Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verslag onderwijspacificatie herdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verslag onderwijspacificatie herdenking

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De geestelijke vrijheid is, toegespitst op de eigen verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding van hun kinderen en voor het onderwijs dat zij aan hun kinderen laten geven, de kern van de onderwijsvrijheid.Opvoeding en onderwijs is immers ook overdracht van normen en waarden. Dit zei Tweede-Kamervoorzitter drs. W.J. Deetman op 10 december jl. in Utrecht tijdens het door een viertal onderwijsorganisaties georganiseerde congres "Onderwijspacificatie 75 jaar".

Zal "Brussel" de vrijheid van onderwijs en de financiële gelijkstelling aantasten?

Op 1 december was het 75 jaar geleden dat het Nederlandse onderwijsbestel - na een jarenlange schoolstrijd - door de zogeheten Onderwijspacificatie zijn staatsrechtelijke inhoud en vorm kreeg. In 1917 werd namelijk de schoolstrijd beslecht met de grondwettelijke verankering van de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs. Daarmee is een onderwijsbestel tot stand gekomen dat uniek is in de wereld.

Tijdens het congres belichtte drs. K. de Jong Ozn., staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 1975- 1981 en oud-voorzitter van de Unie voor Christelijk Onderwijs, de ontwikkelingen die leidden tot de Pacificatie van 1917. Dhr. G.J. Schutte, fractievoorzitter van het GPV in de Tweede Kamer ging in op het verleden, het heden en de toekomst van de Pacificatie.

De Tweede-Kamervoorzitter en oudminlster van Onderwijs en Wetenschappen richtte zich op de toekomst van de Onderwijspacificatie in Nederland, in internationaal perspectief.

Uitrekking van art. 23 Grondwet

In 1917 werd men het eens over een beginsel dat door de rooms-katholieke kroniekschrijver Hentzen uit die tijd als volgt werd geformuleerd: "Het is den Nederlandschen Staat volmaakt onverschillig op welke scholen de kinderen onderwijs ontvangen; de ouders zijn hierin volkomen vrij; de Staat heeft financieel voor alle scholen hetzelfde over; doch een dubbele voorwaarde moet hierbij worden vervuld: vooreerst de scholen moeten goed onderwijs geven waarvoor het grondwetsartikel waarborgen eischt; en ten tweede: ieder ouder moet de school kunnen kiezen van zijn eigen richting en inzicht op godsdienstig gebied, of, als dit niet mogelijk is, tenminste een school welke die richting en dat inzicht eerbiedigt". Hiermee is volgens De Jong het kenmerkende van de Onderwijspacificatie aangeduid.

De Handelingen van de Tweede en Eerste Kamer die verslag geeft van de destijds gevoerde discussies acht De Jong ook thans nog van belang. In dit verband citeerde hij Mr. Cort van der Linden, die van 1913-1918 de leider was van een extra-parlementair kabinet, bestaande uit louter vrijzinnigen: "Stelt men dezelfde eisen van deugdelijkheid aan het openbaar en aan het bijzonder onderwijs, dan loopt de vrijheid van richting gevaar". Hierbij verwees De Jong naar de discussies over eindtermen en kerndoelen.

Bij de onderwijswetgeving is tot vandaag de dag de uitleg van de Grondwet aan de orde. De Jong zei het jammer te vinden dat wij geen Constitutioneel Hof kennen, omdat naar zijn oordeel een bepaalde meerderheid in de Tweede Kamer tegenwoordig aan een proces van uitrekking van artikel 23 van de Grondwet bezig is dat veel verder gaat dan in 1917 ooit de bedoeling kan zijn geweest. Toch is het z.i. tegenwoordig bij links en rechts een veel gebezigd gezegde: "Als die Pacificatie er niet was, zou zij alsnog moeten worden uitgevonden".

Onderwijsraad

Ook Schutte constateerde dat een onafhankelijke instantie, die toetst of wetten zich houden aan de Grondwet, ontbreekt. In principe is het dus mogelijk, dat een eenvoudige politieke meerderheid in beide Kamers van de Staten-Generaal het zo moeizaam tot stand gekomen pacificatie-compromis via wetgeving uitholt.

Dit zal z.i. echter in de praktijk niet zo gemakkelijk gebeuren. De verschillende onderwijsgeledingen zullen zeker van zich laten horen als onderdelen van de pacificatie in het gedrang dreigen te komen. Naar de opvatting van Schutte pleegt ook de Raad van State de band met artikel 23 van de Grondwet goed in het oog te houden. Wie geroepen wordt mee te werken aan de totstandkoming van onderwijswetgeving doet er z.i. goed aan de adviezen van de Onderwijsraad (als direct uitvloeisel en onderdeel van de pacificatie) met name als zij betrekking hebben op de relatie met genoemd grondwetsartikel heel serieus te nemen. De recente kritiek vanuit verschillende Kamerfracties op de hantering van dit artikel door de Onderwijsraad geeft dan ook te denken. Schutte concludeerde, dat de macht van de wetgever om fundamentele veranderingen aan te brengen in ons onderwijsbestel beperkt is. Deze conclusie wordt kennelijk gedeeld door de huidige staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, drs. J. Wallage, die onlangs de Tweede Kamer meedeelde nog geen nota over bestuurlijke vernieuwingen in het onderwijs te zullen uitbrengen, omdat hij hierover eerst een discussie met de onderwijsorganisaties wilde aangaan.

Betekenis onderwijspacificatie nu

De GPV-fractievoorzitter stelde de vraag welke betekenis de Onderwijspacificatie heeft voor de relatie tussen overheid en onderwijs in deze tijd. De maatschappelijke omstandigheden zijn in 75 jaar immers drastisch veranderd en de eisen die aan allerlei vormen van onderwijs worden gesteld zijn hoger en gedifferentieerder geworden. Voorts gaat de betrokkenheid van de overheid veel verder dan het beschikbaar stellen van financiële middelen en het bepalen van het niveau van het onderwijs.

Hij constateerde, dat zowel de wetgever als de beroepsinstanties de pacificatie niet als een eindpunt hebben beschouwd maar als een aanknopingspunt voor de inrichting van het gehele onderwijsbestel.

De geestelijke vaders van de pacificatie zullen zich zeker gerealiseerd hebben - aldus Schutte - dat de maatschappelijke ontwikkelingen ook op onderwijsgebied zouden doorgaan. De Grondwet bevat evenwel geen exclusieve opdracht aan de overheid om de maatschappelijke ontwikkelingen te volgen en deze in regelgeving te vertalen. Hij benadrukte, dat op de scholen de plicht rust het onderwijs zo in te richten, dat het beantwoordt aan de eisen welke maatschappelijke ontwikkelingen stellen. Dit is echter een verantwoordelijkheid van de scholen. Daarom zal de inrichting van het onderwijs naar zijn mening ook per school of per richting van onderwijs kunnen verschillen. Zulke verschillen kunnen op zichzelf dan ook geen aanleiding vormen voor uniformerende wetgeving. Hieraan voegde Schutte in dit verband toe, dat wie de wet wil gebruiken om b.v. de scholen voor voortgezet onderwijs te verplichten een leerlingenstatuut vast te stellen niet alleen bevoogdend bezig is, maar ook afstand neemt van een wezenlijk uitgangspunt van de pacificatie, nl. dat het geven van onderwijs vrij is.

Uniformerend werkt naar de opvatting van Schutte ook het gebruik dat van bekostigingsvoorwaarden wordt gemaakt. Deze worden steeds vaker een uitweg voor een overheid die ook het bijzonder onderwijs wil binden aan algemene regels, die echter in redelijkheid niet als deugdelijkheidseisen zijn te beschouwen.

Een variant hierop levert volgens hem het voorstel voor een Algemene wet gelijke behandeling. Door deze wet komt een essentieel element van de pacificatie t.a.v. de aanstelling van onderwijzers onder druk te staan, zo merkte Schutte op.

Vrijheidsstrijd

Schutte concludeerde dat, al bracht de pacificatie geen echte overwinnaars, de strijd van ouders en scholen niet tevergeefs was geweest. Er kwam immers vrijheid van onderwijs met financiële gelijkstelling. Christen-ouders konden waar maken wat zij bij de doop van hun kinderen hadden beloofd.

Voorts wees hij erop, dat de schoolstrijd een vrijheidsstrijd was, niet slechts vanuit de overtuiging dat de Bijbel een plaats moest hebben in het onderwijs, maar vooral opdat een vrije christelijke school de jeugd zou kunnen toerusten voor haar toekomstige taak in gezin en kerk, in staat en maatschappij.

Geen onbeperiite vrijheid

Bij de Mammoetwet in 1963 met haar vele uitvoeringsregelingen werd een aanloop genomen tot een dicht net van regels en voorschriften op het gehele onderwijsterrein, zo constateerde Deetman. Deze ontwikkeling heeft - onbedoeld - de bijzondere scholen veel bewegingsvrijheid ontnomen. Onbedoeld, volgens hem, omdat politiek, overheid en onderwijsorganisaties verslaafd zijn geraakt aan de behoefte tot regeling van zeer veel.

Kamervoorzitter Deetman zei het juist te vinden, dat in de jaren '80 begonnen is met deregulering van de onderwijswetgeving en met de vergroting van de autonomie van de scholen. Vergroting van de autonomie van de school betekent z.i. vergroting van de vrijheid van de bijzondere school. De aandacht voor de inhoud van het onderwijs en de eigen identiteit kan er door worden vergroot en de herkenbaarheid van de bijzondere school kan er door worden versterkt.

Anders dan in 1917 worden steeds meer verplichtingen vastgelegd in de wet. Verplichtingen die ook van doen hebben met de manier waarop naar de inrichting van de samenleving en naar de taak van de overheid wordt gekeken. In dit verband noemde de oud-onderwijsminister enkele voorbeelden:

- In de jaren '70 werden scherpe discussies gevoerd over het verbod tot ontslag van de huwende onderwijzeres. Thans strekt het emancipatiebeleid zich volledig uit over het onderwijs.

- De medezeggenschap is aan het onderwijs niet voorbij gegaan. Recentelijk nog is de positie van leerlingen op dat punt versterkt.

- Ongetwijfeld zal hetgeen in internationaal verband is of wordt afgesproken over de rechten van jongeren en van het kind vroeg of laat doorwerking moeten gaan krijgen in de scholen. Het is maar dat u het weet, zo voegde hij hier aan toe.

- Binnenkort zal in de Tweede Kamer begonnen worden met de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel inzake gelijke behandeling. Hierbij zal de vrijheid van de bijzondere school niet onbesproken blijven.

- Ook door algemeen overheidsbeleid wordt de vrijheid van de bijzondere school begrensd of beïnvloed. Dit alles is volgens Deetman overigens niet verwonderlijk, indien het overheidsbeleid t.a.v. het onderwijs in toenemende mate verweven wordt met het beleid op andere gebieden van overheidszorg, (b.v. de sociale vernieuwing).

Hoewel er op zich zelf naar zijn mening tegen deze ontwikkeling vanuit de onderwijsvrijheid bezien geen bezwaar behoeft te bestaan, dient de wetgever zich er expliciet rekenschap van te geven of de beoogde inperking of beïnvloeding niet te ver gaat, waardoor op onderwijsterrein het grondwettelijk vrijheidsrecht wordt uitgehold en zo geleidelijk aan tot een lege huls venwordt.

Europese integratie

Het recentelijk door de Tweede Kamer aanvaarde Verdrag van Maastricht bevat ook enkele bepalingen over het onderwijs. Die bepalingen laten de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor het nationale onderwijsbeleid onverlet. Zo bezien behoeft men niet te vrezen - aldus Deetman - dat "Brussel" de vrijheid van onderwijs en de financiële gelijkstelling zal aantasten. Toch moet gewaakt worden voor argeloosheid, zo benadrukte hij. Ons bestel van openbaar en bijzonder onderwijs komt elders niet voor en daarom kan al snel in Brussel aan de specifieke kenmerken worden voorbij gegaan. Alertheid vanuit Nederland kan nuttig zijn volgens de Kamervoorzitter Deetman.

Opdracht

Tenslotte wees hij er in zijn herdenkingstoespraak op, dat men zich niet mag laten afhouden van de bedoeling waarmede de christelijke scholen zijn gesticht, nl. dat in de school de boodschap van het Evangelie doorklinkt. De bedoeling dat leerlingen niet alleen in het onderwijs de wereld leren kennen zoals wij die zien en ervaren, maar ook iets gewaar mogen worden van die andere wereld, nl. de wereld van Gods Koninkrijk. Die bedoeling is opdracht tegelijk. Wordt die opdracht verwaarloosd en losgelaten, dan vervalt het bestaansrecht van de school met de Bijbel, zo besloot Deetman.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1993

De Reformatorische School | 48 Pagina's

Verslag onderwijspacificatie herdenking

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1993

De Reformatorische School | 48 Pagina's