Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afstemming Onderwijs - Arbeidsmarkt, en de plaats van het reformatorisch onderwijs (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afstemming Onderwijs - Arbeidsmarkt, en de plaats van het reformatorisch onderwijs (1)

Voortgezet onderwijs

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

1. Arbeidsmarktrelevantie als kwaliteitsnorm

"Voor het verbeteren van de relatie tussen ondenwijs en arbeidsmarkt dragen overheid, (non-) profitorganisaties en onderwijsinstellingen een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Nieuwe vragen die worden opgeworpen door de snelle maatschappelijke en technologische ontwikkelingen, vereisen nieuwe oplossingen die breed moeten worden ondersteund, kortom, we hebben elkaar nodig", zo stelde minister Ritzen op 21 december 1989 bij de installatie vaneen nieuw in het leven geroepen Adviescommissie Ondenwijs en Arbeidsmarkt (Uitleg, 10 jan. 1990, pag. 11). Deze commissie staat onder voorzitterschap van mr. ir. F.C. Rauwenhoff, voorzitter van de Hoofddirectie van de Nederlandse Philips Bedrijven b.v. in Eindhoven. Bekende

namen van personen die eveneens zitting hebben in deze commissie zijn o.a. dr. J. van Kemenade en prof. dr. R.J. in 't Veld. De belangrijkste taak van de commissie is de minister te adviseren over de manier waarop de aansluiting tussen onderwijs (m.n. lbo, mbo, leerlingwezen, hbo en wo) en arbeidsmarkt verbeterd kan worden. Deze uitspraak van de minister is er een van de vele die momenteel klinken om het onderwijs meer en meer aan te laten sluiten op de arbeidsmarkt.

Sinds het geruchtmakende rapport-Wagner, dat enkele jaren geleden gepubliceerd werd, is de afstemming ondenwijs-arbeidsmarkt tot een van de uitgangspunten gemaakt van het overheids-, c.q. ondenwijsbeleid. Waar voorheen het primaat voor de vaststelling van onderwijsprogramma's in handen was van de ondenwijsinstellingen, groeide meer en meer het besef, dat kwalitatief goed ondenwijs voor een belangrijk deel bepaald wordt door de mate waarin het afgestemd is op de behoeften en de vragen uit het werkveld. Anders gezegd, de arbeidsmarktrelevantie van opgedane kennis is het belangrijkste kwaliteitscriterium voor het ondenwijsaanbod. De zo hooggeroemde algemene vormingsaspecten, die in de jaren zeventig de kwaliteit bepaalden worden minder belangrijk geacht

De vraag in hoeverre identiteitsgebonden onderwijsinhouden aansluiting vinden bij dit uitgangspunt staat hiermee op zijn minst ter discussie. Vakken die een niet direct te meten effect hebben op iemands maatschappelijke inzetbaarheid zijn kostbaar en worden als minder doeltreffend beschouwd. Zeker binnen beroepsopleidingen zal het daarom wel eens moeilijk kunnen worden om vormingsgebieden te blijven handhaven, die geen direct nut hebben voor iemands beroepskwalificatie.

Vanuit dit oogpunt bezien zal in het ondenwijsaanbod gewaakt moeten worden voor een verantwoord evenwicht tussen de beroepsgerichte eisen en het levensbeschouwelijk karakter van het ondenwijs. Dit laatste immers is de bestaansgrond voor het reformatorisch onderwijs.

2. Wettelijke kaders en regionalisatie

Het bleef en blijft niet alleen bij het instellen van commissies van onderzoeK het opstellen van beleidsplannen en discussienota's. Een breed scala aan wetgeving is recent in de Kamer behandeld, dan wel is in een vergevorderd stadium van voorbereiding voor een parlementaire behandeling. Te denken valt aan de Wet op de Contractactiviteiten, de Primaire Beroepsgerichte Volwasseneducatie, de Arbeidsvoorzieningenwet (Arbvo), resp. de Invoeringswet Kadenwet Volwassen Educatie (IKVE), de Wet op de Sectorvorming en Vernieuwing van het IVliddelbaar Beroepsonderwijs (SVIVI), de Wet op het Cursorisch Beroepsondenwijs (WCBO), en de Wet op de Voortgezette Volwasseneducatie (VAVO). Zie daar een greep uit de wir-war aan afkortingen en wettelijke maatregelen, die met elkaar vorm en inhoud dienen te geven aan het brede scala van afstemming van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de jeugdscholing en volwasseneducatie. Het zou te ver voeren al deze wettelijke maatregelen hier te bespreken. Echter zullen de ontwikkelingen, die het gevolg zijn van de invoering van deze wetten ongetwijfeld hun invloed laten gelden op het reformatorisch ondenwijs. Een van de directe gevolgen van het bovenstaande is de vorming van zgn. Regionale Educatief Overlegorganen (REO's). Hierin zullen allerlei vormen van onderwijs en scholing zich bundelen. Zij hebben tot doel om het ondenwijsaanbod af te stemmen op de regionale scholingsvraag. Deze scholingsvraag wordt vooraf vastgesteld door het (nog te vormen) Regionale Beheer Arbeidsvoorzieningen (RBA's). Nederland zal in deze structuur worden opgedeeld in 28 regio's, die elk een grote mate van verantwoordelijkheid zullen krijgen met betrekking tot het afstemmingsbeleid van scholing en arbeidsmarkt. Deze regionalisatie houdt geen rekening met denominatieve aspecten. Ze is per definitie ontzuild. Hoe de positie van het reformatorisch ondenwijs binnen een dergelijke ondenwijsinfrastructuur zal worden kan niet zonder enige zorg tegemoet gezien worden. In een volgend artikel hoop ik op deze zaak nog wat nader in te gaan.

3. Bedrijfscultuur binnen het onderwijs

De afstemming ondenwijs-arbeidsmarkt is niet alleen merkbaar in de wijze waarop commissies worden ingesteld of in de verandering binnen de onderwijsinfrastructuur. Ook de scholen zelf zullen gedwongen worden meer marktgericht en bedrijfsmatig te gaan werken.

Allereerst zij vermeld dat in allerlei artikelen en beleidsstukken termen als deregulering, autonomievergroting, lump-sum-financiering, flexibilisering van het ondenwijs en versterking van het management kernwoorden zijn. Scholen krijgen in toenemende mate de vrije hand om zowel de onderwijsinhouden, als ook de beheersmatige aspecten naar eigen inzichten

vorm te geven. Dit vraagt een geheel andere wijze van bestuur en beheer. In het licht van het bovenstaande zal een school zich permanent moeten afvragen of datgene wat men aanbiedt wel relevant is voor het werkveld. Wie niet adequaat opleidt, zal zichzelf op termijn uit de markt prijzen. Het voortdurende bijstellen van curricula is vereist. De maatschappelijke ontwikkelingen zullen in versneld tempo scholingsbehoeften doen ontstaan. Deze scholingsbehoefte zal beantwoord moeten worden door scholen die regulier onderwijs en andere vormen van onderwijs en scholing verzorgen.

Ter illustratie zij vermeld, dat in 1989 zo'n 1200 particuliere instellingen voor scholing en opleiding geregistreerd waren, die gezamenlijk zo'n 11.000 cursussen verzorgden. Naar schatting gaat er binnen de niet-reguliere scholingsmarkt een bedrag van 3 a 4 miljard gulden om. En uit allerlei publicaties blijkt dat hier een groeimarkt ligt.

Uit het voorgaande zal duidelijk zijn, dat er concurrentie, en wellicht zelfs vervlechting zal gaan ontstaan tussen regulier en particulier ondenwijs. Door de Wet op de Contractactiviteiten zijn hiervoor reeds de kaders gegeven. En wanneer de Wet op het Cursorisch Beroepsondenwijs door het parlement zal worden aangenomen breiden de mogelijkheden om marktgericht te werken zich nog verder uit.

In de DRS van december 1989 besprak collega W.P. van Kempen de uitgave van de ABOP, getiteld: De bedrijvige schooi, een visie op het onderwijs van de toel< omst. En het CPS bracht recent een boekje op de markt met de veelzeggende titel: 'De ondernemende school'. Beide publicaties getuigen alleen al in hun titel van een op handen zijnde klimaatsverandering, die binnen het ondenwijs zal gaan plaatsgrijpen.

4. Toenemende scholingsvraag

Uit allerlei onderzoeken blijkt dat de scholingsvraag zal toenemen. Enkele factoren die hierop een belangrijke invloed uitoefenen wil ik hieronder noemen, zonder ze op dit moment verder uit te werken.

a. De snelle technologische (en mede dientengevolge maatschappelijke) ontwikkelingen zullen tot gevolg hebben, dat mensen voortdurend om-, her- en bijgeschoold dienen te worden, om bij te blijven in hun werksituatie. Berichten dat iedere werkende Nederlander tenminste eens in de vijf jaar terug moet naar de schoolbanken klinken voortdurend op. b. Demografische ontwikkelingen zijn er de oorzaak van, dat de Nederlandse bevolking zal vergrijzen (ontgroenen? ). Het aanbod van gekwalificeerde arbeidskrachten zal afnemen. De nieuwe instroom van jongeren zal niet voldoende zijn om de arbeidsvraag op te vangen. Het gevolg hiervan is dat veel geïnvesteerd dient te worden in scholing van mensen, die reeds aan het arbeidsproces deelnemen. Scholing van medewerkers wordt dan ook in toenemende mate gehanteerd als strategisch beleidsinstrument binnen bedrijven en organisaties.

c. Door 'Europa-1992' zal de arbeidsmarkt een sterke internationale oriëntatie ondergaan. Dat dit gevolgen heeft voor de scholingsvraag behoeft nauwelijks verder betoog.

5. Afstemming onderwijs-arbeidsmarkt en het reformatorisch onderwijs

Uit deze niet-volledige opsomming van feiten blijkt duidelijk dat economische motieven in belangrijke mate bepalend zullen worden voor de ondenwijsvraag, zeker waar het gaat om beroepsondenwijs en volwasseneducatie. Wat hiervan de gevolgen zijn voor het algemeenvormend ondenwijs is nog moeilijk precies te zeggen. Dat het gevolgen zal hebben staat voor mij vast.

Op het reformatorisch onderwijs komt de vraag af of het zich van deze ontwikkelingen afzijdig dient te houden, of niet. Een grondige bezinning zal moeten plaats vinden. Eventueel

dient een kader geformuleerd te worden van waaruit het reformatorisch ondenwijs gestalte aan deze ontwikkelingen kan geven. Dit Is geen eenvoudige zaak.

De bakermat voor het reformatorisch ondenwijs ligt in het basisonderwijs. Later zijn scholen voor voortgezet ondenwijs gesticht. Nog later is men begonnen met een school voor MBO. Tot op dit moment wordt de rij gesloten door het stichten van scholen voor speciaal ondenwijs. Een uitzondering en geheel eigen plaats In dit geheel vormt De Driestar. Bestuurlijk vond een bundeling plaats binnen de VGS. De expertise is daar dan ook het grootst bij de ondenwijsvorm die het langst bestaat. Vanuit de gereformeerde gezindte Is dientengevolge weinig know-how aanwezig op het terrein van de beroepsgerichte scholing, laat staan op het terrein van de volwasseneducatie.

N/lijns inziens ligt er op dit laatste terrein een uitdaging. Wanneer we in staat en bereid zijn energie te steken in bezinning op de plaats van reformatorisch ondenwijs binnen de huidige ontwikkelingen rond de afstemming van ondenwijs en arbeidsmarkt, zijn we mogelijk ook in staat de consequenties van deze ontwikkelingen te signaleren en erop te anticiperen. Wanneer we die energie niet opbrengen sluit ik niet uit, dat we ongemerkt - wie heeft deskundigheid en betrokkenheid om ontwikkelingen in haar consequenties te doorschouwen - en ongewild de wrange vruchten zullen plukken van een weinig geëngageerde en alerte opstelling. In een volgende bijdrage hoop ik hierop nader in te gaan.

drs. L. van Hoorn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1990

De Reformatorische School | 66 Pagina's

Afstemming Onderwijs - Arbeidsmarkt, en de plaats van het reformatorisch onderwijs (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1990

De Reformatorische School | 66 Pagina's