Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Weigering toelating leerlingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Weigering toelating leerlingen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Regelmatig wordt het VGS-bureau de vraag voorgelegd naar de mogelijkheid om een aangemelde leerling niet toe te laten en aan welke eisen een dergelijk bestuursbesluit tot niet-toelating dient te voldoen. In dit artikel wordt ingegaan op een aantal aspecten dat bij de weigering van toelating van aangemelde leerlingen een rol speelt.

1. Bij of krachtens wet geldende regels

De procedures die in dergelijke gevallen moeten worden gevolgd, zijn voor zowel het basisonden/vijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs als het voortgezet onderwijs met elkaar vergelijkbaar. De in dit kader van toepassing zijnde bepalingen zijn voor de genoemde onderwijssectoren respectievelijk:

a. de artikelen 24 en 42a van de Wet op het basisonderwijs (WBO);

b. met name de artikelen 32 en 47a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO);

c. artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en met name de artikelen 2 en 16b van het Inrichtingsbesluit vwo, - havo, - mavo en - vbo (hierna te noemen: Inrichtingsbesluit).

In deze artikelen is omtrent de mogelijkheid om de toelating van aangemelde leerlingen te weigeren het volgende neergelegd:

1. de beslissing over de toelating van leerlingen berust bij het bevoegd gezag (art. 24, eerste lid WBO, art. 32, eerste lid ISOVSO en art. 2, tweede lid Inrichtingsbesluit);

2. de toelating mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders' (art. 24, eerste lid WBO en art. 32, eerste lid ISOVSO). In het voortgezet onderwijs mag de toelating niet afhankelijk gesteld worden van een andere dan een bij of krachtens de wet geregelde bijdrage, zoals les- of cursusgeld (art. 27, tweede lid WVO);

3. in het basisonderwijs dient de toelating van leerlingen afkomstig van een school voor speciaal onderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en de overgang van een leerling naar een dergelijke school plaats te vinden in overeenstemming met de ouders en het bevoegd gezag van de desbetreffende school (art. 24, tweede lid WBO);

4. a. basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs: indien het bevoegd gezag weigert een leerling toe te laten, maakt het het besluit daartoe schriftelijk en met redenen omkleed bekend door toezending of uitreiking aan de ouders. Daarbij moet op de onder het volgende punt vermelde mogelijkheid om bezwaar tegen het desbetreffende besluit bij het bevoegd gezag aan te tekenen worden gewezen (art. 42a, tweede lid WBO en art. en art. 47a tweede lid ISOVSO).

b. voortgezet onderwijs: het besluit tot weigering van de toelating van een kandidaat-leerling dient schriftelijk en met opgave van redenen aan de betrokkene en, indien deze minderjarig is, ook aan de ouders, voogden of ver-zorgers van de betrokkene, medegedeeld te worden. Bij deze mededeling dient tevens op de mogelijkheid om schriftelijk een verzoek tot herziening van het besluit bij het bevoegd gezag in te dienen te worden gewezen (art. 16b, eerste lid Inrichtingsbesluit);

5. a. basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs: binnen 6 weken na de bekendmaking, bedoeld onder punt 4, kunnen de ouders bij het bevoegd gezag schriftelijk bezwaar maken tegen de beslissing (art. 42a, tweede lid WBO en art. 47a, derde lid ISOVSO);

b. voortgezet ondenvijs: binnen 30 dagen na dagtekening van de onder punt 4 bedoelde mededeling kan door de kandidaatleerling en, indien deze minderjarig is, ook door de ouders, voogden of verzorgers van de betrokkene, aan het bevoegd gezag schriftelijk om herziening van het besluit worden verzocht (art. 16b, tweede lid Inrichtingsbesluit);

6. a. basisonderwijs: het bevoegd gezag moet binnen 4 weken na ontvangst van het bezwaarschrift beslissen. Alvorens te beslissen dient het bevoegd gezag de ouders te horen (art. 42a, derde lid WBO);

b. (voortgezet) speciaal onderwijs: het bevoegd gezag moet binnen 4 weken na ontvangst van het bezwaarschrift beslissen. Alvorens

te beslissen dient het bevoegd gezag de ouders te iioren. Het bevoegd gezag mag niet eerder op het bezwaarschrift beslissen dan: (a) na overleg met de inspecteur en desgewenst met andere deskundigen, (b) nadat de ouders kennis hebben kunnen nemen van de op de beslissing betrekking hebbende adviezen of rapporten en (c) de ouders opnieuw zijn gehoord, (art. 32, tweede en derde lid en art. 47a, derde en vierde lid ISOVSO);

c. voortgezet onderwijs: het bevoegd gezag neemt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen dertig dagen na de ontvangst van het verzoek, na overleg met de inspectie en desgewenst andere deskundigen een beslissing op het verzoek om herziening, doch niet eerder dan nadat de kandidaat-leerling en, indien deze minderjarig is, ook de ouders, voogden of verzorgers van de betrokkene, in de gelegenheid is/zijn gesteld te worden gehoord en kennis heeft/hebben kunnen nemen van de op die besluiten betrekking hebbende adviezen of rapporten (art. 16b, derde lid Inrichtingsbesluit).

2. Aanvullende regels voor het basisonderwijs

Het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs kan voor kinderen die nog niet eerder tot een basisschool of een school voor speciaal onderwijs zijn toegelaten, toelatingstijdstippen vaststellen op ten minste éénmaal per maand^ (art. 2 Toelatingsbesluit WBO). De desbetreffende leerlingen kunnen derhalve druppelsgewijs worden toegelaten dan wel op een vast tijdstip van éénmaal per maand. Dit laat onverlet het instellen van een leerlingenstop op een bepaald tijdstip voor het einde van het cursusjaar.

3. Aanvullende regels voor het (voortgezet) speciaal onderwijs

Ten aanzien van de toelating van leerlingen op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs is van belang dat tot een school voor (voortgezet) speciaal onden/vijs slechts kinderen mogen worden toegelaten voor wie vaststaat dat overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is en die, behoudens het bepaalde in artikel 10, derde lid ISOVSO, voor het op die school gegeven ondenwijs in aanmerking komen. Ingevolge artikel 10, derde lid ISOVSO kan het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs, onder goedkeuring van de inspecteur, een kind dat toelaatbaar is tot één van de soorten van voortgezet speciaal onderwijs, maar voor wie niet een passende school in zijn woonplaats of de omgeving daarvan bestaat, toelaten tot een school voor voortgezet speciaal onderwijs van een andere soort, mits het kind daar voldoende ondenwijs kan genieten.

Voordat een kind tot het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs kan worden toegelaten dient eerst een onderzoek door de door het bevoegd gezag ingestelde commissie van onderzoek te hebben plaatsgevonden (art. 33, tweede en zesde lid ISOVSO). De taken van de commissies van onderzoek zullen met ingang van 1 januari 1996 gedeeltelijk door regionale verwijzingscommissies worden overgenomen.

4. Aanvullende regels voor het voortgezet onderwijs

Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onden/vijs dient een toelatingscommissie met een adviserende taak, bestaande uit de rector of de directeur en ten minste twee leraren van de school in te stellen (art. 2, tweede lid Inrichtingsbesluit). Van een dergelijke toelatingscommissie kunnen tevens directeuren en groepsleraren van basisscholen lid zijn. Het bevoegd gezag kan aan de toelatingscommissie het nemen van beslissingen over de toelating delegeren (art. 2, derde lid Inrichtingsbesluit). De bevoegdheden en de werkzaamheden van de toelatingscommissie dienen door het bevoegd gezag te worden geregeld (art. 2, vierde lid Inrichtingsbesluit). Indien het bevoegd gezag twee of meer scholen voor voortgezet onden/vijs beheert, kan het voor alle of voor een aantal van deze scholen een gemeenschappelijke toelatingscommissie instellen. Een gemeenschappelijke toelatingscommissie kan ook worden ingesteld door meer dan één bevoegd gezag. In deze gevallen behoeven niet alle rectoren of directeuren van die scholen noch leraren van elke school daarin zitting te hebben (art. 2, vijfde lid Inrichtingsbesluit).

Ten aanzien van de toelating van leerlingen op scholen voor voortgezet ondenwijs, gelden specifieke toelatingsvereisten voor de toelating op de diverse typen scholen. Deze specifieke toelatingsvereisten zijn te vinden in het Inrichtingsbesluit.

5. IVIaimonides-arrest (HR, 22 januari 1988)

De mogelijkheid leerlingen de toelating tot een onderwijsinstelling van bijzonder ondenA/ijs te weigeren, ligt in artikel 23 van de Grondwet verankerd. In zijn arrest van 22 januari 1988 heeft de Hoge Raad dit (nog eens) expliciet venwoord. De desbetreffende overweging van de Hoge Raad luidt als volgt:

"De in artikel 23 Grondwet aan het bijzonder ondenwijs gewaarborgde "vrijheid van richting" weegt, mede gelet op artikel 6 Grondwet en artikel 9 EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden), zo zwaar dat het aan degene die (...) een instelling van bijzonder onderwijs in stand houdt, in beginsel - behoudens bijzondere omstandigheden (...) - jegens ouders van een kind dat volgens de door hem ten aanzien van die instelling gehanteerde toelatingsnormen van religieuze aard niet voor toelating in aanmerking komt, vrijstaat de door die ouders verlangde toelating te weigeren, ook al hebben die ouders een sterke en op redelijke gronden berustende voorkeur voor het onderwijs dat aan de betrokken instelling wordt gegeven, en ook al is de betrokken instelling de enige die onderwijs van deze richting verzorgt."

De in artikel 23 Grondwet aan het bijzonder onderwijs gewaarborgde "vrijheid van richting" weegt derhalve zo zwaar dat de Hoge Raad tot de conclusie is gekomen dat het een bestuur van een instelling voor bijzonder onderwijs in beginsel jegens ouders van een kind dat volgens de door het schoolbestuur ten aanzien van die instelling gehanteerde toelatingsnormen van religieuze aard niet voor toelating in aanmerking komt, vrijstaat de door die ouders verlangde toelating te weigeren.

Het VGS-bureau is reeds verschillende malen benaderd met de vraag of kinde-

ren van asielzoekers naar aanleiding van een verzoek daartoe door de gemeente op, de school moeten worden toegelaten. Op grond van het feit dat de beslissing over de toelating van leerlingen berust bij het bevoegd gezag en gezien de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad, kan dergelijke kinderen de toelating tot de school geweigerd worden op in het toelatingsbeleid tot uitdrukking komende gronden van godsdienstige aard. Zoals uit het voorgaande reeds bleek, dient een zodanige beslissing deugdelijk te worden gemotiveerd.

6. Geen weigering toelating op grond van godsdienstige gezindheid of levensbescliouwing

Hoewel in de meeste gevallen op gronden van godsdienstige aard leerlingen de toelating tot de school kan worden geweigerd, mag het bevoegd gezag de toelating tot een uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor basisonderwijs dan wel (voortgezet) speciaal onderwijs of een gelijksoortige school voor voortgezet onderwijs niet weigeren op grond van godsdienstige gezindheid of levensbeschouwing indien binnen redelijke afstand van de woning van een leerling geen gelegenheid bestaat tot het volgen onderwijs aan een openbare school. Leerlingen die op deze basis zijn toegelaten, kunnen niet worden verplicht godsdienstonden/vijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen (art. 38 WBO, art. 47 ISOVSO en art. 48 WVO). In de praktijk komt een dergelijke "verplichte" toelating weinig voor.

7. Sciioolgrenzen

Het bevoegd gezag van een bijzondere school heeft de mogelijkheid een eigen beleid te voeren omtrent het toelaten van leertingen. Dit beleid van een schoolbestuur dat twee of meer scholen beheert, zal in het algemeen gericht zijn op een evenwichtige spreiding van leerlingen over die scholen. Een bevoegd gezag dat twee of meer scholen beheert heeft zonder twijfel de bevoegdheid schoolgrenzen te stellen. Indien een schoolbestuur besluit gebruik te maken van zijn wettelijke bevoegdheid tot het stellen van schoolgrenzen, zijn de volgende aandachtspunten van belang.

1. Wordt door het bevoegd gezag gekozen voor een toelatingsbeleid door middel van schoolgrenzen, dan dient door het bevoegd gezag een zorgvuldige besluitvormingsprocedure te worden gevolgd. Het betreft hier vanzelfsprekend een bij de ouders uiterst gevoelig liggende zaak, nl. de inbreuk op vrije schoolkeuze.

2. Aan het door het bevoegd gezag genomen besluit dient bekendheid te worden gegeven. Het bevoegd gezag kan zich uiteraard niet beroepen op een besluit, waarvan de inhoud niet aan de ouders afdoende bekend gemaakt is.

3. Het door het bevoegd gezag genomen besluit dient nauwgezet te worden uitgevoerd en te worden nageleefd. Het is raadzaam mogelijke uitzonderingen, het doorbreken van de schoolgrenzen, in het beleid zelf nadrukkelijk te verwoorden. Wordt door het bevoegd gezag afgeweken van de inhoud van het besluit omtrent schoolgrenzen, dan moet er rekening mee worden gehouden dat ouders zich later - zonodig in een gerechtelijke procedure - op precedenten kunnen beroepen.

4. Een besluit tot weigering van een leerting, ter uitvoering van het vastgestelde beleid inzake schoolgrenzen, moet worden genomen met inachtneming van de zorgvuldigheid welke in het maatschappelijk verkeer betaamt. Wordt door het bevoegd gezag op onzorgvuldige wijze gebruik gemaakt van zijn recht tot weigering van de toelating van een leerling, dan kan in een kort geding op vordering van de betrokken ouders door de president van de arrondissementsrechtbank worden bevolen de leerling toe te laten tot de door de ouders verlangde school. Dit blijkt onder meer uit een uitspraak uit 1987 van de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch naar aanleiding van een kort geding waarin de vraag aan de orde kwam of een schoolbestuur bij het plaatsen en verdelen van leerlingen over de onder zijn beheer staande scholen een eigen verantwoordelijkheid en een bepaalde vrijheid van handelen heeft. In het verlengde van eerdere uitspraken met betrekking tot dit onden/verp oordeelde de president positief ten opzichte van het desbetreffende schoolbestuur, mits aan de plaatsing en verdeling van de leerlingen een zorgvuldig opgesteld plan ten grondslag ligt en dat plan ook zorgvuldig en rekening houdend met ieders belangen ten uitvoer wordt gebracht.

8. Tot slot

Ingevolge onder meer de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd van een openbare school (de gemeenteraad) bij de besluitvorming omtrent de toelating van leerlingen de zgn. algemene beginselen van behoortijk bestuur (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel) in acht te nemen. Hoewel deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet rechtstreeks van toepassing zijn op besturen van bijzondere scholen, is het wel degelijk raadzaam dat deze schoolbesturen met genoemde beginselen rekening houden bij het nemen van besluiten omtrent de toelating van leerlingen. Zo verdient het aanbeveling op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel in alle gevallen de beslissing omtrent het al dan niet toe laten van leerlingen zorgvuldig voor te bereiden. Dit betekent dat vooraf de noodzakelijke kennis verzameld dient te worden over de relevante gegevens (feiten en omstandigheden) en de af te wegen belangen. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Indien een bevoegd gezag van zijn toelatingsbeleid wil afwijken, moet dat bevoegd gezag zich realiseren dat een dergelijke beslissing precendentwerking kan hebben. Ook moeten ouders op grond van het vertrouwensbeginsel op het door het bevoegd gezag gevoerde beleid inzake toelating van leerlingen kunnen vertrouwen. Een beslissing over het al dan niet toelaten van een leerling mag derhalve niet in strijd zijn met het gevestigde toelatingsbeleid, gedane mededelingen of verstrekte informatie waardoor bepaalde verwachtingen zijn gewekt. Tenslotte dient de beslissing van het bevoegd gezag een leerling de toelating te weigeren deugdelijk (d.w.z. met redenen omkleed) gemotiveerd te worden (zie ook paragraaf 1 onder 4.).

Mw. mr. T.E. Blom

Noten

1. Onder "ouders" wordt tevens verstaan "voogden" of "verzorgers".

2. P. Hugense, Toelating van kinderen tot de basisschool, in: DRS, 13e jrg. nr. 2, februari 1985, p. 94/95.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1995

De Reformatorische School | 48 Pagina's

Weigering toelating leerlingen

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1995

De Reformatorische School | 48 Pagina's