Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. Bernardus Smytegelt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Bernardus Smytegelt

Bezinning

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Gedenkt uwer voorgangeren". Gods Woord laat er geen twijfel over bestaan dat gedenken nuttig en nodig is. Het is wel een groot verschil op welke wijze wij gedenken. We zijn vaak geneigd om een monument op te riciiten voor mensen die in het verleden betekenis hebben gehad. Daarover wil de bijbel niet weten. We mogen niet in mensen eindigen. In Gods Woord worden we opgeroepen om de daden des Meeren in gedachtenis te houden... opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen die geboren zouden worden en zouden opstaan en vertellen ze hun kinderen... en dat ze hun hoop op God zouden stellen

Inleiding

Ds. Smytegelt heeft een enorme invloed gehad op het kerkelijk en geestelijk leven in de stad Middelburg, in Zeeland, ja zelfs in geheel Nederland.

Het geslacht Smytegelt is afkomstig van het eiland Tholen. De naam Smytegelt duidt niet op een voorvader die met geld zou hebben gesmeten, maar staat in verband met het oud-Nederlandse woord "geit", dat zwijn betekent. Het wapen van de Smytegelts vertoont dan ook een man, die iets naar een zwijn smijt.

Vanuit Tholen trok de familie Smytegelt naar Goes. Daar werd op 20 augustus 1665 Bernardus geboren als tweede zoon van Marinus Smytegelt, boekverkoper, en zijn tweede vrouw Anna Lambregtse, een vrome en ontwikkelde vrouw, die al voor zijn geboorte dit kind - als het een zoon zou zijn - had opgedragen en voorbestemd tot het predikambt. Van jongsaf werd hij in de vreze des Heeren opgevoed en de tere godsvrucht van zijn moeder leefde ook al vroeg in het hart van de kleine Bernardus. Volgens zijn biograaf De Vriese, schoolmeester en godsdienstonderwijzer, tijdgenoot van Bernardus, "bestrafte hij de kinderen die onbehoorlijk spraken of iets deden wat niet betaamde en toonde zijn afkeer van hen te hebben, opdat zijn jong en teer gemoed niet zou gekwetst worden en het ook niet kon accorderen met de opvoeding die hij van zijn godvruchtige ouders ontving."

De scholen verschilden veel van de geriefelijke gebouwen van tegenwoordig; de schoolmeesters eveneens van de huidige collega's: zij regeerden vaak met plak en bullepees. Toch schijnt de jonge Bernardus het goed te hebben getroffen met zijn onderwijzer. De Vriese vermeldt dat hij werd onderwezen door "een godvruchtige schoolmeester die er zijn plicht aan betoond heeft en wiens arbeid de Heere gezegend heeft."

Studie

Na de lagere school bezocht Bernardus in zijn woonplaats de Latijnse School, waar hij werd voorbereid tot de studie op de Universiteit. Reeds op 17-jarige leeftijd werd hij met een loffelijk getuigschrift van deze Latijnse School toegelaten tot de studie aan de Universiteit. Welke dat zou zijn was geen probleem; de Utrechtse Hogeschool was in die tijd beroemd om zijn rechtzinnige en godvrezende hoogleraren. Daar ontving hij onderwijs van prof. Petrus a

Mastricht, een voortreffelijk docent in de theoretische en praktische godgeleerdheid; ook van prof Melchior Leydekker (neef van Smytegelt), een man die grote kennis had van de Oosterse talen en die tijdens zijn colleges zijn studenten vooral erop wees de "bevindingen der vromen" op de kansel te behandelen. En van prof. Hermannus Witsius, die hij vooral om zijn godsvrucht zeer hoogachtte; zijn lijfspreuk luidde: "Eenheid in het noodzakelijke, vrijheid in het niet-noodzakelijke en in alles de bedachtzaamheid en de liefde". Ook benadrukte deze hoogleraar: 'De geboden onzes Gods voldoet men niet met hoogmoedig disputeren, maar met ootmoedig practiseren."

In zijn studententijd ontwikkelde Smytegelt zich tot een harde werker en een bekwaam a.s. predikant. De Vriese vertelt dat zijn medestudenten ontzag voor Bernardus hadden "om iets te doen wat niet overeenkomstig was met de heilige dienst waartoe ze afgezonderd werden".

Borssele

In 1687, na 4 jaren ingespannen studie op de Universiteit, verliet Smytegelt Utrecht - hij was toen 23 jaar oud - en keerde als proponent terug naar zijn vaderstad Goes. Daar deed hij met gunstig gevolg zijn "preparatoir examen voor de classis Zuid-Beveland der Zeeuwse Kerk" en zodoende was hij beroepbaar in de Ned. Herv. kerken. Maar de jonge kandidaat moest bijna twee jaar wachten op een beroep. Het proponentenoverschot was oorzaak dat hij "ledig aan de markt stond". Voor hemzelf betekende dat uiteraard een zware beproeving. Wel trad hij hier en daar op voor zieke predikanten en het gebeurde ook dat hij voorging in door-deweekse diensten, maar 't is wel te begrijpen dat het uitblijven van een beroep bij hem veel innerlijke strijd veroorzaakte. In moedeloosheid overwoog hij zelfs om dan maar naar Schotland te gaan. Een bevriend predikant evenwel raadde hem aan niet overijld te werk te gaan en af te wachten wat de Heere zou willen doen.

Toentertijd - zo zegt dr. De Vrijer - werd in de Zeeuwse gemeenten het beroep in een predikants-vacature uitgebracht door het Collegium Qualificatum, een college bestaande uit de plaatselijke kerkeraad, vermeerderd met vertegenwoordigers van de Magistraat.

In deze tijd van bekommering en tweestrijd kwam het beroep naar de gemeente Borssele, in zijn geboortestreek Zuid-Beveland. Wat een vreugde dat God zijn gebeden had verhoord en hij verwaardigd werd om als herder en leraar een eigen gemeente te mogen dienen. Met blijdschap nam hij het beroep aan en binnen vijf weken deed hij er intrede met een predikatie over 2 Kor. 4:7. Met grote zegen heeft hij er mogen arbeiden. Van eenvoudige vrome mensen heeft hij er veel mogen leren. "Smytegelt betoonde zich in Borssele als een man van de Nadere Reformatie, voor wie de heiliging des levens even belangrijk is als de zuiverheid der leer", zo concludeert Dr. Brienen.

Smytegelt kreeg in de drie jaar dat hij er predikant was goede bekendheid en reeds in 1692 werd hij - uit een nominatie van veertien predikanten - beroepen in zijn vaderstad Goes.

Goes

"Smytegelt maakte in Goes buitengewone opgang" - aldus dr De Vrijer, "men gewaagde dankbaar dat de dagen van Barenzonius en Witsius waren weergekeerd". En De la Ruë deelt mee dat Smytegelt een schrander oordeel had, groot doorzicht in dagelijks voorvallende zaken en de voor een leraar nodige geleerdheid. Smytegelt betoonde "klare bezonnenheid, profetische moed, priesterlijke bewogenheid bij de velerlei politieke en kerkelijke beroeringen in welker midden hij zijn herderlijke taak te vervullen had", zo stelt dr. De Vrijer, waarbij wel opgemerkt moet worden dat zijn taak en zijn kracht niet lagen in politieke of theologische discussies, maar veel meer in de zielszorg. De Vriese vermeldt nog dat onder de predikanten een geest van liefde en eensgezindheid heerste; ze woonden eikaars predikaties en catechisaties bij; hun wandelen was in de vreze des Heeren en het spreekt vanzelf dat dit alles zeer tot stichting en opbouw van de gemeente was.

Middelburg

Twee jaar heeft hij er gearbeid, toen volgde hij het beroep naar de Zeeuwse hoofdstad op. Op 16 januari 1695 bevestigde zijn oom, ds. Pieter Smytegelt, hem in de gemeente van Middelburg. "De Heere zal u wel brood der benauwdheid en wateren der verdrukking geven, maar uw leraars zullen niet meer als met vleugelen wegvliegen, maar uw ogen zullen uw leraars zien".

De Vriese deelt mee dat onder zijn intredepreek reeds sommige mensen tot bekering kwamen. God zegende zijn prediking op bijzondere wijze, velen werden overtuigd van zonde en oordeel en getrokken uit de macht der duisternis tot Gods wonderbaar licht. De kerken waar hij preekte liepen vol; hij had een stem als een klok, die het gebouw tot in de hoeken vervulde; de toehoorders kwamen van alle kanten toelopen om Gods Woord uit zijn mond te horen. Behalve de gewone diensten op zondag, de catechisaties en het vele pastorale werk waren er ook de z.g. kapittelpreken, een soort bijbellezingen op door de weekse avonden.

Waarschuwend

Ds. Smytegelt leefde in een bewogen tijd en hoewel hij geen felle traktaten schreef, zoals zijn collega Tuinman, en geen geleerde apologieën, als Leydekker, toch verhief hij van de kansel zijn waarschuwende stem tegen allerlei dwalingen die van de waarheid van Gods Woord afvoerden, waarbij hij altijd teksten uit de Bijbel gereed had om de waarheid te bewijzen. Door zijn prediking en pastoraat bouwde hij de gemeente en maakte haar weerbaar tegen onbijbelse en ongeestelijke invloeden. God had iets in hem op bijzondere wijze gelegd, "waar zelfs het allergeslepenste verstand voor moest stil staan".

Hij was een boetgezant voor arm en rijk, voor burgers en regenten, een predikant die de zeden van zijn dagen kastijdde. "Beter is het de preek te overdenken en te herkauwen dan 's zondags uit rijden, lopen of wandelen gaan op singels en uitloopplaatsen; geen hofjes gaan zien of andere vermaken nemen". Maar hij moet ook een warmvoelend mens zijn geweest die in alles zelf zoveel mogelijk het voorbeeld wilde geven, een man met moed en karakter Prof. Van Velzen schreef in het voorwoord van een van de prekenbundels van Smytegelt: "Rechtzinnig in de leer, door de formulieren van Eendracht bepaald; en ijverig in het te keer gaan van de godloosheden des levens".

Intens leefde Smytegelt mee met het wereldgebeuren. Als hij biddagstoffen predikte "dan legde hij de toestand van het land open en hoe het gesteld was aan de hoven der koningen door heel Europa heen, alsof hij zelf in de kabinetten der koningen gezeten had", zo schrijft De Vriese. En de gegevens daarvoor haalde de predikant enerzijds uit Gods Woord en anderzijds uit de Maandelijkse Berigten en andere geschiedenissen; dat alles wist Smytegelt zo beminnelijk en verstaanbaar voor te stellen dat de toehoorders al wederom verlangden naar een biddag".

Verdere leven

Tot zijn collega's, die tijdens zijn dienstwerk ook de gemeente van Middelburg dienden, behoorden o.a. zijn reeds eerder genoemde oom Pieter Smytegelt, Jacobus Fruytier, Jacobus Leydekker, Petrus Immens, Carolus Tuinman, Jacobus Willemsen en A.W de Beveren. Met deze laatste ambtsbroeder heeft Smytegelt in zijn laatste levensjaren "boven veele een familiaer verkeer gehadt, aen wien zijn hart als Elizaes aen Elias gebonden was".

Terwijl Smytegelt in Middelburg stond heeft hij drie beroepen ontvangen, twee keer naar Rotterdam en een keer naar Utrecht. Hij vond evenwel "na vele gebeden tot de Heere" geen vrijmoedigheid om de beroepen op te volgen. De Rotterdamse afgevaardigden, die getuige

waren van het feit dat gemeenteleden en weeskinderen voor de woning van Smytegelt samenkwamen en hem schreiend verzochten om toch in Middelburg te blijven, stonden verbaasd over zoveel liefde en aanhankelijkheid en zeiden: "Die man kan hier niet vandaan" en zo bleef Smytegelt.

Maar natuurlijk heeft het Smytegelt ook niet aan vijanden ontbroken. De Vriese schrijft: "Hoe heeft de boze wereld hem over de hekel gehaald, hem uitgekreten voor een weetniet, een stijfkop, een eigenzinnige femelaar. Zou ik moeten zeggen hoeveel lasterschriften, spotternijen, vledermuizen, nachtuilen zonder naam er wel gevlogen hebben? Zou ik moeten aantonen hoe menigmaal hij in levensgevaar is geweest, bij dag en nacht en bij avond, evenals een andere Paulus? En waarom was dit al? Nergens anders om, dan om zijn getrouw en godvruchtig uitkomen voor God en Zijn zaak, omdat hij de zonden bestrafte zonder aanzien des persoons".

Na Smytegelts heengaan schreef ds. De Beveren: "Hebt gij vermaak in allerlei kwaad van hem te spreken: gij zijt de eerste niet die zulks doet".

De laatste jaren van zijn leven werd Smytegelt gekweld door lichamelijke pijnen, vermoedelijk veroorzaakt door hernia (een kwaal die hij zich op de hals gehaald had door sterke spanning van zijn stem). Soms waren die pijnen zo hevig, dat hij geruime tijd het bed moest houden. In 1734 preekte hij voor de laatste keer. Hij ging toen voor in een Avondmaalsdienst, tijdens welke dienst hij zich zo ziek en afgetobd door pijn voelde dat hij later zei: "Ik heb niet gepreekt, maar God heeft mij kracht gegeven en door mij gepreekt".

Zijn artsen verklaarden dat hij zijn dienstwerk niet meer langer kon waarnemen; in 1735 ontving hij eervol emeritaat. Maar als in de zomer de pijnen hem niet al te zeer kwelden, bediende hij als emeritus nog dikwijls de Heilige Doop; Smytegelt stelde dit bondsteken zeer hoog.

Het jaar 1739 werd zijn sterfjaar De pijnen werden heviger; in smarten klaagde hij eens: "Ik kan niet langer leven, och Heere, neem mijn ziel weg. Ik heb begeerte om ontbonden en met Christus te zijn, want dat is mij verre 't beste. Ik moet zowel door 't bloed van Christus uit vrije genade zalig worden als de allerminste vrome en door mijn lieve Heere Jezus gezaligd en gerechtvaardigd worden als anderen". En op een andere keer: "Heere, ik kan nauwelijks langer in de strijdende kerk zijn, beliefde het U mij op te nemen in de triumferende". Enkele uren voor zijn sterven zei hij: " 't Zal nu niet lang meer duren; mijn ontbinding is aanstaande; ik sterf in den gelove". Op 6 mei 1739 is hij overleden.

Enkele dagen daarna werd hij onder grote belangstelling in de Oude Kerk begraven, waarin hij zijn eerste predikatie had gehouden en zo vaak daar het Woord bediend. Ds. De Beveren schreef: "Wij moesten ons bedwingen als wij achter 't lijk gingen, ziende zulk een bovengewone toeloop en bewegingen in de aanschouwers".

De lijkpredikatie van ds. J. van Wingerden had tot tekst: "Henoch dan wandelde met God en hij was niet meer, want God nam hem weg".

Werk

Van zijn talrijke prekenbundels noemen we slechts enkele bekende: Het gekrookte riet (145 preken over Matth. 12:20, 21), Des Christens heil en sieraad (45 preken). Een woord op zijn tijd (89 preken), Keurstoffen (50 preken) en De Heidelbergse Catechismus (52 preken). Ze zijn niet door hemzelf opgeschreven, maar enkele leden van zijn gemeente hebben ze onder de dienst uit zijn mond opgetekend. Vooral een zekere Maria Boter heeft zich hierin zeer verdienstelijk gemaakt. Na haar overlijden zijn deze manuscripten in handen gekomen van D. Eversdijk te Sluis, die de preken voor de pers gereed maakte.

In zijn prediking gevoelde Smytegelt de zwaarte van zijn opdracht. Over de predikantsbediening zegt hij: "Zij is een gevaarlijke bediening, 't Is ook een schone bediening. De predikanten die hun plicht niet waarnemen, maken zich schuldig aan het bloed der zielen. Zij maken zich schuldig, zelfs dan als zij de vromen vleien en de gewone mensen niet

waarschuwen. God zal het van hun handen eisen. Vergt van ons dan nooit om ontrouw te zijn. Waarom zouden wij met u verloren gaan? Uw haat of wangunst hebben wij niet verdiend noch die gevreesd. De gunst van groten hebben wij nooit gezocht, 't Is periculeus en moeilijk, 't Is een strijden, jagen, vechten, 't Is een hatelijke dienst, maar weet ge wat veel helpt? De gebeden der vromen."

Onderwijs

Ten aanzien van het onderwijs en de opvoeding van onze kinderen zei Smytegelt in zijn Catechismuspreek over Zondag 38: "Zorgt voor de scholen meerdere en mindere, hogere en lagere in onze landen, maakt dat ze er zijn, en dat er bekwame mannen zijn om uw jeugd en jongelingen te onderwijzen en die jeugd te oefenen in allerlei wetenschappen. Laat het de kerk ook nooit aan mannen ontbreken, bekwaam om de jongelingen te onderrichten; zorgt dat er zulke academiën zijn, waar ze onderwezen worden." En in de preek over het vijfde gebod: "Ouders, gedraagt u mede wel jegens uw kinderen; voedt ze christelijk op; zorgt voor hun onsterfelijke zielen. Als gij uw kind ziet denkt dan eens: Mijn kind, mijn hart blaakt voor u, ik zal mijn best doen om u te bekeren en een kind Gods te doen worden. Ik hoop en bid. God zal de middelen daartoe zegenen."

Prediking

Smytegelts bekeringsoproep, zo schrijft dr De Vrijer, was niet een drijven tot een kramp. Hij had zulk een felle bekeringsbewogenheid zelf niet doorleefd. Hij wist wel dat er personen zo plotseling tot een nieuw begin kwamen: hij kende het uit de Heilige Schrift en wist het ook uit eigen pastorale ervaring. Maar hij stelde de plotselinge bekering, de arrestatie, niet als de eigenlijk alleen echte. Voor hem was de gelovige, die oprecht zijn Heiland dient en liefheeft, doch nimmer zulk een geweldige crisis doormaakte, niet een heimelijk verdachte t.a.v zijn geestelijke staat, en omgekeerd de mens met de plotselinge geestelijke omwending niet degene die nu over alles en allen alleen kan oordelen. Wat wist Smytegelt de neergebogen zielen te onderscheppen, in vrees te bemoedigen, in moedeloosheid op te beuren, in duisternis te besturen, in verlegenheid raad te geven en vooral een ieder goede gedachten in te boezemen van Gods trouw. Anderzijds waarschuwde hij sterk tegen het zich paaien met een valse grond en vandaar de noodzaak om steeds de nadruk te leggen op teksten als "Doorzoekt uzelven nauw" en "onderzoekt uzelf of gij in het geloof zijt, beproeft uzelf".

En ds. De Beveren schreef: '"Een Boanerges was Smytegelt in het bestraffen en bedreigen, zodat de toehoorders met een heilige beving werden aangedaan, als hij de overtredingen verkondigde, niemand ontziende, dood en leven voorstellende; maar ook een Barnabas, wetende de Heere Jezus en de dienst Gods beminlijk voor te stellen.'"

In heel veel preken trekt Smytegelt de duidelijke scheiding tussen ""schijn" - wat lijkt alsof het het ware is, maar het niet is - en "'zijn"" - het ware. Daarom noemt hij ook talloze malen een aantal kenmerken om zich daaraan te kunnen toetsen. "Waar schijn is wordt geen pijn gekend over de zonde, waar echte genade heerst kent men harteverdriet over de zonde. Bij wie het schijn is, is het altijd hetzelfde; hij is als een steen en kan altijd bidden, bij ware genade is er zoveel wisseling en daar heeft men het minste korreltje genade lief, "

Scherp was Smytegelt in zijn oordeel over de valse lijdelijkheid: "God zegt: Kunt ge Mij niet dienen? Schaamt u en wordt schaamrood. Zoudt ge van uw onmacht durven spreken zonder tranen en verlegenheid? Ik ken die uitvluchten van u om met uw onmacht te spelen. Ik wil die ijdele redeneringen wegnemen. God eist de wedergeboorte. Hij maakt tot dwaasheid dat zotte zeggen als: Ik kan aan de wedergeboorte niets doen, laat mij dan maar met de handen over elkaar gaan zitten wachten tot God naar mij omziet. Schaamt u over de uitvlucht: wat hebben we bij onze onmacht met genademiddelen van doen? In de natuur redeneert ge zo niet, dan

noemt ge iemand die niet werkt lui. God spreekt de mens aan, Hij overtuigt hem, Hij nodigt hem. Hij neemt zijn ijdele redeneringen weg. Hij bindt hem aan 't gebruik van de genademiddelen. De mensen die in 't evangelie genezen werden, gebruikten die geen middelen? Is het dan zo wonderlijk dat God bij de verandering van een mens ook werkt door middelen? "

Maar pastoraal was zijn handreiking als hij zei: "Wat moet een mens doen om tot bekering te komen? Eerlijk voor God belijden dat hij nog onbekeerd is, bekennen dat hij een vijand is, niet meer durven spreken over zijn onmacht. Ge kunt veel doen zegt God: in plaats van zondige gezelschappen bezoeken, de gezelschappen der godzaligen bezoeken. In plaats van wandelen, naar de kerk gaan. In plaats van romans stichtelijke boeken lezen. Onder de middelen komen, wie nat wil worden moet in de regen komen. Voor de predikant bidden. Bidden om overtuiging. Deze dingen vordert God en moeten wij doen. En dan nog een zaak of wat waarvoor we ons moeten wachten: Wacht u voor uitstel. Wacht u voor ijdele hoop en inbeelding. Wacht u om de Geest te bedroeven. Wacht u van te zeggen: "Meere, al neem ik de middelen waar, wat zal 't helpen - gij moet doen wat God beveelt, al ziet ge 't niet in. In een fontein is een volheid van water; zo is er ook in de Heere Jezus een volheid van genade." U zult begrijpen dat het erg verleidelijk is om nog veel meer uit Smytegelts werk te citeren, maar de belangstellende lezer weet wellicht genoeg te vinden.

Graag wil ik dit artikel besluiten met een gedicht van tvlarinus Nijsse:

BERNARDUS SMYTEGELT

In 't Zeeuws gewest ontving hij 't levenslicht Hij is de Zeeuwen altoos trouw gebleven. Als kleine knaap had hij een klaar gezicht Om zich met heel zijn ziel aan God te geven.

Hij was doordrongen van zijn heil'ge plicht De liefde tot zijn God heeft hem gedreven Te spreken van genade en gericht. Hij wees de smalle weg naar 't zalig leven.

Zijn krachtig woord, dat van de kansel klonk Spreekt nog tot hen die zijn geschriften lezen, Voor matte zielen als een koele dronk.

In woord en wandel heeft hij God geprezen. Die hem als leraar rijke gaven schonk. Tot herder en tot vader voor de wezen.

M. Nijsse.

C. Flipse.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

De Reformatorische School | 68 Pagina's

Ds. Bernardus Smytegelt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

De Reformatorische School | 68 Pagina's