Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bestuursinformatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bestuursinformatie

Bestuursinformatie

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Einddatum indiening aanvragen op grond van artikel 101 WBO verschoven

In "De Reformatorische School" van maart 1987 is een artikeltje van ondergetekende opgenomen, getiteld "Aanvragen vergoeding

materiële instand­

houding in verband met bijzondere omstandigheden".

In dat artikeltje is uiteengezet dat artikel 101 van de Wet op het basisonderwijs het bevoegd gezag van een bijzondere school de mogelijkheid biedt de minister van Ondenwijs en Wetenschappen verhoging van de vergoeding voor de materiële instandhouding te vragen, indien op grond van bijzondere omstandigheden van de school het totale bedrag niet voldoende is voor de noodzakelijke uitgaven van de school.

Er moet dus aan twee voorwaarden voldaan zijn, wil een schoolbestuur in aanmerking komen voor een verhoging van de vergoeding voor de materiële instandhouding op grond van artikel 101 WBO:

1. het totale bedrag dat voor de materiële instandhouding wordt ontvangen, is niet voldoende voor de noodzakelijke uitgaven van de school; 2. de school moet in bijzondere omstandigheden verkeren.

Venwezen wordt verder naar de circulaire van staatssecretaris Van Leijenhorst d.d. 22 november 1985, kenmerk C 850273, BO/ SMI-721.142 over dit onderwerp. Artikel 101 WBO bepaalt dat een aanvraag om verhoging van de vergoeding voor de materiële instandhouding op grond van bijzondere omstandigheden moet worden ingediend vóór 31 december van het kalenderjaar waarin de voortopige vaststelling van de bedragen voor de materiële instandhou­ ding van het volgend kalenderjaar plaatsvindt. De voorlopige programma's van eisen voor 1988 zijn echter nog steeds niet vastgesteld. Dit houdt uiteraard verband met de door het kabinet aan de Tweede Kamer voorgestelde bezuinigingen op de materiële vergoeding voor het basisonderwijs in 1988. Het indienen van verzoeken op grond van artikel 101 WBO vóór 31 december 1987 is voor de schoolbesturen als gevolg daarvan niet mogelijk.

In het overleg tussen de besturenorganisaties in het bijzonder onderwijs (waaronder de VG.S.) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met de directie basisonderwijs van het ministerie is daarom overeengekomen dat verzoeken op grond van artikel 101 ook na 31 december 1987 zullen kunnen worden ingezonden. De publicatiedatum van de voorlopige programma's van eisen voor 1988 zal eerst worden afgewacht. Daarna zal worden bezien wat een redelijke sluitingstermijn is voor het indienen van verzoeken ex artikel 101 WBO.

Deze uiterste ontvangstdatum zal in "Uitleg", voorlichtingsmagazine van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, worden gepubliceerd.

2. Oplossing Icnelpunten als gevolg van invoering 1 teldatum basisonderwijs

Zoals in een artikeltje van ondergetekende in "De Reformatorische School" van november 1987 is uiteengezet zal de Wet op het basisondenwijs met ingang van 1 januari 1988 gewijzigd worden met betrekking tot de teldata. Deze wijziging houdt in dat de huidige 3 teldata vervangen worden door 1 teldatum, te weten 16 januari. Op sommige scholen zou deze wetswijziging nadelige gevolgen kunnen hebben voor de formatie voor het schooljaar 1988-1989. leder schoolbestuur dan wel directeur kan dit voor zijn basisscho(o)l(en) zelf nagaan.

Overigens kan zich uiteraard ook het geval voordoen dat de vervanging van de 3 teldata door 1 teldatum voordelige gevolgen heeft voor de formatie van een school. De minister

heeft besloten in elk geval geen overgangsregeling te treffen voor die basisscholen die nadeel ondervinden van de invoering van 1 teldatum voor hun formatie. Wel is door de directie basisonderwijs van het departement de toezegging gedaan dat een basisschool waarde invoering van 1 teldatum tot gevolg heeft dat de formatie voor het schooljaar 1988-1989 met 0, 3 formatieplaats of meer zou verminderen, aanspraak kan maken op aanvullende formatie in het kader van het aanvullend formatiebeleid. Belanghebbende schoolbesturen wordt verzocht contact op te nemen met het VG.S.-bureau.

3. Vakantiespreiding in het onderwijs

In januari 1986 verscheen een circulaire in brochurevorm (kenmerk DGBO 724.355; C85018409) van de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, drs. N.J. Ginjaar-Maas en drs. G. van Leijenhorst over de vakanties van scholen voor basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs. In deze circulaire werd de regeling vakantiespreiding voor 1986-1987 de volgende schooljaren uiteengezet.

Het doel van deze regeling was een nog betere vakantiespreiding te bevorderen. Belangrijke kenmerken van de nieuwe regeling waren dat:

a. het begin en het einde van de zomervakantie nu ook voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs verplicht werden voorgeschreven;

b. de duur van de zomervakantie voor het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs op zeven weken werd gebracht; c. de bestaande regioindeling werd gewijzigd.

Deze vakantieregeling moet in 1988 worden geëvalueerd. Daarbij zullen tevens de data voor de zomervakantie van de schooljaren 1989-1990; 1990-1991 en 1991- 1992 definitief worden vastgesteld.

De nieuwe vakantiespreidingsregeling heeft voor wat de zomervakanties betreft nogal wat knelpunten met zich meegebracht.

Het belangrijkste probleem in dit verband doet zich voor in gezinnen met kinderen die scholen in verschillende regio's bezoeken. In het algemeen komt dit vrij frequent voor bij gezinnen die in de grensstreken van de vastgestelde vakantiespreidingsregio's wonen. In het bijzonder echter doet zich dit probleem gevoelen binnen de reformatorische bevolkingsgroep. Gegeven de grofmazige spreiding van met name het reformatorisch voortgezet ondenwijs doet zich vrij veelvuldig de situatie voor dat een of meer jonge kinderen uit één gezin de basisschool ter plaatse of in de nabije omgeving bezoeken, terwijl een of meer oudere kinderen een reformatorische streekschool voor voortgezet onderwijs in een andere vakantiespreidingsregio bezoeken. De periode waarin alle kinderen uit hetzelfde gezin zomervakantie hebben, beslaat in die situaties in het meest ongunstige geval vier weken. Het ministerie heeft zich tot nu toe op het standpunt gesteld dat individuele ontheffingen van de vakantiespreidingsregeling aan scholen of gemeenten in principe niet kunnen worden verleend.

Over deze materie zijn in de Tweede Kamer op 25 mei 1987 schriftelijke vragen gesteld door het Tweede Kamerlid M. Leerling van de R.P.F. Deze vragen met de daarop door staatssecretaris drs. N.J. Ginjaar-Maas gegeven antwoorden zijn afgedrukt in "Uitleg" nr 95 d.d. 1 juli 1987, p. 10. De bewindsvrouwe merkt bij haar beantwoording onder meer op dat in de praktijk gebleken problemen met betrekking tot de vakantiespreidingsregeling na de zomervakantie in 1987 bij het departement kunnen worden ingediend.

Schoolbesturen die met de hierboven bedoelde problemen met betrekking tot de vakantiespreidingsregeling geconfronteerd worden, wordt geadviseerd deze problemen te melden bij de directie basisonderwijs van het ministerie. Deze aangemelde

probleemgevallen zullen door het departement worden meegenomen bij de tussentijdse evaluatie van de vakantiespreidingsregeling in 1988.

Indien alle probleemsituaties worden aangemeld, zou dit eventueel bijstelling van de vakantiespreidingsregeling tot gevolg kunnen hebben of althans een ruimere toepassing van ontheffingsmogelijkheden.

Dezerzijds zal het op prijs gesteld worden indien eventuele reacties aan het ministerie met betrekking tot deze problematiek ook aan het VG.S.-bureau worden doorgegeven.

4. Het verlenen van partiële medewerking door gemeentebesturen bij aanvragen ex artikel 74 W.B.O.

Bij dezerzijds schrijven d.d. 22 mei 1986, nr. H. 22.586/43 is de aangesloten schoolbesturen in het basisonderwijs een notitie toegezonden over "Artikel 74 van de Wet op het basisonderwijs".

In die notitie is onder punt D. (p. 11) onder meer ingegaan op de overgangsproblematiek die zich kan voordoen bij het aanvragen op grond van artikel 74 van vervanging van de c.v-installatie en van de dak- en vloerbedekking. In dat verband is onder meer gesteld dat bij dergelijke aanvragen door het desbetreffende gemeentebestuur een partiële medewerking zou kunnen worden voorgesteld, inhoudende dat het schoolbestuur een gedeelte van de kosten van de vervanging van de c.v-installatie, de vloerbedekking of de dakbedekking voor zijn rekening neemt. Dit zou dan bekostigd moeten worden uit de in hel verleden door het schoolbestuur opgebouwde reserves. De schoolbesturen werd geadviseerd niet zonder meer met dergelijke voorstellen van de gemeentebesturen akkoord te gaan. Dit op grond van hierna nog te noemen redenen.

In de praktijk is gebleken dat verschillende gemeentebesturen bij aanvragen op grond van artikel 74 WBO tot vervanging van de c.v-installatie en van de dak- en vloerbedekking, hebben besloten tot het verlenen van partiële medewerking in die zin dat bij de beoordeling van de aanvraag rekening werd gehouden met de door het schoolbestuur in het verleden (vóór 1 augustusl 985) opgebouwde reservepositie voor groot onderhoud. Dit betekent dat de gemeente van oordeel was dat slechts medewerking moest worden verleend voor dat deel van de desbetreffende vervangingscyclus dat betrekking heeft op de periode nè 1 augustus 1985.

Tegen zodanige besluiten tot partiële medewerking van een gemeenteraad is door verschillende schoolbesturen beroep ingesteld op grond van de volgende overwegingen:

1. Noch de Wet op het basisonderwijs, noch de Overgangswet Wet op het basissonderwijs (OWBO) bieden een grondslag voor het bij de medewerking door de gemeenteraad op grond van een verzoek ex artikel 74 WBO rekening houden met de reserves die in het verleden door het schoolbestuur opgebouwd (hadden kunnen) zijn. De wetgever heeft kennelijk niet willen voorzien in een overgangsregeling die gemeenteraden de mogelijkheid zou bieden bij het nemen van medewerkingsbesluiten de eventueel opgebouwde reserves bij schoolbesturen in aanmerking te nemen;

2. Elke gemeente ontvangt in het kader van de Londo-bekostigingssystematiek een vergoeding voor het technisch onderhoud van alle in de gemeente gelegen schoolgebouwen van zowel het openbaar als het bijzonder basisondenwijs. Dit bedrag moet voldoende zijn om medewerking te verlenen aan die aanvragen van schoolbesturen op grond van artikel 74 WBO, die de normale eisen aan het geven van onderwijs te stellen, niet overschrijden, zonder dat rekening behoeft te worden gehouden met eventuele door de bijzondere schoolbesturen opgebouwde reserves. Het uitgangspunt van de door de Commissie Londo ontwikkelde bekostigingssystematiek is dat de aan de gemeente verstrekte rijksvergoeding op termijn bezien kostendekkend is. Met andere woorden: wanneer de door de schoolbesturen opgebouwde reserves worden afgetrokken van het door de gemeente bij volledige medewerking uit te keren bedrag, houdt de gemeente geld over van de rijksvergoeding die in het kader van artikel 74 WBO wordt verstrekt;

3. De schoolbesturen hebben de in het verleden opgebouwde reserves ook nodig voor het betalen van voorzieningen die onder de bekostigingssystematiek van de Lager-Onderwijsweg 1920 en onder de Kleuterondenwijswet voor re-

kening van de gemeente kwamen en onder het nieuwe bekostigingsstelsel voor het basisonderwijs door het schoolbestuur uit de vergoeding voor de materiële instandhouding moeten worden betaald. Te denken is hierbij aan de vervanging en vernieuwing van onderonderwijs (OWBO) bieden een grond-

4. De schoolbesturen in het bijzonder basisondenwijs moeten de in het verleden opgebouwde reserves ook benutten voor de aanvulling van inventaris die behoort bij het programma van eisen voor de eerste inrichting van een basisschool maar die niet in de school aanwezig zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf van stencil- en kopieerapparatuur en van nieuwe taal- en rekenmethodes.

De Kroon heeft echter in een beroepszaak die was aangespannen door een bijzonder schoolbestuur tegen een gemeente wegens het niet verlenen van medewerking aan een aanvraag op grond van artikel 74 WBO, bepaald dat de desbetreffende gemeenteraad bij de beoordeling van de aanvraag terecht medewerking aan de aanvraag had geweigerd, op grond van het feit dat het schoolbestuur als gevolg van de in het verleden opgebouwde reserves al voor de inwerkingtreding van de Wet op het basisonderwijs in staat kon worden geacht de voorziening zelf te bekostigen.

Deze Kroonuitspraak is gegeven bij Koninklijk Besluit van 30 september 1987, nr. 27 (K.B. Helmond).

Bovendien is met ingang van 1 januari 1988 een wijziging van artikel 74 WBO in werking getreden die inhoudt dat de gemeenteraad bij de beoordeling van een aanvraag ex artikel 74 WBO rekening moet houden met de door het bevoegd gezag vóór de inwerkingtreding van de Wet op het basisonderwijs ontvangen vergoedingen voor de exploitatiekosten.

De desbetreffende wijziging van de WBO is meegenomen met de wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO) en de Overgangswet ISOVSO met betrekking tot het aanbrengen van wijzigingen in het bekostigingsstelsel van deze wetten. Aan het nieuwe bekostigingsstelsel voor het (voortgezet) speciaal onderwijs dat met deze wetswijziging is totstandgekomen is in "De Reformatorische School" van decem­ ber 1987 een artikel gewijd door mr. J.G. Macdaniel.

De hierboven aangegeven wijziging van artikel 74 WBO was overigens niet opgenomen in het wetsvoorstel dat door de regering aan de Tweede Kamer is aangeboden. De wijziging is in het wetsvoorstel opgenomen als gevolg van het door de Tweede Kamer aannemen van een amendement van de heer Huys (PvdA).

Artikel 74, derde lid, van de WBO luidt nu als volgt: (de als gevolg van het amendement- Huys opgenomen aanvulling is cursief gedrukt): "De gemeenteraad willigt een verzoek slechts in, indien de normale eisen aan het geven van onderwijs te stellen, niet worden overschreden. Een overschrijding van de normale eisen als bedoeld in de vorige volzin, is mede aanwezig voorzover het bevoegd gezag, op grond van bedragen, die voor een voorziening als gewenst, zijn opgenomen in de door het bevoegd gezag ontvangen vergoedingen voor de exploitatiekosten, kan worden geacht de kosten van de gewenste voorziening uit die ontvangen vergoedingen te bestrijden".

Met teleurstelling moet geconstateerd worden dat de Kroon en de wetgever beide met voorbijgaan aan de valide argumenten van de bijzondere schoolbesturen, hebben gemeend de gemeentebesturen in het gelijk te moeten stellen in de problematiek van de (partiële) medewerking bij aanvragen ex artikel 74 WBO. Het instellen van beroep door bijzondere schoolbesturen tegen besluiten van gemeenteraden tot het niet verlenen van (volledige) medewerking aan verzoeken ex artikel 74 WBO is dan ook niet meer zinvol.

Terzijde wordt er in dit verband overigens nog op gewezen dat in de wet waarbij het nieuwe bekostigingsstelsel voor het (voortgezet) speciaal onderwijs is ingevoerd, naast een wijziging van artikel 74, eveneens enkele andere veranderingen van de WBO en de OWBO zijn meegenomen, waaronder de wijziging inzake het herstel van constructiefouten die niet op derden verhaalbaar zijn.

Op deze plaats wil ik met name nog wijzen op de wijziging van artikel 88 WBO. Aan dit artikel is een nieuw zesde lid toegevoegd, dat als volgt luidt:

"Indien een school in het hoofdgebouw alsmede in een of meer andere gebouwen is gevestigd, worden de laatstbedoelde gebouwen, nadat volgens bij algemene

maatregel van bestuur te stellen regelen de bekostiging door het Rijk voor een dislocatie wordt beëindigd, nog ten hoogste drie maanden voor de school gebruikt".

Op deze plaats wordt verder geen commentaar gegeven op deze nieuwe bepaling. Ik wijs er slechts op dat het gevolg van dit nieuwe artikellid is dat een leeggerekende dislokatie uiterlijk drie maanden nadat deze is leeggerekend door de school verlaten moet zijn.

5. Inspectie van de schoolgebouwen in het basisonderwijs door het bouwcentrum In twee fasen

Het afgelopen jaar zijn alle 13.000 schoolgebouwen in het basisonderwijs bezocht door inspecteurs van het Bouwcentrum uit Rotterdam. Dit teneinde de gebouwen op te meten aan de hand van een uitvoerige en gedetailleerde meetinstructie. De aldus verkregen meetgegevens zullen door het ministerie als uitgangspunt voor de vergoedingen voor de materiële instandhouding en de stichtingskosten worden gebruikt. Het betrof hier de eerste fase van het onderzoek van het Bouwcentrum van alle basisschoolgebouwen. Algemeen geformuleerd behelsde deze eerste fase van het onderzoek van het Bouwcentrum een inventarisatie van de bekostigingsindicatoren die van belang zijn voor het verstrekken van een juiste vergoeding door het ministerie. De brutovloeroppervlakte, de bruto omtrek en het aantal verdiepingen zoals deze door het Bouwcentrum zijn vastgesteld, worden overgenomen in het huisvestingsbestand van het WBO-systeem.

Op grond van deze gegevens wordt vervolgens de vergoeding voor de materiële instandhouding herrekend vanaf 1 augustus 1985, dan wel vanaf het moment dat het gebouw door het schoolbestuur in gebruik is genomen. Tevens zullen de gegevens van het Bouwcentrum worden gebruikt om de bestaande programma's van eisen nader te verfijnen. Alle besturen van basisscholen hebben alvorens de medewerkers van het Bouwcentrum een bezoek aan hun scho(o)l(en) brachten een aankondigingsbrief ontvangen.

Eind september 1987 zijn de metingen van het Bouwcentrum in het kader van de eerste fase afgerond. Alle besturen van basisscholen hebben van het ministerie bericht ontvangen inzake de uitslag van de metingen van het Bouwcentrum. Daarop kon door de schoolbesturen worden gereageerd. In die reactie diende beargumenteerd te worden aangegeven waarom het schoolbestuur van mening was dat één of meer (bekostigings-)indicatoren onjuist waren aangegeven en welke waarde(n) de indicalor(en) volgens het schoolbestuur dan wel zou(den) moeten hebben.

Enige tijd geleden is door het ministerie In samenwerking met de medewerkers van het Bouwcentrum een voorlichtingsbijeenkomst belegd voor medewerkers van de schoolbesturenorganisaties (waaronder de VG.S.) over de twee fasen van de inspectie van de basisschoolgebouwen door het Bouwcentrum.

Ten aanzien van de eerste fase - het opmeten van de kwantitatieve gegevens van de basisschoolgebouwen - werd onder meer meegedeeld dat slechts in 50 gevallen de door het Bouwcentrum opgenomen gegevens exact overeen kwamen met de gegevens die het schoolbestuur in het verleden zelf had opgemeten en die op het ministerie gebruikt werden als grondslag voor de bekostiging van de materiële instandhouding. In de gevallen waarin het verschil tussen de opgaaf van het schoolbestuur en de meting door het Bouwcentrum minder bedroeg dan 10% gaat het departement ervan uit dat de door het Bouwcentrum vermelde gegevens juist zijn, tenzij door het schoolbestuur beargumenteerd wordt aangetoond dat de door het Bouwcentrum verzamelde gegevens niet correct zijn.

Veel van de geconstateerde verschillen zijn overigens veroorzaakt door het feit dat de meetinstructie die door de medewerkers van het Bouwcentrum moest worden gebruikt en de meetinstructie die door de schoolbesturen destijds werd gehanteerd, niet helemaal met elkaar overeenstemmen. In die gevallen waarin een verschil van 10% of meer werd geconstateerd tussen de meetgegevens van het schoolbestuur en die van het Bouwcentrum - het ging hierbij om 1600 schoolgebouwen - heeft herrekening plaatsgevonden of zal deze nog plaatsvinden. Half november 1987 waren er reeds 800 van die 1600 gebouwen nagemeten. In 550 gevallen bleek dat de metingen van het Bouwcentrum juist waren. Een groot aantal van de verschillen werd verder veroorzaakt door het feit dat in de periode tussen het tijdstip dat het schoolbestuur het gebouw had opgemeten en de datum van

de metingen van het Bouwcentrum, veranderingen (meestal uitbreidingen) aan het gebouw hadden plaatsgevonden, die nog niet door het departement in de administratie waren verwerkt. De verwachting is gewettigd dat slechts in een bijzonder klein aantal gevallen zal blijken dat de door de medewerkers van het Bouwcentrum aan de hand van de meetinstructie verrichte opmetingen opjuist zijn geweest.

Uit de hiervoor bedoelde voorlichting van het ministerie en het Bouwcentrum aan de medewerkers van de schoolbesturenorganisaties is ondergetekende duidelijk geworden dat de metingen door het Bouwcentrum en de verwerking van die meetgegevens op een uiterst zorgvuldige en nauwkeurige wijze geschied zijn. Bovendien is in de door het Bouwcentrum gehanteerde methodiek een groot aantal automatische contrólemomenten ingebouwd, zodat de kans op fouten uiterst gering moet worden geacht.

Fase II

De tweede fase van de inspectie door het Bouwcentrum van alle basisschoolgebouwen heeft betrekking op de kwalitatieve aspecten van die gebouwen. Deze tweede inspectieronde wordt gehouden om inzicht te bieden in de staat van onderhoud van de basisschoolgebouwen. Met deze tweede ronde wordt begin 1988 een aanvang gemaakt. Deze tweede fase moet in 1990 zijn afgerond. In "Uitleg", het voorlichtingsmagazine van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, nr 77 van 21 januari 1987 en nr. 88 van 15 april 1987 is een tweetal artikeltjes over deze tweede inspectieronde door het Bouwcentrum, opgenomen, Uit die artikeltjes en uit de door het Bouwcentrum in de meergenoemde voorlichtingsbijeenkomst verstrekte informatie blijkt onder meer dat het Bouwcentrum van het ministerie de opdracht heeft gekregen om de onderhoudstoestand van de basisschoolgebouwen op een bepaald moment in kaart te brengen. Het gaat dus om een momentopname, waarover uitgebreid zal worden gerapporteerd.

Het is hierbij van groot belang goed in het oog te houden dat het doel van deze inventarisatie van de onderhoudstoestand van de basisschoolgebouwen in de eerste plaats is het ministerie een overzicht te bieden van de onderhoudssituatie van de schoolgebouwen. Het zal duidelijk zijn dat dit vanuit het oogpunt van het opstellen van begrotingen en het evalueren van met name de programma's van eisen uit de Londo-bekostigingssystematiek die betrekking hebben op het onderhoud van schoolgebouwen (preventief onderhoud, technisch onderhoud en ingrijpend onderhoud) van groot belang is.

Het belangrijkste doel van de kwaliteitsinspectie van de gebouwen is dus om op macroniveau een overzicht te krijgen van de onderhoudstoestand van de schoolgebouwen. Het gaat het ministerie erom het Londo-bekostigingsstelsel te toetsen, zonodig te verfijnen en gedetailleerd inzicht te verkrijgen in de huidige staat van onderhoud van de buitenkant van de schoolgebouwen en een summier inzicht van de staat van onderhoud van de binnenkant. Dit betekent uiteraard niet dat de schoolbesturen zelf niets met de inspectiegegevens van het Bouwcentrum zouden kunnen doen. Eerst zal door het Bouwcentrum de direct zichtbare onderhoudsbehoefte in kaart worden gebracht. Voor het buitenwerk zal dat, zoals aangegeven, nauwkeurig en in detail gebeuren en voor het binnenwerk zal dat meer een schatting zijn. Per mate-

riaal en element worden de gebreken geregistreerd, die naar acht soorten worden onderscheiden. Per soort gebrek wordt de omvang en de intensiteit van het gebrek genoteerd en aan de hand daarvan wordt de conditie van het gebouw vastgesteld. Er zal een "conditieschaal" worden gehanteerd met zes stappen, variërend van nieuwbouwconditie tot achterstandsituatie. De geconstateerde gebreken worden aan het schoolbestuur doorgegeven. Aan de hand daarvan kan door het schoolbestuur een beheersplanning worden opgesteld.

Voorzover de toestand van het gebouw daartoe aanleiding geeft, wordt na de inspectie aangegeven wat de noodzakelijk geachte onderhoudsactiviteiten zijn in de eerstkomende vijf jaar. Onderhoudsactiviteiten die niet noodzakelijk zijn in de eerstvolgende vijf jaar, gerekend vanaf de datum van de inspectie, worden niet in het onderhoudsplan opgenomen. Het onderhoud dat noodzakelijk in de eerstvolgende vijf jaar moet plaatsvinden wordt opnieuw in acht soorten onderscheiden en per materiaal en element wordt aangegeven welke ingreep noodzakelijk is. Aan de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden wordt een prioriteitsscore toegekend, zodat een urgentieprogramma voor het onderhoud kan worden ontwikkeld. Dit urgentieprogramma zal aan het bestuur worden verstrekt.

Tot zover gaat het om het constateren van gebreken aan het schoolgebouw op het moment dat de inspectie plaatsvindt en waarvan de bevindingen aan het schoolbestuur worden meegedeeld.

Los daarvan staat de oordeelsvorming: hoe moeten de geconstateerde gebreken worden hersteld en onder welk programma van eisen hoort dat thuis?

In de door het Bouwcentrum ontwikkelde methodiek wordt deze oordeelsvorming genormeerd, dat wil zeggen: de geconstateerde gebreken worden in een computerprogramma ingevoerd en de computer trekt zelfde daarbij behorende conclusies. Deze conclusies worden aan het ministerie doorgegeven zodat aan de hand daarvan ten departemente een macro-overzicht kan worden opgesteld van de onderhoudssituatie van de basisschoolgebouwen in Nederland.

Overigens zullen de schoolbesturen wel een computeruitdraai ontvangen van de uitslag van de inspectie door het Bouwcentrum. Welke gegevens precies in deze computeruitdraai zijn opgenomen, is thans nog niet bekend.

De eerste rapportages van het Bouwcentrum zullen naar verwachting in het voorjaar van 1988 verschijnen.

Mr. P. Hugense.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

De Reformatorische School | 64 Pagina's

Bestuursinformatie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

De Reformatorische School | 64 Pagina's