Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theo Thijssen, een schoolmeester met een groot kinderhart (1879-1943)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theo Thijssen, een schoolmeester met een groot kinderhart (1879-1943)

Literatuur

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In verscheidene plaatsen in ons land dragen basisscholen de naam van Theo Thijssen. Het zijn zonder uitzondering openbare scholen. Dat is begrijpelijk: Thijssen was een rasechte socialist die in woord en daad voor het openbaar geijverd heeft, en wel als onderwijzer aan een Amsterdamse volksschool, als bestuurslid van de Bond van Nederlandse Ondenwijsers, als redacteur van diverse vakbladen en ten slotte als Tweede-Kamerlid voor de S.D.A.R Overigens merken we van dat socialisme in zijn boeken weinig of niets.

Uit dit korte resumé blijkt al, dat hij moeilijk als een der onzen beschouwd kan worden. Door zijn humanistisch-marxistische levensbeschouwing staat hij ver af van de reformatorisch-christelijke. Begrippen als zonde en schuld in Bijbelse zin missen we dan ook

node in zijn boeken.

Na het bovenstaande kan terecht de vraag rijzen: Hoe nu? Wat moeten we met deze man in ons DRS?

Omdat hij, evenals wij, ondanks het verschil in levensbeschouwing en het daaruit voortvloeiend verschil in visie op het kind, met dezelfde taak en met de gemeenschappelijke problematiek van die taak te maken heeft gehad. Kortom, we dienen hetzelfde werk: de opvoeding onzer kinderen. Dagelijks gaan we om met leerlingen van verschillende aanleg en verschillend karakter, met de leerstof die moet worden verwerkt, met de duizend-en-één "gevalletjes" bij het aanbieden ervan, die een beroep doen op ons didactisch en pedagogisch inzicht. Deze gemeenschappelijke dagelijkse ontmoeting met enerzijds haar vele ups en downs, haar teleurstellingen, ontgoochelingen en, aan de andere kant haar diep menselijke warmte die een klas weet te geven, dit alles verbindt ons met iemand als Thijssen, die openhartig, zonder zichzelf te sparen, zijn ervaringen neerschrijft in zijn schoolromans zoals Schoolland (1925) en De gelukkige klas (1926). Ik zal me, in verband met doel en opzet van ons vakblad, hoofdzakelijk tot deze romans bepalen.

Levensloop

Thijssen was een rasechte Amsterdammer. Geboren in het hartje van de Jordaan, kende hij de Amsterdamse volksziel door en door, gezien het feit dat hijzelf daarvan een type was. Een kleine honderd jaar geleden ging Theo op vijftienjarige leeftijd naar de Rijkskweekschool voor Onderwijzers te Haarlem. De directeur was RH. v.d. Ley, iemand die zich sterk beijverde voor ondenwijsvernieuwing (ja, ook toen al!). Vooral heeft Van der Ley veel gedaan om het vak kennis der natuur, de vrije natuur wel te verstaan, ruime aandacht te geven.') In 1898 haalde Thijssen zijn ono& rwijzersakte. Ondertussen had hij al wat naam gemaakt als redacteur van enkele schoolblaadjes. Ook op literair gebied waagde hij zijn schreden te zetten en wel in Elsevier's Maandblad. In 1905 verscheen onder redactie van Thijssen en zijn vriend Piet Bol De Nieuwe school. Het motto van hun blad was: "Niet de letters van den man aan de

schrijftafel, de daden van den man voor de klas zijn paedagogiek." Deze uitspraak is niet van eenzijdigheid vrij te pleiten. Ze moet, evenals soortgelijke ontboezemingen ten aanzien van de wetenschap in betrekking tot andere terreinen, zoals landbouw, industrie, enz., gezien worden in het licht van de groeiende theoretische wetenschap die vooral omstreeks 1900 op de hele maatschappij-structuur haar invloed gaat uitoefenen. Men krijgt dan de bekende controversen tussen de theorie en de praktijk, tussen het witte boord en de overall. Thijssen was vooral de man van de daad. We noemden reeds zijn bemoeienissen als bestuurslid van de Onderwijzersbond en zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer. Daarnaast verscheen van zijn hand een tiental boeken die als onderwerp hadden het kind op school (Schoolland er\ De gelukkige klas) of in een ruimer levenskring: in gezin, school, op straat, in relatie met kennissen en familie, enz.. (Kees de Jongen (1923), Het grijze kind (1927) en Het taaie ongerief (1932), terwijl in Barend Wels (debuut 1908) een aankomend onderwijzer de hoofdpersoon is.

Karakter

Uit het hierboven geciteerde motto van De Nieuwe School zou men licht de conclusie kunnen trekken dat we bij hem te maken hebben met een brok conservatisme en schoolmeesterij. Integendeel: wie Thijssens schoolromans heeft gelezen, weet wel beter. Heftig kan hij toornen tegen verstarring en sleur, tegen een knellend harnas van door hogerhand opgelegde voorschriften die de groei en ontwikkeling van een verantwoord schoolsysteem beletten. In zijn lesgeven op de lagere school, nu zo'n tachtig jaar geleden, komt hij bij ons over als een man met een frisse en onafhankelijk kritische visie op tal van gebreken in ons onderwijssysteem: het stringent doorgevoerde klassikale ondenwijs, de quasi-geleerdheid bij het "verklaren" van bepaalde vaardigheden die nu eenmaal het best aangeleerd konden worden door memoriseren, zoals tafels van vermenigvuldiging, spellingsvormen, enz.

Stijl

Thijssen bezit een scherp observatievermogen, een grote liefde voor het kind, een intuïtief aanvoelen van de kinder-psyche, en verstaat de kunst om gebeurtenissen uit het schoolleven in een pakkende, directe stijl aan de lezer door te geven. Zijn verteltrant is ongekunsteld, ontdaan van alle mooi-schrijverij, realistisch, beknopt en zakelijk. In dit opzicht doet hij denken aan Willem Elsschot^). In de manier van verwoording der hen omringende werkelijkheid tonen ze overeenkomst. Beiden zijn het gevoelstypen die trachten dit gevoel als het ware door overdreven "gewoon" doen te maskeren. In zo'n geval kunnen gemakkelijk innerlijke conflicten ontstaan die om een oplossing vragen. Meestal wordt die gevonden in de humor. Die geeft een weldadige ontspanning, een bevrijding uit een dreigende impasse. Onnodig te zeggen dat gezonde humor in tal van klassesituaties een ontspannend effect kan sorteren. Als deze humor maar nooit kwetsend wordt voor de personen in kwestie. In zo'n geval is de grens naar sarcasme overschreden en verkeert de humor in zijn tegendeel en is als opvoedingsmiddel zeer ongeschikt en afkeurenswaardig. Bij Thijssen treft men een vorm van zeer milde humor aan.

Een voorbeeld. Meester Staal (Thijssen) staat voor zijn nieuwe derde klas. Het is de eerste schooldag. Gisteren heeft hij z'n oude zesde klas van school zien gaan. En, aangezien op de school het wisselsysteem wordt toegepast, krijgt hij nu de derde klas, die hij als klas twee van juffrouw Veldhuizen heeft overgenomen. De ruim veertig nieuwe gezichtjes zitten keurig stil te wachten op de dingen die komen zullen. Gewend als ze waren aan een Juf, vinden ze het toch een gewaagd experiment om voortaan door een meester geregeerd te worden. Staal heeft juist een leesles gegeven en onderhand een plattegrond gemaakt waarop nu alle namen staan. Hij laat zijn blik over de klas glijden, 't Is een voorbeeldig stel!

"En dan was daar Hllletje. Hilletje in 't Veld. Een pienter klein ding, een kind als een zonnestraaltje, zoals ze daar netjes en ingetogen in d'r bank zat. 'k Had de onweerstaanbare neiging om d'r uit te nodigen: "Hilletje, geef es een gilletje" - ja zulke Idiote invallen heb ik helaas; dat is weer een van de stommiteiten waarmee ikzelf de geest in een zoete klas in gevaar breng. Gelukkig hield ik me in - gedachtig aan 't afscheidsrelietje, da'k al uitgelokt had." (Schoolland).

Een ander belangrijk punt wat stijl betreft zijn de dialogen. Uiteraard komen die in boeken waarin het schoolleven gestalte krijgt, menigvuldig voor. Thijssen zelf schrijft daarover:

'k Heb de eigenaardigheid, gesprekken te kunnen onthouden met de kleinste nuanceringen in toon en wending." (Schoolland).

Nu, hij heeft volgens mij in dit citaat niet teveel gezegd. Zijn dialogen zijn bijzonder levendig. Ook hier zijn directheid en beknoptheid troef.

Deze twee eigenschappen behoren bij een goede dialoog. In de gesprekssituatie hebben we, behalve woorden, nog tal van andere middelen om ons verstaanbaar te maken: mimiek, gebaren, accent, etc. Daardoor kan een spreker met minder woorden toe dan dit in geschreven taal het geval is. Ofschoon bovengenoemde begeleidende uitdrukkingsmiddelen op schrift verloren gaan, zullen zinsconstructie en interpunctie, wil de dialoog natuurlijk blijven, toch genoemde elementen moeten bewaren. Onnodig te zeggen dat deze voorwaarde hoge eisen stelt aan de adequate vormgeving van het gesprek. Thijssen is wat dat betreft een meester van de dialoog. Ik laat hier een voorbeeld volgen uit Kees de Jongen. Kees' vader is pas overleden en met de schoenwinkel gaat het slecht. Moeder moet hem verkopen en ze zullen ergens anders gaan wonen. Op een avond zitten Kees en z'n moeder in de woonkamer erover te praten:

"Hebben we alweer een ander huis? " "Nog niet", antwoordde moe, "maar da's 't minste. Woningen genoeg voor zo'n kippenhuishoudentje." "Geen winkel dus? ", probeerde Kees toch nog even. "O neen, " zei moe beslist, " geen winkel meer hoor!"

Het laatste punt waarover ik iets wil opmerken is de dagboekvorm waarin Schoolland en De gelukkige klas zijn geschreven. Deze boeken sluiten bij elkaar aan, handelen beide over genoemde derde klas. De vorm van het dagboek lijkt me, juist voor de weergave van het klassegebeuren, uitnemend geschikt. Het sluit aan bij het in "dagelijkse porties" verdeelde schoolleven!

Stof

Thijssens boeken bevatten in grote mate autobiografische elementen. De schrijver zelf heeft dit wel eens ontkend. In zijn jeugdherinneringen In de ochtend van het leven schrijft hij dat zijn boeken 'zuivere fantasie" zijn. Maar een andere keer zei hij: "Ik heb tien boeken geschreven en alle tien zijn ze mijn levensgeschiedenis".^)

In zijn werk leren we hem kennen als mens en als schoolmeester. Deze twee zijn, als het goed is, niet te schelden. De man/vrouw voor de klas moet 'n mens van vlees en bloed zijn. O wee, als er een dorre, gevoelloze automaat die plaats inneemt. Het ondenwijs moet levend en fris zijn. De sleur loert om elk hoekje in ons schoolleven. Bij een fijngevoelige, temperamentvolle en enigszins romantisch aangelegde persoonlijkheid als Thijssen is het geen wonder dat hij voortdurend met zichzelf strijd voert tegen verstarring, sleur en dorre methodiek. Telkens weer neemt hij afstand van zijn

manier van werken, van zijn didactische aanpak. Met scherpe zelfkritiek beoordeelt hij de resultaten. Het doet een schoolmeestershart deugd, te lezen hoe hij de verschillende onderdelen van de leerstof aan de orde stelt, bv de tafels van vermenigvuldiging, de deelsommen met nullen in het quotiënt en, niet te vergeten: de spelling der werkwoordsvormen! ledere onderwijzer(es) die dit heeft moeten behandelen, weet wat het inhoudt. Met 'n nimmer aflatend gevoel voor de soms komische effecten voert hij ons mee in dit met stekelige doornen begroeide veld. Hij weet zijn kinderen ook bij deze, op 't oog vaak zo dorre, materie te boeien en te animeren. Voorbeeld:

In het nieuwe klasje blijken enkele kinderen te zitten die moeite hebben met de "tafels". Na schooltijd krijgen ze extra beurten. Hij schrijft daartoe op het bord de tafelgetallen tot honderd. Om de beurt mogen de kinderen nu een getal "behandelen":

Met ons vieren dan: wat de een niet wist, wist de ander wel: "20": - "2 keer 10", grijnsde Fok, en Leentje Roos riep geestdriftig: "Of 10 keer 2". Waarop ik dadelijk zei: "En 4 keer 5". En dan kwam Leentje weer: "Of 5 keer 4". En dan probeerde Ik: "En 3 keer 7". Maar dat bracht Kootje Kuiper tot protest: "Nietes". Bij 't weggaan was Fok zó in de wolken, dat-ie vroeg: "meester, magge we morgenmiddag wéér? " "Ja", heb ik gul geantwoord. Té gul...

Vooral zijn aandacht voor het zwakbegaafde, voor het vereenza'amde kind is hartvenwarmend. Een voorbeeld. Op zekere middag komt onvenwachts Staals vrouw met hun dochtertje Greetje op school. Ze komen Papa afhalen. Greetje is nog maar een peuter en ziet er schattig uit. De klas is enthousiast, vooral de meisjes. Staal spoort Greetje aan de kinderen gedag te zeggen. De kleine meid stapt kordaat het podium af en loopt langs de rij meisjesbanken. De meisjes doen hun uiterste best Greetje bij hen in de bank te lokken. Maar ze negeert alle lieve

woordjes en gebaren tot ze bij Leentje Roos komt, een wat eenzelvig, verlegen en slordig uitziend kind, een verschoppelingetje in de klas. Wat niemand had verwacht, gebeurde: Greetje stapt resoluut op Leentje af en geeft een zoentje op haar boezelaar! (De gelukkige klas).

Thijssens karakterstructuur is ons getekend in zijn misschien wel bekendste en ook wel beste roman: Kees de Jongen. De gespletenheid waarop ik boven doelde: botsing tussen gevoel en verstand, tussen droom en werkelijkheid, komt in dit boek sterk uit. Kees leeft voortdurend in twee werelden: enerzijds die van de harde realiteit met haar teleurstellingen en vijandelijkheden op school, op straat en thuis, en anderzijds die van de fantasie, waarin de dingen geïdealiseerd worden, een wereld van prestatie, eer, roem, licht en vreugde. De lezer moet daar wel op bedacht zijn. Ongemerkt glijd je van de ene in de andere wereld, soms vertoeft hij bladzijden lang in de droomwereld tot, door een plotselinge "ingreep" van de realiteit, de buitenwereld, het rijk der zeepbellen, uiteen spat. Als we de levensloop van Thijssen volgen, herkennen we in de volwassen vakbondsman, de redacteur en het kamerlid wat zijn persoonsstructuur, zijn ambities betreft, veel van het jongetje dat Kees heette. Ook de volwassen Kees koestert stoute verwachtingen van de toekomst. Heel serieus heeft hij gemeend eenmaal minister van Onderwijs te zullen worden en aldus in staat te zijn het Nederlandse volksonderwijs geducht te hervormen, natuurlijk in het belang van het kind.

Ook wat de plaats van handeling betreft, vinden we in Kees de Jongen vele autobiografische elementen: stadsdeel (Jordaan), de ouders van Kees hebben een winkel (ook Thijssens ouders hadden een winkel), de vader van Kees sterft (Thijssens vader stierf toen Theo elf was) enz.

Waardering

Tot slot wil ik nog iets zeggen over de wereldbeschouwing die aan zijn hele werk ten grondslag ligt. Ik wees reeds op het humanistisch karakter daarvan. Duidelijk komt dit uit bij het sterven van Kees' vader, maar ook in Schoolland wanneer een leerlinge plotseling ernstig ziek wordt en er een ogenblik sprake is van sterven. Dan zien we hoe ontredderd de mens zich voelt die leeft zonder de kennis van wat de Bijbel ons omtrent het sterven leert. Toch merken we hier nog wel, in tegenstelling tot de hedendaagse literatuur, een zekere eerbied voor de dood. Vandaag de dag doet men, ook in jeugdboeken, het doodsmotief af als een heel normaal verschijnsel dat in het biologisch proces het leven afsluit.

Op zaken als eerbied voor het gezag, regels voor het fatsoen en de aangeboren verschillen

tussen de seksen in geestelijk opzicht, hebben in deze boeken hun waarde nog niet verloren. Wat dat betreft, zullen hedendaagse feministen en wereldhervormers dit werk ouderwets en "geheel uit de tijd" noemen.

Uit eenzelfde mensbeschouwing is de welhaast wanhopige reactie bij meester Staal te verklaren, als blijkt dat enkele jongens van zijn klas als een georganiseerde dievenbende in de stadswijk hebben geopereerd. En dat nog wel van jongens die in de klas een voorbeeld voor anderen waren. Dan zie je weer hoe bedriegelijk de humanistische visie van de "goede mens" is, en hoe de optimistische mensbeschouwing in de opvoeding finaal gelogenstraft wordt.

In bovengenoemd licht moeten we ook het feit zien dat een enkele maal misbruik wordt gemaakt van Gods Naam. Dat is jammer en doet zijn werk afbreuk.

De officiële letterkunde is wat aarzelend ten opzichte van Thijssens werk. Hij deelt in dat opzicht het lot van twee andere schoolmeesters-schrijvers, nl. W.G. vd. Hulst en Anne de Vries, die ook over het kind schreven. Deze onderwaardering voor alle drie is overigens m.i. geheel ten onrechte. Ik ruil verschillende van onze hedendaagse hooggeprezen literatoren die over hun jeugdervaringen schrijven graag voor bovengenoemden in.

NOTEN:

1) Martin Schouten Het geheim van Theo Thijssen. (Haagse Post, 23-10-1976).

2) Theo Thijssen: Schrijver vanuit het kinderhart. Artikel zonder naam van auteur uit 'Nederland Dagblad', 16-6-1979.

3) idem.

Romans en verhalen van Thijssen: Barend Wels (1908), Jongensdagen (1909), Taal en schoolmeester (1911), Kees de Jongen (1923), Schoolland (1925), De gelukkige klas (1926), Het grijze kind (1927), Egeltje (1929), Het taaie ongerief (1932), Een bonte bundel (1935), In de ochtend van het leven (1941).

j. Koppejan

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987

De Reformatorische School | 64 Pagina's

Theo Thijssen, een schoolmeester met een groot kinderhart (1879-1943)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987

De Reformatorische School | 64 Pagina's