dat de leerkracht onvoldoende toezicht heeft uitgeoefend. De bewijslast ligt dus bij degene die schade heeft geleden.

Mr. J.G. Macdaniel.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987

De Reformatorische School | 64 Pagina's

Aansprakelijkheid in verband met toezicht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987

De Reformatorische School | 64 Pagina's