Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe het pedagogisch leef- en werkklimaat op een reformatorische school (voor V.O.) moet zijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe het pedagogisch leef- en werkklimaat op een reformatorische school (voor V.O.) moet zijn

Bezinning

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een bijbelse handreiking

1. Opvoeden een gunst van de Heere maar een onmogelijke opdracht

Het is een gunst van de Heere dat er reformatorische scholen mogen zijn. Als wij deze zegen inleven, voelen we ons klein en nietig worden. Wie is immers bekwaam om onderwijs te geven dat de toets van de Goddelijke kritiek kan doorstaan? Niemand immers!

Als wij schrijven over het pedagogisch leef- en werkklimaat op school, moeten wij bedenken dat een reformatorische school stichten en uitbouwen alleen te danken is aan de trouw van Hem die in de lijn der geslachten wil werken.

Dit betekent niet dat wij (ouders en onderwijzend personeel) niet verantwoordelijk zijn voor de sfeer en de leer op een reformatorische school. Hoe meer wij dit beseffen, des te meer zullen wij samen, met en voor elkaar, het aangezicht des HEEREN zoeken of Hij onze zwakke pogingen om op te voeden in de leer der zaligheid, wil

zegenen. Dit brengt met zich mee dat wij (ouders en docenten, maar ook niet-onderwijzend personeel) eerlijk en open met elkaar omgaan.

2. Openheid van de school naar de ouders

Er moet openheid zijn. Niet op alle punten natuurlijk. Een gezin heeft een bepaalde intimiteit, die niet doorbroken mag worden. Dit geldt in zekere mate ook zelfs van de school. De hoofdzaken dienen echter wederzijds bespreekbaar te zijn. Wij moeten ons kunnen verantwoorden, waarom wij een leerling of een klas zó aanpakken. Daarbij moeten wij leren, dat wij in eerste instantie uit moeten gaan van de "goede" bedoeling van ouders of docenten. De bedoeling kan echter in het geheel van de opvoeding toch eenzijdig of zelfs kortzichtig zijn. Als wij menen dat dit zo is, dan moeten wij vanuit Gods Woord elkaar in liefde hierop wijzen. Dat openheid en verantwoording afleggen een bijbelse zaak is, blijkt o.a. uit Handelingen 26: 2 waar Paulus zich voor Agrippa verantwoordt. Petrus spreekt zelfs over de bereidheid "tot verantwoording aan een ieder, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is" (zie 1 Petrus 3: 15). Dat bij ons de bereidheid om ons te verantwoorden aanwezig moet zijn, blijkt vooral als wij het boek Handelingen openslaan, (zie Hand. 19 : 33; 22 : 1; 25 : 16; 26 : 24). Kortom, de openheid van de school naar de ouders is een geboden zaak. Ze kan alleen vruchtbaar zijn als ze gebaseerd is op dezelfde reformatorische grondslag. De school mag echter nooit geannexeerd worden door de ouders. Ze heeft een eigen verantwoordelijkheid en pedagogische taak.

3. Hoe moeten wij met onze leerlingen omgaan?

Als wij de volstrekte afhankelijkheid van Gods genade en barmhartigheid beseffen, dan bedenken we tevens dat een reformatorische school geen vanzelfsprekend bezit is. Dan wordt ons leven getypeerd door de ootmoedige luisterhouding: "Spreek, Heere, want Uw knecht hoort". Tot deze luisterhouding moeten we elkaar steeds oproepen. Daarom beginnen we de week ook met een weekopening voor alle leerlingen. We moeten het immers allen hebben van Gods Woord! Eerbied voor Gods Woord is uitermate belangrijk. Daarom leggen wij als docenten grote nadruk op het meenemen van een eigen Bijbeltje. U moet dit niet overdreven vinden. Luther zei dat hij het liefst zijn eigen Bijbel bij zich had, omdat hij op de bladzijde nauwkeurig teksten wist te vinden!

We zijn, als het goed is, dankbaar dat wij met elkaar rondom Gods Woord mogen beginnen. Die dankbaarheid komt op uit Gods Woord en keert er ook weer naar terug. Dit zal, als er recht om gesmeekt is, ook in de weeksluiting bemerkt worden. Vanuit onszelf is deze dankbaarheid er nooit. Laten we daarom bidden of wij ook op de juiste wijze en met de juiste bedoeling Hem mogen danken.

Met leerlingen omgaan is een mooie, maar ook moeilijke opdracht. Onze onbekwaamheid moet ons uitdrijven naar de Heere. Hij heeft recht op onze inzet en liefde.

Willen we leerlingen opvoeden, dan dienen we hun situatie te kennen. We moeten hun leefwereld doorgronden. Dan kunnen we hen écht helpen. In de Bijbel komt het steeds weer voor dat de HEERE rekening houdt met de zwakheid van de mensen. Hij spreekt hen aan in hun situatie. Hij geeft goddelijke lessen. Hierbij valt het op dat Hij er op let wat de mensen kunnen bevatten. De HEERE gaat op onderscheiden wijze met Zijn volk om. Het volk Israël kreeg veel aanschouwelijk onderwijs (denk maar aan de tabernakel, offerdienst, priesters, koperen slang, enz.). In het Nieuwe Testament is dit ook niet geheel verdwenen. De sacramenten onderstrepen wat het Woord Gods laat horen.

De Heere houdt zelfs rekening met de individuele verschillen van Zijn kinderen. Elia wordt in zijn moedeloosheid door Hem opgericht. De impulsieve Petrus wordt indringend vermaand. De zwaarmoedige Thomas wordt gewezen op de wonden van Jezus, opdat hij daar al zijn troost in zou zoeken en vinden. In het boek Spreuken worden vooral levenslessen voor de jeugd beschreven. "Dwaasheid is (namelijk) in het hart van de jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen" (Spreuken 22 : 15).

Wij dienen dus de dwaasheid, die vooral in de jeugdtijd voorkomt, in te perken en te beteugelen. Vermaningen en terechtwijzingen moeten de jongeren aansporen tot een godzalig leven. Het doel van de straffen moet dan ook zijn dat jongeren hun leven beteren en dat de andere leerlingen afgeschrikt worden om het kwade te doen. Straffen is geen eenvoudige zaak. Wie straft, moet namelijk tegelijkertijd liefhebben. Wie straft, houdt een leerling vast en hoopt van harte op een betere levensstijl, die van binnen uit gezocht wordt! Goedkeuringen en pluimpjes mogen ook niet ontbreken. Deze goedkeuringen moeten niet alleen slaan op leerprestaties, maar ook op het gedrag van leerlingen. Leerlingen moeten van harte iets laten of doen. We mogen niet alleen letten op de uiterlijke vorm, hoewel deze niet onbelangrijk is.

Als docenten moeten we leren leerlingen niet alleen vanuit ons eigen vak te bezien, maar vooral ook te letten op de totaliteit van hun persoonlijkheid. Wanneer er scheefgroei geconstateerd wordt, mogen we niet moedeloos worden. Wanneer er een goede ontwikkeling zichtbaar wordt, mogen we niet denken dat we "er zijn". Pessimisme en optimisme zijn op zich geen "bijbelse" begrippen. In het pessimisme en het optimisme zoeken we het namelijk nog teveel in de mens zelf! We moeten leren het van de HEERE te venwachten. Wanneer er reden is voor bezorgdheid roepen wij des te meer Hem aan. Wanneer er reden is tot blijdschap danken wij Hem uit Wien dit alles voortkomt. Als er aanleiding is tot vrees, dan moeten we vooral goed leren zien, dat de Heere daar rekening mee heeft gehouden. Denk hierbij ook aan de tekst: "Werp al uw bekommernissen op Hem, want Hij zorgt voor u". Hij belooft het niet voor niets: "Ik zal uw God zijn en de God van uw zaad". De God der vaderen denkt aan Zijn

verbond. Het verbond rust immers in Gods trouw. Hij laat niet af om in de lijn der geslachten mensen op te zoeken. "Het zaad zal Hem dienen", ondanks de grote afval. Het Verbond van God dient ons fundament te zijn bij de opvoeding.

Als wij willen leren goed met leerlingen om te gaan, dan moeten we zien dat fieel ons leven door de liefde beheerst moet worden. De kwaliteit van ons bestaan wordt bepaald door het bezit van de liefde. De liefde is fundamenteel; zij spreekt niet van een bepaalde verhouding, maar draagt elke verhouding; zij geeft de richting van het leven aan, omdat zij zich richt op Gods Wet en Evangelie. De liefde uit zich in de Bijbel in opkomen voor de ander, zich om hem bekommeren. Liefde geven betekent dan ook beschikbaar zijn voor de ander Zo ging het in het leven van Jezus. De mensen konden en mochten op Hem rekenen. Een trek van Jezus' liefde is Zijn trouw. Zo moeten ook wij beschikbaar zijn voor leerlingen. Hoe moet dit als wij zelf moe zijn of terneergeslagen? Het is onmogelijk bij de mensen, maar wel mogelijk bij God! Liefde kost zelfverloochening. Liefde geeft niet alleen, maar vergeeft ook. Dit bleek in het leven van de Heere Jezus. Mocht Hij ons dit ook enigszins leren. Liefde is het allesbeslissende in het leven. Zelfs het geloof werkt door de liefdel

Wie lief heeft, leert ook luisteren naar de ander Het voornaamste is, of wij naar de Heere hebben leren luisteren, want dan zullen wij ook naar leerlingen vanuit Gods Woord kunnen luisteren. Dan kunnen we hen met Gods hulp ook luisteren leren. Opm.: Hier wordt gesproken over de reine, zuivere liefde (zie 1 Korinthe 13); niemand kan hieraan beantwoorden. Toch dienen wij er met Gods kracht uit te leren leven.

4. Hoe dienen wij les te geven?

Het mag duidelijk zijn, dat docenten in de eerste plaats de taak hebben om les te geven. Aangezien zij ook in hun lesgeven omgaan met leerlingen, hebben wij gemeend punt drie en vier nauw met elkaar te verbinden. Ze zijn slechts enigszins van elkaar te scheiden. Het lesgeven wordt toch vooral bepaald door onze gezindheid t.o.v de leerlingen? Onze woorden

in de les mogen niet in strijd zijn met onze daden.

Volgens Augustinus moet een leraar opgewekt (hij noemt het "hilaritas") lesgeven. Deze opgewektheid moet voortkomen uit de liefde tot God en de leerlingen. Hij beklemtoont dat leraren de interesse van leerlingen moeten wekken door hun leerstof zo boeiend mogelijk voor te dragen. Bovendien moeten we zoveel mogelijk rekening houden met individuele eigenschappen van leerlingen. Dit houdt ondermeer in dat het aanpassingsvermogen van docenten groot moet zijn. Dit zal in een dynamische tijd als de onze alleen maar moeilijker worden.

Het lesgeven moet niet vaag zijn. Er moeten duidelijke lijnen getrokken worden. Met overtuiging dienen wij helder en klaar licht te werpen op de wezenlijke zaken binnen ons vakgebied.

Bij ons lesgeven moeten we aan de ene kant rekening houden met de traagheid en onkunde van leerlingen, terwijl aan de andere kant ook een zekere mate van kennis of een eenzijdige kijk op een bepaald onderwerp aanwezig kan zijn. Vooroordelen proberen we uit de weg te ruimen.

We besluiten dit punt door te stellen dat ons lesgeven gekenmerkt dient te worden door lust en ijver om zaken over te dragen; om tot Gods eer en het welzijn van de jeugd kennis over te dragen.

5. De taak- en cultuurgerichtheid van de school

We hebben gezien dat leerkrachten kennis overdragen. Kennisverwerving is voor leerlingen noodzakelijk om straks in de maatschappij met bekwaamheid een beroep uit te kunnen oefenen.

Spreuken 22 : 6 zegt: "Leer de jongen de eerste beginselen naar de eis van zijn weg; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken".

We moeten leerlingen het a.b.c. leren, anders kunnen zij niet lezen. Feitenkennis behoort ook tot de eerste beginselen. Wie hoofdzaken van buiten kent, kan tot een verstandig beoordelen van mensen en dingen komen. Verstandelijke kennis van Gods Woord is ook onmisbaar. Ze is echter niet genoeg. In de Bijbel gaat het niet in de eerste plaats om een meetbare kennis van de werkelijkheid (laten wij in onze gemechaniseerde wereld dit goed onthouden). Kennen wordt in de Bijbel verbonden met be-kennen, d.wz. kennen in liefdevolle verbondenheid. De totale persoon (verstand, gevoel en wil) is hierbij betrokken.

Vooral het bijbels onderricht moet op het hart van de leerlingen gericht zijn. Dit onderwijs dient zowel in gezin, school en kerk plaats te vinden. Het onderwijs en de opvoeding der school is evenals die van het gezin, volgens Calvijn, op de kerk betrokken. Daarom mag niet eenzijdig gesteld worden dat de school alleen maar voorbereidt op het leven en werken in de maatschappij.

Tot de eerste beginselen behoren ook de kernzaken van de geloofsleer Denk in dit verband aan de hoofdindeling van de catechismus en de twaalf artikelen van het geloof (de Apostolische geloofsbelijdenis).

Bij het kennis verwerven doen we een beroep op de hele persoon van de mens. Daarom wordt er niet eenzijdig de nadruk gelegd op de rationele kennis. We brengen als ouders en leerkrachten de jongeren gevoel voor schoonheid bij. Zo zegt Jakob van zijn zoon Nafthali dat hij schone woorden geeft (Genesis 49:21). Hij kon bepaalde zaken zeer goed onder woorden brengen. Hij was de kunstzinnige zoon van Jakob.

Bij verschillende vakken wordt deze kunstzinnigheid gestimuleerd (denk aan de vakken tekenen, handenarbeid, muziek, lichamelijke oefening en niet te vergeten de talen).

Ook hier geldt dat deze gaven in de dienst van de Heere besteed moeten worden. Bezaieël en Aholiab waren vervuld met de Geest Gods, met wijsheid, met verstand en met wetenschap, namelijk in alle handwerk (zie Exodus 31 : 3 t/m 6).

Wanneer we denken aan de taakgerichtheid van de school, dan kunnen we dit met de

volgende woorden concretiseren: ijver (werklust), volharding, regelmaat, concentratievermogen, gewoonte(n) en orde(ning).

Salomo wijst in Spreuken 6 : 6-8 de luiaard op de mier. Arbeid is een zegen. Daarom moeten jongens en meisjes gestimuleerd worden om op school hun best te doen. Er moet met de talenten gewoekerd worden. De Spreukendichter zegt immers: "Die met een bedriegelijke hand werkt, wordt arm, maar de hand der vlijtigen maakt rijk" (Spreuken 10:4). Indirect wordt hier ook het "spieken" afgekeurd. Het is in wezen diefstal.

Zoals de mieren steeds maar weer alles bijeen vergaderen (meestal zestien uur per dag), zo moeten wij allen met toewijding en volharding ons werk verrichten. Er is echter een tijd om te werken en een tijd om te rusten (zie Prediker 3). De Heere gaf ons de rustdag. Er mag een gezonde afwisseling zijn tussen arbeid en rust, tussen ernst en spel, tussen werkdagen en vakantiedagen. Door deze regelmaat wordt het schoolleven ook bepaald. Daniël zij ons voorbeeld. Hij bad driemaal per dag. Zo verrichtte hij zijn werk vanuit de kracht Gods. Dan kunnen we ons goed concentreren op ons werk. Dit moet leerlingen ook bijgebracht worden.

Zij moeten zich bezinnen vanuit Gods Woord alvorens hun schoolwerk te beginnen. Zeker in deze jachtige, vluchtige tijd is dit een eerste vereiste. Zij hebben een bepaalde ordening in hun leven nodig, anders kunnen ze de levenssituatie niet beheersen. Hierbij moeten goede gewoonten gekweekt en slechte gewoonten afgebroken worden (zie vooral het woord gewoonte in ca. Lukas 1 : 9; 2 : 27 en 42).

6. De gezagsrelatie tussen docent en leerling

Naast de ouders zijn met name onderwijzers en leraren betrokken bij de taak der opvoeding. Zij zijn gezagsdragers. In Titus 3:1 wordt gezegd: "Vermaan hen, dat zij aan de overheden en machten onderdanig zijn" (zie ook Rom. 13:1 v.v en 2 Petrus 4 : 3). Hieruit blijkt dat de overheidspersonen ook gehoorzaamd moeten worden. Zo neemt Paulus bepaalde beleefdheidsvormen tegenover Agrippa en Festus in acht (zie Handelingen 26 : 25). Daarin moeten ouders en docenten de jongeren voorgaan. Hoe spreken wij over andere ouders, collega's kerkelijke leiders, enz.?

Volgens de Heidelbergse Catechismus (Zondag 39) moeten jongeren geduld hebben met de zwakheid en gebreken van hun ouders en andere gezagsdragers. Zij moeten hen "alle eer,

liefde en trouw bewijzen".

Verder vraagt de Catechismus onderwerping aari goede leer en straf. Niet elke leer moet dus gehoorzaamd worden. De Heere heeft grenzen getrokken om onderdanen te beschermen tegen overheidspersonen, onderwijzers en leraars, ouders enz. De eerste grens ligt in het doel van het gezag. In Romeinen 13 wordt verklaard, dat elke overheid in dienst van God is, u ten goede. Wij dienen het welzijn van onze kinderen, leerlingen, op het oog te hebben. De tweede grens ligt in het terrein, waarover hij is aangesteld. Ouders hebben gezag over hun kinderen. Onderwijzers en docenten hebben in school gezag over hun kinderen. Niet in alle opzichten natuurlijk. De school mag echter wel een eigen beleid voeren. Een deel van de opvoeding laten ouders door anderen verrichten.

De derde grens ligt in de Wet van God. Geen gezagsorgaan mag hiermee in conflict komen. Toen de overheid Petrus en Johannes gebood te zwijgen van die naam van Jezus zijn de apostelen Gode meer gehoorzaam geweest dan de mensen.

Bij een gezagsrelatie komt het wederzijds aan op liefde. Beide partijen moeten elkaar liefhebben. De leerlingen, onderdanen enz. zijn echter ook daarnaast nog eerbied en respect verschuldigd t.o.v hen die het gezag uitoefenen. Gehoorzaamheid en onderdanigheid is ook een geboden zaak, want het belieft Gode hen door de hand van de gezagsdragers te regeren.

Er staat ook in de Bijbel dat de Heere Jezus Zijn ouders onderdanig was (Lukas 1 : 51a). Liefde maakt gehoorzaamheid niet overbodig! Leerlingen mogen een docent niet ter verantwoording roepen. Wel moet hij bereid zijn om zijn manier van optreden toe te lichten en doorzichtig te maken.

7. De onderlinge verhoudingen tussen leerlingen (en docenten)

Alle leerlingen en docenten zijn schepselen van God. Het zijn, zoals alle mensen, gevallen beelddragers van Hem. Omdat wij beelddragers van de Heere zijn, zijn wij (of we het nu willen of niet) met een onlosmakelijke band met elkaar verbonden. De ware eenheid tussen leerlingen (en docenten) wordt bewerkt door Christus, Die in eigenlijke zin het beeld Gods is. Zo ontstaat er een echte gemeenschap waar in 1 Korinthe 12 over gesproken wordt. Het gaat hier over het ene lichaam met de vele leden. De zwakste leden krijgen de meeste eer Dit kunnen we toepassen op zwakke leerlingen en eventueel mededocenten. Dan ontstaan er geen partijen die onderling ruzie maken. Gaven en talenten zijn van geen enkele waarde, zolang zij op verdeeldheid i.p.v op vereniging uitlopen. In Korinthe waren er groepen ontstaan, omdat de ene gave hoger gewaardeerd werd dan de andere. Leerlingen, maar ook collega's onderling dienen hun talenten te gebruiken vanuit de liefde tot elkaar en tot opbouw van Gods Koninkrijk. Dan wordt de ware gemeenschapszin gezocht, zoals die vertolkt is in 1 Korinthe 12:26; "En hetzij dat één lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat één lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede". Deze tekst geeft duidelijk weer dat er een hartelijk meeleven met elkaar moet zijn (vooral in moeilijke tijden en omstandigheden). Als dit niet aanwezig is in een scholengemeenschap, dan zijn wij géén scholengemeenschap. Dan wordt er de onderlinge verdraagzaamheid al spoedig niet meer gevonden. Wij achten immers onszelf uitnemender dan de ander! Paulus zegt tegen de gemeente van Filippi: "Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde. Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf" (Filippenzen 2 ; 2 en 3).

Wie zichzelf hoger acht dan een ander kan er toe komen om medeleerlingen te beledigen en te kwetsen. Deze beledigingen komen voort uit de wortels van de doodslag; haat, nijd, toorn en wraak. Laten wij bidden of wij en onze leerlingen vergevensgezind mogen zijn; want het kwade wordt alleen door het goede overwonnen.

Verder is het van belang dat wij leerlingen voorhouden dat zij t.o.v elkaar oprecht en eerlijk moeten zijn. Paulus zegt in Efeze 4 ; 25; 'Daarom legt af de leugen en spreekt de waarheid, een ieder met zijn naaste, want wij zijn eikaars leden".

Laten onze leerlingen en wij als collega's mensen zijn die t.o.v. elkaar redelijk, vriendelijk en goedwillig zijn. Deze goedwilligheid of bescheidenheid zoals de Statenvertalers het vertaald hebben, draagt het karakter van geestelijk overwicht. Dit komt hierin tot uiting dat wij alle dingen goedsmoeds dragen. Dan blijven we niet staan op ons uiterste recht, maar om des vredes en stichtens wil geven we toe, zo veel Gods Woord en een goed geweten kan verdragen (zie Kanttekeningen van de Statenvertalers bij de tekst uit Filippenzen 4:5). Tot een haastige welgezindheid zijn wij allen geroepen, want de Heere komt en de tijd is kort. Dan zal de God des vredes met ons zijn (zie Filippenzen 4 : 9). Als dit zo is, zal opnieuw de dankbaarheid en de ootmoedige afhankelijkheid to.v de Heere blijken (zie begin punt 3). Psalm 102 : 10 wordt dan met overgave gezongen:

Dan, dan wordt Gods trouw verheven. En Zijn dierb're gunst beschreven Voor het dankbaar nageslacht, Dat met lust Zijn wet betracht. 't Volk, in later eeuw geboren. Zal Zijn macht en goedheid horen; Zich in Zijnen roem verblijden; Hem zijn lofgezangen wijden.

Drs. G.J. Capellen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

De Reformatorische School | 64 Pagina's

Hoe het pedagogisch leef- en werkklimaat op een reformatorische school (voor V.O.) moet zijn

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

De Reformatorische School | 64 Pagina's