Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Actualiteiten in het kort

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Actualiteiten in het kort

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kabinet gemaand tot spoedig indiening Wet gelijl(e beliandeling

Op initiatief van de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC heeft een aantal grote maatschappelijke organisaties, verenigd in de "Bondgenoten Wet Gelijke Behandeling", bij brief dd. 7 februari 1991 een dringend beroep gedaan op het kabinet om haast te maken met het indienen van een goede Wet gelijke behandeling.

Bedoelde bondgenoten zijn van mening, dat de Wet gelijke behandeling moet voorkomen dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen nog gediscrimineerd kunnen worden. Bijzondere instellingen, ook het bijzonder onderwijs, mogen wat hen betreft geen onderscheid meer maken op grond van seksuele voorkeur of burgerlijke staat. Zij pleiten voor een, wat zij noemen, volledige Wet gelijke behandeling, zonder uitzonderingsbepalingen. Deze bondgenoten zijn voorts van mening dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen zich in het hedendaags Europa openlijk homoseksueel moeten kunnen gedragen. Mensen moeten - ook als ze werkzaam zijn bij het bijzonder onderwijs - kunnen leven en wonen met de partner van hun keuze zonder bevreesd behoeven te zijn voor ontoelaatbare inmenging in hun persoonlijke levenssfeer of zelfs voor ontslag. Aan het kabinet wordt door de "Bondgenoten Wet Gelijke Behandeling" voorgehouden dat jonge mensen die bezig zijn met het ontdekken van hun (homo)seksualiteit dat in alle vrijheid moeten kunnen doen. Ook als ze leerling zijn op een school waarvan het bevoegd gezag wellicht van mening is dat homoseksualiteit niet in overeenstemming is met het doel en de grondslag van de school.

De desbetreffende maatschappelijke organisaties zijn van mening dat de wet helder moet zijn en dat er niet eerst jarenlang geprocedeerd moet worden om duidelijk te krijgen wat volgens de wet nu wel en niet mag. De verontruste organisaties pleiten voor een snelle invoering van de wet: uiterlijk in 1992.

Kabinet al(l< oord met voorstel voor Algemene wet gelijl(e behandeling

Het lijkt wel dat de "Bondgenoten Wet Gelijke Behandeling" op hun wenken bediend worden. De ministerraad heeft nl. minister Dales van Binnenlandse Zaken op 14 februari gemachtigd een voorstel voor een Algemene wet gelijke behandeling bij de Tweede Kamer in te dienen. Met het wetsvoorstel beoogt het kabinet een verbod van discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.

In juli 1990 ging de ministerraad reeds akkoord met een wetsvoorstel waarin het regeerakkoord concreet was uitgewerkt. (Voor bijzonderheden hieromtrent moge verwezen worden naar D.R.S. van september 1990). Vervolgens is over het voorstel advies gevraagd aan de Raad van State. De Raad van State - het hoogste adviesorgaan van de regering - heeft een negatief advies uitgebracht. Dit college vindt de noodzaak voor een zodanige wet niet voldoende aangetoond. Voorts plaatst de Raad van State kanttekeningen bij de in het wetsvoorstel neergelegde systematiek. Deze houdt een verbod in om onderscheid te maken, behoudens uitzonderingen die nadrukkelijk zijn genoemd. Het kabinet is echter van mening, dat een Algemene wet gelijke behandeling noodzakelijk is om discriminatie te kunnen bestrijden en dat de door het kabinet gekozen systematiek in het wetsvoorstel voor de burgers de meeste duidelijkheid biedt.

De Raad van State stelt in zijn advies ook de relatie aan de orde met de vrijheid van onderwijs, zoals deze is neergelegd in de Grondwet. Het in het wetsvoorstel opgenomen verbod van discriminatie bij de aanstelling en ontslag van leraren geldt ook voor het bijzonder onderwijs. Het kabinet is van mening dat het wetsvoorstel eveneens voor arbeidsverhoudingen binnen het onderwijs moet gelden en dat dit in het wetsvoorstel zo is uitgewerkt dat de vrijheid van onderwijs er niet door wordt aangetast.

Het kabinet verwacht dat het wetsvoorstel in 1992 of uiterlijk 1993 tot wet zal kunnen worden verheven.

Initiatiefwetsvoorstel leerlingen statuut

Op 30 augustus 1989 heeft het Tweede Kamerlid Lankhorst, die thans deel uitmaakt van de fractie Groen Links, een initiatief-wetsontwerp ingediend bij de Tweede Kamer. Het desbetreffende wetsvoorstel beoogt een wijziging van o.m. de Wet op het voortgezet onderwijs in die zin, dat het bestuur van een school voor voortgezet onderwijs verplicht wordt elke twee jaar in een reglement, leerlingenstatuut genaamd, de rechten en plichten van de leerlingen vast te leggen. In het leerlingenstatuut dienen in elk geval voorschriften opgenomen te worden strekkende tot handhaving van de goede gang van zaken binnen de school, de regeling van geschillen, de bescherming van gegevens uit de persoonlijke levenssfeer en de wijze waarop het bevoegd gezag van de school zorg draagt voor de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs. De opdracht tot het opnemen in het leerlingenstatuut van voorschriften met betrekking tot de wijze waarop het bevoegd gezag zorg draagt voor de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs heeft bij de Raad van State de vraag doen rijzen of en zo ja in welk opzicht een regeling van rechten en plichten van de leerling aan die kwaliteitsbewaking kan bijdragen.

De Ondenwijsraad heeft de indiener van het initiatiefwetsontwerp geadviseerd dit voorstel in te trekken. Volgens de Onderwijsraad is het wetsontwerp strijdig met artikel 23 van de Grondwet. Op grond hiervan heeft de raad geadviseerd het voorstel in te trekken. Daarmee wil de raad niet zeggen dat scholen voor voortgezet onderwijs geen aandacht aan de rechten en plichten van leerlingen behoeven te besteden. Dit zou naar het oordeel van de Onderwijsraad evenwel niet moeten gebeuren op de wijze die het wetsvoorstel voorschrijft. Toetsing van het wetsvoorstel aan het noodzakelijkheidsbeginsel en aan het beginsel van besturen op afstand leidt verder tot de conclusie dat er sprake is van een overbodige regeling, aldus de Onderwijsraad.

Invoering basisvorming per 1 augustus 1991?

- De Onderwijsraad stelt in een op 8 februari jl. aan staatssecretaris Wallage uitgebracht advies van mening te zijn, dat de basisvorming niet zoals voorzien per 1 augustus 1991 kan worden ingevoerd.

Nu een complex van innovaties vrijwel gelijktijdig en in onderlinge samenhang wordt ingevoerd, vindt de Ondenwijsraad het van belang dat het Invoeringsplan basisvorming, voorbereidend beroepsonderwijs en scholengemeenschapsvorming in het voortgezet onderwijs een goed inzicht biedt op de maatregelen die van overheidswege worden getroffen om een en ander te realiseren. De Onderwijsraad meent dat er nog enkele knelpunten zijn die een goede invoering van een stimulerend ontwikkelingsbeleid belemmeren. De raad vindt nl. dat - om op schoolniveau met de voorbereiding van de invoering van basisvorming per 1 augustus 1991 (de startfase) te kunnen beginnen - in elk geval aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:

- de scholen moeten over de benodigde faciliteiten kunnen beschikken; - de wetswijziging moet in het Staatsblad zijn geplaatst; - alle ter zake relevante algemene maatregelen van bestuur moeten zijn genomen; - de kerndoelen moeten zijn vastgesteld, evenals toetsprogramma's en na- en omscholingsprogramma's; - de scholen moeten voldoende tijd van voorbereiding ontvangen; - er moet een herzien invoeringsplan beschikbaar zijn.

Op het beschikbaar zijn van een Invoeringsplan na zal aan deze voorwaarden naar de mening van de Onderwijsraad per 1 april 1991 (de uiterste datum waarop scholen van veranderingen in het nieuwe schooljaar op de hoogte moeten zijn, willen zij tijdig voorbereidingen kunnen treffen) waarschijnlijk niet zijn voldaan. De raad voorziet dat 1 augustus 1991 als datum waarop met de startfase voor de invoering van basisvorming een aanvang kan worden gemaakt niet kan worden gehandhaafd. De raad adviseert de staatssecretaris het tijdpad zodanig te wijzigen dat de periode van voorbereiding wordt verlegd om te vermijden dat de start van de basisvorming een slechte dienst wordt bewezen.

In een eerder advies heeft de Onderwijsraad er op gewezen dat door de wijze waarop de overheid de vorming van grote scholengemeenschappen poogt te bereiken en te stimuleren strijdigheid met de in de Grondwet verankerde vrijheid van onderwijs voor de hand ligt. Wederom heeft de raad opgemerkt dat de deugdelijkheidseisen ten aanzien van bekostigde scholen slechts bij de wet mogen worden geregeld. De Wet op het voortgezet onderwijs geeft de overheid niet de opdracht de stichting van brede scholengemeenschappen te stimuleren ten koste van het reguliere scholenbestand. Gelet op art. 23, vijfde lid, van de Grondwet meent de raad dat de wetgever moet kiezen tussen het intact laten van het stelsel van de wet of het voorschrijven van scholengemeenschapsvorming. De raad acht het bevorderen van scholengemeenschapsvorming met name ten opzichte van de kleine richtingen in het bijzonder onderwijs een aantasting van de vrijheid van richting. De Onderwijsraad stelt voorts in zijn advies, dat de vrees die hij al eerder heeft uitgesproken aangaande de ernstige taakbelasting van directies en ander personeel bij de uitvoering van de diverse operaties slechts bevestigd lijkt te worden.

Verandering opleiding leraren basisonderwijs

De door de HBO-raad ingestelde "Projectgroep lerarenopleidingen basisonderwijs" komt in een op 31 januari aan staatssecretaris Wallage aangeboden rapport tot de conclusie dat de structuur van de opleiding tot leraar basisonderwijs (p.a.b.o.) grondig dient te worden herzien. Naar het oordeel van de projectgroep is het mogelijk in vier jaar een breed bevoegde leraar basisonderwijs op te leiden. Het is echter een idee-fixe te veronderstellen

dat een afgestudeerde van een vierjarige opleiding over zo'n brede bekwaamheid beschikt, dat hij op alle gebieden volledig bekwaam kan worden geacht.

Om die reden beveelt de projectgroep aan de opleiding te doen bestaan uit een kernprogramma (2/3 van de totale studiebelasting) en een keuzeprogramma. Het voorgestelde kernprogramma omvat, naast de vak- en vormingsgebieden, o.m.: onderwijs in elementaire vaardigheden op het gebied van de zorgverbreding. Het keuzeprogramma bestaat uit de specialisatie jongere of oudere kind en maximaal een tweetal differentiaties.

Aansluitend op de opleiding dient er voor leraren basisonderwijs een intensief traject voor nascholing te worden opgezet, aldus de projectgroep. De huidige scheiding tussen nascholing en onderwijsbegeleiding functioneert niet. Het overheidsgeld dat hiervoor wordt aangewend, moet onderdeel uitmaken van het budget van de basisschool. In het kader van de algemene bevoegdheidsregeling voor docenten in het h.b.o. dient een cursus te worden ontwikkeld die specifiek gericht is op nieuwe docenten van de lerarenopleidingen basisonderwijs. Tot slot dringt de projectgroep erop aan dat met spoed een start wordt gemaakt met de totstandkoming van "beroepsvereisten leraren basisonderwijs". De huidige eindtermen zijn, aldus de projectgroep, van dien aard dat deze weinig houvast bieden bij de inrichting van de onderwijsprogramma's.

Minder en eenvoudiger regelgeving voor schooibesturen

Staatssecretaris Wallage zal bij de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs indienen. Hiermee beoogt de bewindsman een vermindering en vereenvoudiging van de regelgeving. Daardoor zal de autonomie van de schoolbesturen en gemeentetjesturen bevorderd worden. De wetswijzigingsvoorstellen brengen op verscheidene punten verandering in de huidige praktijk.

De staatssecretaris stelt bijvoorbeeld voor om het ministerie niet meer te betrekken bij een geschil over het schoolwerkplan tussen de inspecteur en het schoolbestuur.

Een ander voorbeeld is de automatische ontheffing van de verplichting om een verzekering af te sluiten tegen wettelijke aansprakelijkheid bij het overblijven op school. Dit kan alleen als het schoolbestuur van mening is dat deze verplichting niet in overeenstemming is met de godsdienstige overtuiging van de school en de ouders hiervan op de hoogte zijn gesteld.

Voorts stelt de staatssecretaris voor om geen onderwijskundig advies meer aan de inspectie te vragen met betrekking tot bouwplannen. Daarnaast wil staatssecretaris Wallage gemeenten de mogelijkheid bieden om de beslissingsbevoegdheid van de gemeenteraad inzake de toewijzing van voorzieningen, zoals technisch onderhoud en vervanging van meubilair, te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.

J.J. Verhage

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1991

De Reformatorische School | 42 Pagina's

Actualiteiten in het kort

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1991

De Reformatorische School | 42 Pagina's