Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van buitenaf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van buitenaf

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Oud nieuws... en toch

'Wat is aangetoond, is de sterke relatie tussen didactische voorbereiding en effectiviteit, ' schrijft dr. Paul Peters in Trouw. Wat is belangrijker: een goede vakkennis of een toereikende onderwijskundige toerusting? De meningen blijven verdeeld. Peters schrijft:

In Amerika is er de laatste vijftig jaar veel en uitgebreid onderzoek gedaan naar het verband tussen leerprestaties en de kwaliteit van leraren. Wat blijkt? De invloed van de kwaliteit van leraren op leerprestaties is veel groter dan de effecten van klassengrootte of andere variabelen.

Wat precies een leraar effectief maakt en wat de kenmerken zijn van een minder effectieve leraar, is op velerlei manieren onderzocht. Kort samengevat komt het hier op neer: de kennis van de te onderwijzen stof blijkt slechts tot op zekere hoogte van belang. Als een minimaal essentieel niveau aanwezig is, dan levert meer inhoudelijke kennis niet veel meer op in relatie tot effectief leergedrag van leerlingen. Er is wel een redelijk sterk verband gevonden tussen de didactische voorbereiding van leraren en hun effectiviteit. Bij een studie onder 200 afgestudeerden van een lerarenopleiding bleek dat de omvang van de didactische voorbereiding vier keer zo vaak de verklarende factor was (16, 5 procent) als de kennis van de materie (4 procent). Leerlingen die worden onderwezen door gekwalificeerde leraren, hebben betere resultaten en vallen minder uit.

In de VS blijken de eisen die aan leraren worden gesteld van staat tot staat te verschillen. De verschillen in vereiste diploma's zijn tamelijk groot. Staten die bereid zijn meer te investeren in de opleiding van leraren en die hogere eisen stellen aan leraren, realiseren een betere onderwijskwaliteit, uitgedrukt in aantoonbaar betere leerresultaten van leedingen.

De National Assessment of Educational Progress heeft in 1993-1994 een grote hoeveelheid data verzameld (65.000 leraren, 13.000 schooldirecteuren, 5.600 schooldistricten). Analyse van het materiaal leverde onder andere het volgende op: kenmerken van leerling als armoede, Engels als tweede taal, minderheid vertonen een negatief verband met studieresultaten; het opleidingsniveau en de kwalificaties van leraren correleren zeer significant en positief met studieresultaten van leerlingen. (Trouw, 24-04-02)

Geen nieuws... en toch

Onderstaande punten ontleende de VVO aan het Onderwijsverslag 2001. Oud nieuws, zult u misschien zeggen. Correct. Dat was/ is ook te verwachten. Veranderingen in het onderwijs gaan (erg) langzaam. Knelpunten kennen dan ook een lange levensduur. Wanneer zou dat echt een probleem geven?

De inspectie benoemt een aantal knelpunten waar het onderwijs mee te maken heeft: • Het grote en groeiende lerarentekort vormt een bedreiging voor de kwaliteit van het onderwijs. De voorwaarden die de inspectie noemt waarmee dit probleem kan worden aangepakt, zijn functiedifferentiatie en de verdere introductie van onderwijsassistenten.

• De overgang van leerlingen van de ene naar de andere schoolsoort of opleiding verloopt stroef en kent nog veel hindernissen. De voorwaarde die de inspectie noemt om die vloeiende leerlijnen te realiseren, is in wezen eenvoudig, namelijk een betere infrastructuur waarin de relevante spelers goed met elkaar samenwerken.

• Er wordt onvoldoende invulling gegeven aan ICT in het onderwijsleerproces te integreren. Dit vraagt volgens de VVO enerzijds een visie van de school over

hoe ICT in het onderwijs geïntegreerd dient te worden, maar anderzijds voldoende middelen voor aanschaf en beheer van computers en software.

• Het bewaken en verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs op nog slechts een minderheid van scholen op gang is gekomen. De inspectie zal scholen gaan stimuleren door in haar toezicht aan te sluiten op goede en valide evaluatiegegevens die scholen reeds zelf verzameld hebben. In dit verband wijzen we op de VVO Quick Scan die voor scholen een bruikbaar instrument is om hiermee aan de slag te gaan.

• De kwaliteit van de schoolexamens is onvoldoende gewaarborgd, vooral bij vakken die alleen met een schoolexamen worden afgesloten. Op de meeste scholen (65%) ligt het maken, normeren en nakijken van het schoolexamen bij één persoon in de school. Het lijkt de VVO daarom een goed idee om een instrument te ontwikkelen waarmee schoolleiders de kwaliteit van het schoolexamen in kaart kunnen brengen en verbeteren.

SCP-publiceert

Mevr. Bronneman, onderzoekster bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, heeft na haar publicatie 'Scholen onder druk' uit 1999 een nieuwe studie verricht, die 18 april is uitgebracht onder de titel 'Voortgezet onderwijs in de jaren negentig'. In NRC stond daaruit het volgende:

De doorstroming van vmbo/mavo-leerlingen naar het havo is in de jaren negentig gehalveerd. Verder is het percentage leerlingen dat extra zorg op school nodig heeft, gestegen met circa 34 procent. Daarbij stellen steeds meer leerlingen hun schooltype tijdens hun schooltijd naar beneden bij.

In de jaren negentig hebben de ministers Ritzen (PvdA) en Hermans (VVD) maatregelen genomen om de kloof tussen leerlingen van verschillende niveaus te dichten. Zo werd in 1993 de basisvorming ingevoerd, een verplicht vakkenpakket in de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs. Zo moesten leerlingen van verschillende niveaus langer een gezamenlijk programma volgen.

In de praktijk hebben deze veranderingen echter lang niet het gewenste resultaat gehad, constateert het SCP. Onderzoekster H. Bronneman: 'De basisvorming heeft zijn doel van gelijkere kansen niet bereikt, omdat scholen er in de praktijk moeilijk mee konden werken. Ze pasten de basisvorming toch aan aan het niveau van de leerlingen.'

Verder werden mavo en het lager en individueel beroepsonderwijs samengevoegd tot vmbo, om het gehele voorbereidend beroepsonderwijs inhoudelijk te verzwaren en de status ervan te verhogen. Bronneman: 'De schooltypen zijn samengegaan, maar ze trekken vaak niet samen in één gebouw. Voormalige mavo's zoeken wel vaak havo- en vwo-scholen op. Zo komt er dus geen integratie van de grond. De vorming van het vmbo maakt daardoor voorlopig geen einde aan het negatieve imago van het voorbereidend beroepsonderwijs, aldus Bronneman.

De oorzaken van de toegenomen problemen van vmbo-leerlingen zijn onduidelijk. Ouders bepalen de schoolkeuze steeds vaker op basis van prestaties in plaats van milieu, maar dat heeft geen positief effect gehad op kinderen van lager opgeleide ouders. Bronneman: 'Juist daar blijven de prestaties van leerlingen achter bij de rest.' (NRC, 18-04-02)

De onderwijsarbeidsmarkt uit balans

In 'Agenda 2006', een uitgave van het SBO (Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt) wordt een aantal ontwikkellijnen genoemd, die in de komende jaren een bijdrage zullen leveren aan het verminderen van de spanningen op de onderwijsarbeidsmarkt. De achtergrond wordt in het onderstaande stukje nogmaals weergegeven.

Het aantal vacatures neemt toe Tegen de landelijke trend in, stijgt het aantal vacatures in het onderwijs nog steeds. De hoeveelheid vacatures in het onderwijs kent een seizoenspiek. Vooral in het tweede kwartaal van het jaar is het aantal hoog. Zowel die piek als het aantal vacante plaatsen in de rest van het jaar waren in het schooljaar 2000-2001 hoger dan in het jaar ervoor.

De vervulling van vacatures gaat steeds moeizamer Zo was aan het begin van het schooljaar 2001-2002 in totaal 10% van de vacatures in het primair onderwijs niet vervuld, een verdubbeling ten opzichte van het jaar ervoor. In de bve-sector is de vacatureproblematiek eveneens groot. Vrijwel alle units van mboopleidingen hadden aan het begin van het schooljaar 2000-2001 vacatures voor onderwijzend personeel (85%), terwijl dat in het voorgaand jaar nog niet de helft was (47%). De bve-sector heeft door zijn intensieve relatie met de beroepspraktijk het voordeel een opener arbeidsmarkt te kennen. Bovendien zijn de onderwijsbevoegdheden in de bve-sector minder stringent geregeld. In sommige delen van het land is de beroepspraktijk een bron van waaruit meer dan 30% van de reguliere vacatures vervuld wordt.

Vervangingspools drogen op Leerkrachten die actief waren als vervangers hebben inmiddels een vaste baan gekregen, waardoor de vervangingspools dreigen op te drogen. Het gevolg is dat bijvoorbeeld in het basisonderwijs ruim 40% van het kortdurend verzuim niet op reguliere wijze vervangen kon worden. Dit veroorzaakt in het ergste geval lesuitval.

Vergrijzing en ontgroening slaan in liet onderwijs hard toe

Vergrijzing leidt op (korte) termijn tot een aanzienlijke toename van de vervangingsvraag. Het aantal uitstromers is tussen 1997 en 2000 met bijna 60% gestegen. De sector is extreem vergrijsd. De helft van alle werknemers is 45 jaar of ouder. In sommige subsectoren is het aandeel zelfs al bijna 60%. Tot 2006 stijgt de vervangingsvraag in alle onderwijssectoren. De uitbreidingsvraag is tot 2003 hoog en stabiliseert daarna. Aan het vervullen van de totale arbeidsvraag is de komende jaren moeilijk te voldoen, omdat de huidige generatie jongeren kleiner is dan de generatie die de arbeidsmarkt gaat verlaten (ontgroening).

De doorstroom van jong wetenschappelijk personeel is te klein om het verwachte tekort in het wetenschappelijk onderwijs op te vangen

Als gevolg van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd stroomt tussen 2000 en 2008 zo'n 6000 fte wetenschappelijk personeel uit. Een groot deel hiervan is universitair hoofddocent (uhd) of hoogleraar. In sommige vakgebieden stroomt meer dan 65% van de uhd's en hoogleraren de komend acht jaar uit. Er is hier weliswaar ook sprake van een omvangrijke instroom van jong wetenschappelijk personeel (aio's, oio's en postdocs), maar de doorstroommogelijkheden van deze groep zijn nu nog gering, omdat een groot aantal ouderen de hogere posities bezet. Hierdoor stroomt veel van het jonge talent uit naar andere sectoren. Wanneer op de middellange termijn de ouderen massaal uitstromen, zijn onvoldoende jongeren beschikbaar om de hogere functies te bezetten. ~

De interne mobiliteit is hoog, in tegenstelling tot de mobiliteit tussen de onderwijssector en marktsectoren De hoge interne mobiliteit in het onderwijs kan erop duiden dat er een vlucht is van scholen met een moeilijk werkklimaat naar scholen met een aantrekkelijker werkklimaat. De interne mobiliteit in het onderwijs is groter dan in andere overheidssectoren, maar de interactie met marktsectoren is in vergelijking met rijk, gemeenten en politie veel geringer. Het onderwijs is weliswaar een dynamische maar ook een gesloten wereld.

(Agenda 2002 - SBO, april 2002)

W.P. van Kempen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

De Reformatorische School | 40 Pagina's

Van buitenaf

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

De Reformatorische School | 40 Pagina's