Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kabinet akkoord met voorstel voor Algemene wet gelijke behandeling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kabinet akkoord met voorstel voor Algemene wet gelijke behandeling

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het verschil van inzicht tussen polltiel< e partijen omtrent het vraagstuk inzaice gelijl< e behandeling lijkt "opgelost" te gaan worden. Immers, het CDA/PvdA-kabinet heeft zeer onlangs overeenstemming bereikt over een voorstel voor een Algemene Wet gelijke behandeling. De politieke strijd omtrent dit ondenwero duurt sedert vele jaren.

Voorgeschiedenis

In 1973 start de belangengroep man-vrouwmaatschappij een studieproject over wetgeving tegen discriminatie op grond van geslacht, homofilie en huwelijkse staat. De in 1974 door het kabinet Den Uyl ingestelde Emancipatiecommissie neemt dit project over en publiceert in november 1977 haar Advies over de wenselijkheid van een wet tegen sekse-discriminatie. Het behelst een pleidooi voor een wet tegen alle vormen van discriminatie op grond van geslacht, homofilie en huwelijkse staat.

Op 24 oktober 1978 aanvaardt de Tweede Kamer een motie van mevrouw Haas-Berger (PvdA), waarin de regering wordt verzocht om een wetsontwerp "tegen alle vormen van discriminatie op grond van geslacht, daarbij inbegrepen discriminatie op grond van homofilie en huwelijkse staat". Slechts vijf Kamerleden (SGP, GPV en Boerenpartij) stemmen tegen deze motie.

In september 1981 publiceren de staatssecretaris voor Emancipatiezaken mevrouw Kraaijeveld-Wouters (CDA) en de minister van Justitie De Ruiter (eveneens CDA) een voorontwerp van een wet gelijke behandeling. De indieners hopen dat het uiteindelijke wetsontwerp eind 1982 bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.

Nadat het voorontwerp aan een groot aantal maatschappelijke organisaties is toegezonden komen hierop vele duizenden reacties binnen. De bezwaren die men hiertegen naar voren brengt komen vooral neer op vrees voor aantasting van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs.

Het regeerakkoord van het in oktober 1982 startende eerste kabinet Lubbers - met als staatssecretaris voor Emancipatiezaken mevrouw Kappeijne van de Coppello (WD) - merkt ten aanzien van dit vraagstuk op: "De regering neemt de kritiek - ook die van juridische aard - die door vele kringen in de samenleving is uitgeoefend op het voorontwerp gelijke behandeling buitengewoon ernstig. Zij erkent in het bijzonder het belang van het bevorderen van tolerantie en een pluriforme samenleving. De regering is voornemens het voorontwerp opnieuw in studie te nemen en met behoud van de uitgangspunten tot een nieuw ontwerp van wet te komen".

Volgens de memorie van toelichting op de in september 1983 aangeboden begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor 1984 wordt er naar gestreefd het definitieve wetsontwerp gelijke behandeling in de loop van 1984 in te dienen. De partijraad van het CDA aanvaardt een resolutie, onder meer inhoudende dat bij het benoemings- en ontslagbeleid van particuliere organisaties de homofiele geaardheid en dienovereenkomstige leefwijze van betrokkenen als zodanig geen enkele rol behoren te spelen. De CDA-partijraad acht het echter niet de bevoegdheid van de overheid, mede gezien de afweging van een aantal grondrechten in de Grondwet verankerd, dit bij particuliere organisaties, voor zover deze zich beroepen op hun levensbeshouwelijke grondslag, wettelijk af te dwingen.

In de zomer van 1985 deelt premier Lubbers mee dat het kabinet een wetsontwerp gelijke behandeling niet tijdig bij de Tweede kamer zal kunnen indienen.

De Tweede Kamerfractie van de VVD publiceert in juli 1985 een notitie getiteld "Standpunt in hoofdlijnen over een tot stand te komen Wet

gelijke behandeling". Deze fractie zal, nu het kabinet tot dusverre geen wetsvoorstel gelijke behandeling bij de Tweede Kamer heeft ingediend, een Initiatief-wetsvoorstel voorbereiden. Premier Lubbers deelt de Tweede Kamer in september 1985 mede: "Alles afwegend is het kabinet tot de conclusie gekomen dat aanpassing van het Wettjoek van strafrecht te overwegen ware, maar dat wetgeving met een reikwijdte als voorzien in het voorontwerp van wet thans niet de meest aangewezen lijkt".

De Tweede Kamerleden mevrouw Rempt en de heren Korthals en Fransen (allen van de VVD) publiceren eind december 1985 een eerste concept van een mogelijk initiatief-voorstel voor een wet gelijke behandeling.

In januari 1986 reageert de CDA-fractie in de Tweede Kamer hierop dat zij niet bereid is mee te werken aan bedoeld initiatief-voorstel, doch wil wachten op een voorstel van het kabinet. Volgens CDA-fractie staat het concept van de VVD op gespannen voet met de vrijheid van onderwijs, doordat bijzondere scholen de mogelijkheid wordt ontnomen geheel naar eigen inzicht een personeelsbeleid te voeren.

In het regeerakkoord van juli 1986 van het tweede kabinet Lubbers komen het CDA en de WD overeen, dat er een brede wet gelijke behandeling komt. Vóór 1 juli 1987 zal een daartoe strekkend wetsontwerp worden ingediend.

Eind augustus 1987 presenteren de Tweede Kamerleden Haas-Berger en Van Nieuwenhoven (beiden van de PvdA) een initiatiefwetsvoorstel tegen seksediscriminatie.

Het kabinet sluit in september 1987 een compromis over de wet gelijke behandeling. Levensbeschouwelijke instellingen mogen in hun personeelstieleid onderscheid maken. Ook bijzondere scholen worden uitgezonderd van het verbod op discriminatie.

In zijn advies van december 1987 wijst de Raad van State dit wetsontwerp af op grond van de oven«eging, dat de voorgestelde wet niets toevoegt aan de bestaande wetgeving. Ook biedt het wetsontwerp volgens de Raad van State geen oplossing voor de problemen die zich voordoen als grondrechten met elkaar tx> tsen. De Raad van State oordeelt enigszins positiever over het PvdA-initiatief-wetsvoorstel tegen seksediscriminatie. Hoewel de Raad van State de noodzaak van de onderhavige wet niet in twijfel trekt, heeft deze Raad er bedenkingen tegen, dat de PvdA het gelijkheidsbeginsel bij botsing van grondrechten voorrang geeft

Op 28 maart 1988 wordt de Tweede Kamer de volledige tekst van het wetsvoorstel van het kabinet toegezonden. Begin 1989 blijkt, dat een meerderheid van de Tweede Kamer grote twijfels heeft over het wetsvoorstel gelijke behandeling van de regering.

In april 1989 blijkt, dat de PvdA-fractie in de Tweede Kamer een brede wet beoogt, waarin ook ras, politieke gezindheid, godsdienst en levensovertuiging als discriminatiegronden opgenomen zijn, mogelijk is. Met het oog hierop wijzigt deze Kamerfractie haar eerder ingediend initiatief-wetsvoorstel tegen seksediscriminatie in een wetsontwerp tegen discriminatie.

Op 2 mei 1989 valt het CDA/VVD-kabinet over het reiskosten-forfait

In het regeerakkoord van het huidige CDA/PvdAkabinet wordt vastgelegd dat strakke en heldere wetgeving zal worden bevorderd en dat derhalve een nieuw wetsontwerp zal worden ingediend, onder intrekking van de toen bestaande wetsontwerpen, te weten dat van het CDA/VVDkabinet en het initiatief-voorstel van de PvdA.

Algemene wet gelijke behandeling

Het voorstel voor een Algemene wet gelijke behandeling, zoals dit door de ministerraad in juli 1990 is aanvaard, bevat een uitwerking van artikel 1 van de Grondwet. Dat artikel luidt: "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, of op welke grond dan ook, is niet toegestaan".

Behalve de door de Grondwet afzonderlijk genoemde discriminatiegronden bestrijkt het wetsvoorstel ook de hetero- of homosexuele gerichtheid en de burgerlijke staat (bijvoorbeeld onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden, en tussen wettige, natuurlijke en adoptiefkinderen).

Met behulp van de in het regeerakkoord vervatte bouwstenen omtrent het onderhavige vraagstuk is het wetsvoorstel vormgegeven. Het voorstel beoogt discriminatie tegen te gaan op terreinen waarop het maatschappelijk functioneren van mensen door discriminatie in ernstige mate kan worden belemmerd. Die terreinen zijn: arbeid, zowel in dienstverband als in het vrije beroep, volkshuisvesting, welzijn, gezondheidszorg, cultuur, ondenwijs, school- en beroepskeuzevoorlichting en andere vormen van openbaar aanbod van goederen en diensten.

In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel wordt er op gewezen dat het voorstel onderscheid verbiedt, behalve wanneer er een wettelijke rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Bij de uitwerking zouden de beperkingen in acht genomen zijn die voortvloeien uit de in het geding

zijnde andere grondrechten. Het gaat hier om de in de Grondwet verankerde vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (artikel 6), de vrijheid van vereniging (artikel 8), het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10) en de vrijheid van onderwijs (artikel 23 van de Grondwet).

Uitgangspunt voor het wetsvoorstel is geweest dat de Grondwet geen rangorde van grondrechten kent, waaruit voorrang van het ene boven het andere grondrecht zou kunnen worden afgeleid.

Het verbod van onderscheid valt uiteen in een verbod van direct onderscheid en een verbod van indirect onderscheid. Dit betekent dat hef niet alleen verboden is om onderscheid te maken op de gronden die in de wet zijn genoemd. Het is ook verboden om onderscheid te maken op andere gronden dan die in de wet zijn genoemd indien dit leidt tot ongerechtvaardigd onderscheid.

Voorkeursbehandeling op grond van geslacht en ras In gevallen waarin sprake is van achterstandssituatie blijft toegestaan. Hetzelfde geldt voor gevallen waarin het geslacht bepalend is en in gevallen waarin het de bescherming van de vrouw betreft.

De bestaande Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid is buiten het wetsvoorstel gelaten. Dit houdt verband met de specifieke wijze waarop het discriminatieverbod op grond van geslacht ingevolge de EGrlchtlijnen is geregeld, respectievelijk geregeld zal worden. Ook pensioenvoorzieningen voor zover deze onderscheid maken op grond van burgerlijke staat zijn buiten het voorstel gelaten. Het kabinet is van oordeel dat op het verbod van onderscheid in deze wet overigens alleen uitzonderingen moeten worden gemaakt die nodig zijn in verband met andere grondrechten.

In verband met de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en het beginsel van scheiding van kerk en staat is deze wet niet van toepassing op kerkgenootschappen en andere levensbeschouwelijke genootschappen en op het geestelijk ambt.

Verder laat het wetsvoorstel, zoals afgesproken in het regeerakkoord, onverlet de vrijheid van instellingen op godsdienstige, levensbeschouwelijke (of politieke) grondslag om aan werknemers eisen te stellen die gelet op het doel van de Instelling, nodig zijn voor de vervulling van een functie. Daarbij mogen deze eisen echter niet lelden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Het wetsvoorstel bevat vergelijkbare bepalingen toegesneden op werknemers, leerlingen en studenten in instellingen van bijzonder ondenwijs. Daardoor worden naar het oordeel van de ministerraad deze scholen in staat gesteld hun grondslag te verwezenlijken.

Voor de naleving en de handhaving van de wet staat de gebruikelijke gang naar de rechter open. Daarnaast heeft het kabinet besloten één commissie gelijke behandeling In het leven te roepen die zich bezig zal houden met alle vormen van door de wet verboden onderscheid. De commissie kan onderzoeken instellen naar aanleiding van een klacht. Verder kan de commissie op eigen initiatief nagaan of in een bepaalde sector van de samenleving structureel ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt. Deze commissie zal beschikken over een adequaat stelsel van bevoegdheden om onderzoek naar discriminatie te doen en zal tevens bevoegd zijn om gevallen van (vermeende) discriminatie aan de rechter voor te leggen. De commissie zal bestaan uit negen deskundigen, bijgestaan door een ambtelijke staf.

Het wetsvoorstel opent voorts de mogelijkheid groepsacties in te stellen tegen overtreding van het wettelijk verbod van onderscheid. De minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw Dales, streeft naar een spoedige behandeling van het wetsvoorstel.

Met de advisering door de Raad van State en de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede en Eerste Kamer zal naar verwachting van het kabinet geruime tijd gemoeid zijn. Het kabinet acht het mogelijk, dat de Algemene wet gelijke behandeling per 1 januari 1994 in werking zal treden.

Beoordeling wetsvoorstel

De hierboven opgesomde bijzonderheden ten aanzien van de inhoud van de beoogde Algemene wet gelijke behandeling zijn ontleend aan een persbericht van het ministerie van binnenlandse zaken.

Het wetsontwerp en de daarbij behorende memorie van toelichting zijn nog niet openbaar gemaakt. Eerst nadat de Raad van State - het hoogste adviesorgaan van de regering - hieromtrent advies heeft uitgebracht zal het - eventueel aangepaste - wetsontwerp gepubliceerd worden.

Reeds uit de gesignaleerde hoofdzaken van het onderhavige wetsontwerp kan geconcludeerd worden, dat de geest en de strekking van het wetsvoorstel haaks staan op het niet tijdgebonden Woord van God, dat ook de overheid oproept het publieke leven naar de eis van dat Woord in te richten.

Ook draagt het wetsontwerp het kenmerk van

een ontoelaatbare inbreuk op de grondwettelijk gewaart)orgde vrijheid van onderwijs. Een krachtens de Algemene wet gelijke behandeling opgelegde beperking Inzake het voeren van een eigen beleid met betrekking tot benoeming en ontslag van leerkrachten Is onaanvaardbaar. In dit verband vestig Ik de aandacht op een uitspraak van prof.mr. A.M. Donker, voorheen hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Groningen naar aanleiding van het voorontwerp Wet gelijke behandeling: "Indien een bijzondere school er aan hecht en zich daarvoor op de Bijbel beroept (dan Is dus, zijdelings, ook de vrijheid van belijden in het geding!) om het onderscheid tussen vrouwen en mannen In het licht te stellen, om de homofilie als verwerpelijk aan te wijzen (of, wat als regel gebeurt, niet te noemen) en het huwelijk te handhaven als de door God gegeven onverbrekelijke vorm voor het samenleven en samen een gezin stichten door man en vrouw, dan is de vrijheid van onderwijs, maar bijzonder de vrijheid van richting In het geding. Alle overheidsoptreden dat een school daarin zou belemmeren of hinderen. Is naar mijn stellige overtuiging in strijd met de onderwijsvrijheid".

Ook het in het leven roepen van toetsingscommissies, die niet alleen naar aanleiding van een klacht doch ook op eigen initiatief mag onderzoeken of In een bepaalde sector van de samenleving structureel ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt, moet mijns Inziens van de hand gewezen worden. Daarmee wordt de mogelijkheid geopend voor een verwerpelijk activisme van deze commissie door burgers In het verdachtenbankje te plaatsen wegens beschuldiging van discriminatie. Ook moet de in het wetsvoorstel opgenomen mogelijkheid om groepsacties In te stellen tegen overtreding van het wettelijk verbod van onderscheid afgewezen worden.

Uit het bereikte akkoord van het kabinet omtrent de Inhoud van een ontwerp Algemene wet gelijke behandeling blijkt mede, dat het kabinet kennelijk van oordeel is, dat de overheid thans nog niet over voldoende instrumenten beschikt om discriminatie tegen te gaan. In dit verband attendeer ik op het in juli 1990 door de Tweede Kamer goedgekeurde Verdrag Inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en de tegelijkertijd tot stand gekomen aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met enkele bepalingen tot het tegengaan van discriminatie op grond van ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht of hetero- of homoseksuele gerichtheid.

Voor het plaatsen van uitvoeriger kanttekeningen terzake lijkt het mij raadzaam het desbetreffende wetsontwerp en de daarbij behorende memorie van toelichting af te wachten.

Gelet op het principiële karakter van dit gewichtige onderwerp zal de voortgang van de beleidsvoornemens van de overheid hieromtrent nauwgezet worden gevolgd door de VG.S.

J.J. Verhage.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1990

De Reformatorische School | 44 Pagina's

Kabinet akkoord met voorstel voor Algemene wet gelijke behandeling

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1990

De Reformatorische School | 44 Pagina's