Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kabinetsreactie op 'Recht doen aan verscheidenheid'; een stand van zaken 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kabinetsreactie op 'Recht doen aan verscheidenheid'; een stand van zaken 1

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Deel 2)

I n aansluiting op het eerste in DRS versciienen artikel (jrg. 23, nr. 11, pag. 26 t/m 28) over de Kabinetsreactie op "Reclit doen aan versclieidenheid" wordt in dit artikel achtereenvolgens ingegaan op de arbeidsmarktgerichte leenweg, de hulpstructuur, het zorgbudget en de clustering en uitruil van VBO-afdelingen.

In een volgend artikel zal vervolgens op de samenhang tussen de onderhavige voorstellen en de Wet educatie en beroepsondenwijs (WEB), de samenhang met het VSO (waaronder het samenwerkingsverband (V)SO-VO) en het commentaar van de VGS op de Kabinetsreactie worden ingegaan. Tenslotte zal deze reeks van artikelen worden afgesloten met een of meerdere artikelen over het overleg tussen staatssecretaris Netelenbos en de (besturen) organisaties. Daarin zal zo mogelijk tevens aandacht worden besteed aan de uitkomsten van het overleg tussen staatssecretaris Netelenbos en de leden van de Tweede Kamer.

De arbeidsmarktgerichte leerweg

De staatssecretaris gaat er met de Commissie-Van Veen vanuit dat er een beperkte groep leerlingen (± 25.000) is voor wie MAVO of VBO eindondenwijs is. Voor deze groep leerlingen komt een aanbod dat hen voorbereidt op een rechtstreekse entree op de arbeidsmarkt. De leerlingen waar het om gaat worden gekenmerkt door integrale achterstanden en een structurele problematiek. De doelgroep voor de arbeidsmarktgerichte leerweg zal voor driekwart bestaan uit VSO-MLK en IVBO. De doelgroep is zowel naar de bovenzijde als naar de onderzijde afgegrendeld. Aan de bovenkant is het uitgangs­ punt dat iedereen van wie aangenomen kan worden dat een regulier diploma haalbaar is, al dan niet met tijdelijke of blijvende ondersteuning, in de reguliere leerwegen inclusief de hulpstructuur thuishoort. Dat impliceert dat degenen waarvoor het assistentniveau (art. 7.2.2, eerste lid onderdeel a van de WEB) van de kwalificatiestructuur haalbaar is niet in de arbeidsmarktgerichte leenweg thuishoren, maar in de reguliere leerwegen. De ondergrens wordt gelegd bij degenen voor wie alleen opvangvoorzieningen aangewezen zijn en waarvoor enige vorm van educatieve voorziening, gericht op een plaats op de arbeidsmarkt, niet meer tot de reële mogelijkheden behoort.

Er kunnen vier afgrendelingsmechanismen onderscheiden worden:

a. de programmering van het arbeidsmarktgerichte leerweg-aanbod dient gericht te worden en te blijven op de beoogde toeleiding naar de arbeidsmarkt (dus geen doorstroomelementen);

b. de beschikbare financiële middelen worden gefixeerd;

c. de toelating vindt alleen plaats op indicatie (door de Regionale Verwijzings-Commissies (RVC's) die in het kader van WSNS geïnitieerd zijn);

d. niet alleen de toelating maar ook de uitstroom dient beheerst te worden. Daartoe zullen de Regionale Melden Coördinatiefuncties (RMC) de toegevoegde taak krijgen de in-, door- en uitstroom van deelnemers in de arbeidsmarktgerichte leerweg te registreren alsmede oneigenlijke verblijfsduren en bewegingen te signaleren.

De programmering binnen de arbeidsmarktgerichte leenweg is vrij. Er wordt vanuit gegaan dat een aanzienlijk deel van het programma zal bestaan uit leren in de praktijk. Daarvoor is nauwe samenwerking met het regionale bedrijfsleven onontbeerlijk. Uitgangspunt is dat er niet alleen sprake is van een educatief aanbod, maar ook van bemiddelingsactiviteiten en nazorg gedurende enige tijd, bijvoorbeeld drie maanden, op de arbeidsplaats.

De individuele leerweg als hulpstructuur

De door de Commissie-Van Veen voorgestelde individuele leerweg - een individuele variant van de beroepsgerichte leerweg - dient, zoals hierboven vermeld, als een hulpstructuur bij de theoretische, gemengde en beroepsgerichte leerweg te worden ontwikkeld. De bekrachtiging daarvan vindt plaats door het opnemen van de relevante delen van het VSO in de Wet op het voortgezet ondenwijs (WVO) (de Interimwet op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO) expireert per 1 augustus 1998).

De hulpstructuur is bedoeld voor leerlingen met achterstanden, gedrags- of motivatieproblemen, maar met voldoende capaciteiten om een MAVO- en VBO-diploma te kunnen behalen. De bijdrage aan het behalen van het diploma kan variëren van tijdelijke extra

ondersteuning voor een leerling die achter ligt of tijdelijke sociaal-psychologische ondersteuning, tot een permanent afzonderlijk opleidingstraject gericht op een regulier diplonna. De programmatische invulling is derhalve vrij, mits deze bijdraagt aan de voorbereiding op afsluiting van een reguliere leerweg. De voorzieningen waaruit de hulpstructuur de komende jaren ontwikkeld kan worden, zijn het IVBO, delen van het VSO en delen van de huidige projecten voor kwetsbare leerlingen, zoals de voortijdig-schoolverlatersprojecten. De inrichting van de hulpstructuur wordt niet centraal geregeld, maar is een verantwoordelijkheid van de samenwerkingsverbanden VOA/SO.

Binnen deze samenwerkingsverbanden VOA/SO zal gewerkt moeten worden aan:

a. de vormgeving van de hulpstructuur, dat wil zeggen de mate en wijze van integratie met het regulier onden/vijs;

b. de vormgeving en inrichting van het aanbod binnen de hulpstructuur;

c. de wijze waarop de hulpstructuur zich richt op leerlingen;

d. de betekenis die de hulpstructuur heeft voor docenten en management;

e. de toelating tot het aanbod van de hulpstructuur;

f. de verdeling van het voor de samenwerkingsverbanden beschikbare budget voor de hulpstructuur.

Een en ander betekent dat vanaf het moment van invoering van de wettelijke regeling (per 1 augustus 1998) de VSOscholen en IVBO-afdelingen buiten een samenwerkingsverband niet langer bekostigd zullen worden. Benadrukt wordt dat binnen een samenwerkingsverband gekozen kan worden voor voortbestaan van afzonderlijke VSO-voorzieningen. De voonwaarden waaraan samenwerkingsverbanden zullen moeten voldoen omvatten in elk geval de overdracht van bevoegdheden van de samenwerkende schoolbesturen op voor dit onderwerp nog nader te bepalen relevante terreinen. De overdracht moet ertoe leiden dat het samenwerkingsverband een rechtspersoon vormt die voor de rijksoverheid het aanspreekpunt is voor de besteding en verantwoording van de middelen van het zorgbudget.

Er wordt nader bezien op welke wijze de functie van de samenwerkingsverbanden VOA/SO kan worden ingericht.

Daarbij zal met de zwaardere bestuurlijke eisen rekening gehouden moeten worden in overeenstemming met de voortgang van het proces gericht op de invoering van de hulpstructuur per 1 augustus 1998.

Het budget

Het totale landelijk budget voor de bekostiging van de hulpstructuur en de arbeidsmarktgerichte leenweg bedraagt in totaal bijna ƒ 400 min. Globaal gaat het om de middelen die nu, bovenop de reguliere bekostiging, beschikbaar zijn voor IVBO, VSO-LOM/MLK, ambulante begeleiding en vormingswerk voor jeugdigen. Dit budget zal alleen worden aangepast op objectieve gronden zoals algemene salarismaatregelen en wijziging van het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het budget is dus gefixeerd.

Het (deel)budget voor de hulpstructuur wordt verdeeld over de regio's, vooralsnog uitgaande van de huidige regionale middelenverdeling. Op termijn kan toegewerkt gaan worden naar een verdeling die meer recht doet aan bijvoorbeeld een ongelijke verdeling van allochtonen. Een dergelijke herverdeling zal slechts geleidelijk worden doorgevoerd. Het budget wordt vervolgens per regio over het aantal samenwerkingsverbanden verdeeld naar rato van de leerlingpopulatie van die samenwerkingsverbanden. De besteding binnen het samenwerkingsverband is een verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband. Het landelijk (deel)budget voor de arbeidsmarktgerichte leen/veg wordt vastgelegd in een landelijk beleidskader en zal volgens een nader te bepalen berekening over de regio's worden verdeeld.

Hiervoor zal aan de (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijkheid worden gegeven, in samenhang met het onderwijsachterstandsbeleid. In het achterstandsbeleidsplan zal daartoe het regionale beleid inzake de arbeidsmarktgerichte leenweg opgenomen moeten worden. Op grond van het achterstandsbeleidsplan van de regio kunnen instellingen via een aanbestedingsprocedure offertes voor de ontwikkeling en uitvoering van het aanbod in het kader van de arbeidsmarktgerichte leerweg uitbrengen. Met de geselecteerde aanbieders worden door de gemeente(n) contracten gesloten.

De clustering en uitruil

De Commissie-Van Veen constateert in haar advies dat er in het VBO te veel afdelingen zijn met te weinig leerlingen, waardoor scholen moeite hebben deze afdelingen zowel financieel als onderwijskundig draaiende te houden. Daarvoor worden zowel inhoudelijke als infrastructurele oplossingen aangedragen.

Inhoudelijke oplossingen:

De staatssecretaris neemt het voorstel over om de afdelingen handel en verkoop samen te voegen. De oplossing van de Commissie om zes afdelingen programmatisch te clusteren tot drie combinaties (motorvoertuigentechniek en mechanische techniek; elektrotechniek en installatietechniek; verzorging en uiterlijke verzorging) neemt zij niet over gelet op de veelvuldig gehoorde bezwaren tegen de clustering van met name de technische afdelingen en de mogelijk verstrekkende structuurdoorbrekende gevolgen van een sectorale aanpak. Clustering wordt dus niet verplicht gesteld, maar wordt aan de scholen zelf overgelaten.

Infrastructurele oplossingen:

Volgens de Kabinetsreactie erkent elke participant in de discussie het probleem: er zijn te veel te kleine afdelingen. Hoewel sommige menen dat de huidige bekostigingssystematiek vanzelf wel zal leiden tot een "opschoonactie" door de scholen, zijn er velen die menen dat de overheid hierin een rol moet spelen. Het gevaar van een koude sanering en het ontstaan van witte vlekken is anders te groot.

De staatssecretaris wil de herschikking en de versterking van kleine VBO-afdelingen in de regio stimuleren door adviesnormen voor de omvang van een afdeling te formuleren, de provincies een regionaal herschikkingsplan te laten ontwerpen en een landelijke regievoerder aan te stellen. Meer uitgewerkt gaat het daarbij om het volgende:

a. de provincies wordt verzocht om een voorstel voor een regio-indeling te maken gebaseerd op "natuurlijk" samenhangende clusters van scholen binnen een bepaald gebied. Vermoedelijk zullen de aldus ontstane regio's een grote mate van overeenkomst vertonen met de huidige "nodale gebieden" (d.i. een indeling

van het CBS van ondenwijsgebieden in het voortgezet ondenwijs);

b. per regio worden de mogelijkheden tot herschil< king, uitruil en concentratie van afdelingen onderzocht. De provincie vervult daarbij een stimulerende rol. Per regio wordt een herschikkingsplan gemaakt. Bij de herschikking worden ook het vervolgonderwijs en de branches betrokken. In het herschikkingsplan wordt aandacht besteed aan de personele gevolgen, de gevolgen voor de inventaris en de huisvesting. Achter het voorstel om de provincies een herschikkingsadvies te laten opstellen ligt de gedachtengang dat deze taak een min of meer logisch vervolg is op de advisering door de provincies bij het proces van scholengemeenschapsvorming;

c. de overheid stelt "adviesnormen" op, dat wil zeggen een advies omtrent de meest wenselijke grootte van een afdeling om binnen de huidige bekostiging een redelijk ondenwijskundig aanbod te kunnen verzorgen;

d. de overheid stelt een regievoerder aan die zorg draagt voor de voortgang van het proces.

De herschikking kan volgens de staatssecretaris, indien gewenst, waar mogelijk binnen de eigen denominatie plaatsvinden. Waar een herschikking binnen de eigen richting wel wenselijk, maar niet mogelijk blijkt, zal naar creatieve oplossingen gezocht moeten worden; oplossingen die recht doen aan de behoefte aan een redelijk gespreide voorzieningenstructuur enerzijds en aan betaalbare voorzieningen anderzijds.

V.A. Smit

Noot

1. Dit is het tweede artikel in een reeks van artikelen over de Kabinetsreactie op "Recht doen aan verscheidenheid". Het artikel is tot stand gekomen door een door mij tijdens de op 12 oktober 1995 gehouden eerste vergadering van de "Adviesraad Reformatorisch Voortgezet (Speciaal) Onderwijs en Middelbaar Beroepsonderwijs" uitgesproken inleiding te bewerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1996

De Reformatorische School | 44 Pagina's

De Kabinetsreactie op 'Recht doen aan verscheidenheid'; een stand van zaken 1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1996

De Reformatorische School | 44 Pagina's