Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wie wat bewaart, heeft wat...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wie wat bewaart, heeft wat...

Rechtspraktijk

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ooit kreeg schrijver dezes, het is inmiddels jaren geleden, op de eerste maandagmorgen na zijn lange zomervakantie een zodanige schrik te pakken dat het hart hem letterlijk in de keel bonkte. Op mijn bureau lag een envelop. Dezelfde envelop die ik in mijn hoedanigheid van gemachtigde vóór de zomervakantie had verzonden naar de secretaris van de commissie van beroep. Het betrof een ontslagzaak. Diezelfde envelop was weer teruggekeerd met de aantekening van – toen nog – de PTT: "niet opgehaald". Fout boel!

Meteen rekenen. Agenda erbij. Met de pen de weken tellen. De beroepstermijn tegen het ontslagbesluit bedraagt zes weken. Besluitdatum, derde week ingediend, zomervakantie…het rekenen kon meteen wel gestopt worden want je kon bij wijze van spreken op één hand natellen dat de termijn van zes weken ruim was overschreden. Na een paar telefoontjes bleek dat de secretaris een aantal weken op familiebezoek in Canada had doorgebracht en daarom het aangetekende poststuk niet had afgehaald.

Bewijs van verzending
Het aangetekende poststuk. Inderdaad, aangetekend. En gelukkig maar, want met het bewijs van aangetekende verzending stond onomstotelijk vast dat het beroepschrift wel degelijk binnen de beroepstermijn van zes weken was verzonden. U begrijpt dat ik sindsdien alle brieven en stukken die binnen een bepaalde termijn ingediend moeten worden, aangetekend verzend.

Aafke kreeg het op haar manier aan de stok met de commissie van beroep. Maar om correct te zijn: ze kreeg het eerst aan de stok met haar bestuur. En wel doordat Aafke bewust verzuimde de rapportenvergadering op 18 mei bij te wonen, en het bestuur en de directie geenszins gecharmeerd waren van dit bewuste verzuimgedrag. Op 19 mei stelde het bestuur Aafke schriftelijk in kennis van het voornemen om haar hiervoor een disciplinaire maatregel in de vorm van een berisping op te leggen. Binnen drie weken kon Aafke haar zienswijze hier tegen in brengen, hetgeen zij na een paar dagen al deed. Dit bracht haar echter geen soelaas want op 27 mei ontving zij het definitieve bestuursbesluit (gedateerd op 26 mei) met een officiële berisping. Met de aantekening dat binnen zes weken beroep kon worden aangetekend bij de commissie van beroep.

Op 29 augustus ontving de commissie Aafke’s beroepschrift. Dik te laat dus en daarom kennelijk niet ontvankelijk. De wet geeft echter de mogelijkheid dat de voorzitter van de commissie eerst nadere inlichtingen omtrent de termijnoverschrijding inwint. De commissie laat namelijk een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de appellant aantoont dat hij het zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem of haar verlangd kon worden heeft ingesteld.

Een kopietje als bewijs
En wat bleek? Aafke had, naar haar zeggen, het beroepschrift ingediend op 26 juni. Binnen de termijn dus. Maar, zo verklaarde zij tegen de voorzitter, ze hoorde helemaal niets van de commissie. Daarom besloot ze op 28 augustus het secretariaat te bellen. Daar vernam ze dat de commissie helemaal geen beroepschrift van haar ontvangen had. Dit was de reden waarom zij nog op diezelfde dag weer een beroepschrift had ingediend. De voorzitter van de commissie vroeg haar of zij kon bewijzen dat zij op 26 juni het beroepschrift al had ingediend. Het enige bewijs dat Aafke kon leveren was een kopie van een beroepschrift dat zij in haar ‘dossier’ had bewaard, gedateerd op 26 juni.

De voorzitter overwoog dat een afschrift van een beroepschrift in het dossier van Aafke redelijkerwijze niet als bewijs van verzending kon gelden. Een bewijs van aangetekende verzending werd niet door Aafke overgelegd. Aldus is niet gebleken dat het beroepschrift binnen de geldende termijn bij de commissie was ingediend, noch dat Aafke het beroep heeft ingesteld zo spoedig mogelijk als redelijkerwijze verlangd kon worden. En daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2008

De Reformatorische School | 1 Pagina's

Wie wat bewaart, heeft wat...

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2008

De Reformatorische School | 1 Pagina's