Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Klassenverkleining, meer handen in de klas en opendeurenbeleid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Klassenverkleining, meer handen in de klas en opendeurenbeleid

EEN GESPREK OVER PASSEND ONDERWIJS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ze zijn alle drie nauw betrokken bij passend onderwijs: de een op bestuurlijk niveau, de ander in de praktijk en de derde vanuit de wetenschap. Berséba-bestuurder Gert van Leeuwen, schoolleider Bert Poortvliet en lector passend leraarschap Neely Anne de Ronde reageren op het onderzoek dat DRS Magazine uitvoerde onder leerkrachten. Eensgezind: ‘Het begint met een visi op passend onderwijs. Hoe kijk je als schoolteam tegen verschillen aan?’

Gert van Leeuwen is bestuurder van Berséba, het landelijk samenwerkingsverband passend onderwijs. Ook is hij directeur-bestuurder van drie basisscholen in de Neder-Betuwe.

Bert Poortvliet is directeur van de Dr. A. Comrieschool in Kruiningen. Ook is hij MT-lid van COLON, het samenwerkingsverband van 26 reformatorische scholen in Zeeland, en participeert in de regionale adviescommissie van Berséba.

Dr. Neely Anne de Ronde-Davidse is lector passend leraarschap bij Driestar educatief. Ze houdt zich bezig met praktijkgericht onderzoek en richt zich op de vraag hoe leerkrachten het beste ondersteund kunnen worden bij passend onderwijs.


De drie zijn niet verbaasd over de resultaten. ‘Ik krijg bevestigd wat ik al dacht’, reageert Van Leeuwen. ‘Ook ik ben niet onder de indruk’, zegt Poort-vliet. De Ronde sluit zich bij de heren aan, maar zegt ook aangenaam verrast te zijn. ‘Het viel me op dat veel respondenten het eens waren met de stelling dat kinderen met gedragsstoornissen, ontwikkelingsstoornissen en psychiatrische problemen over het algemeen makkelijk in reguliere klassen zijn te houden. Zo’n uitslag had ik niet verwacht, maar stemt wel hoopvol.’ Van Leeuwen: ‘Dat geeft inderdaad moed! Ik zeg vaak tegen leerkrachten: zeg niet te snel dat iets niet kan, maar ga na: wat hebben we nodig om dit kind een plek binnen de school te geven?’

Opvallend zijn de uitkomsten bij de stelling: ‘Als christelijke school hoor je alle kinderen welkom te heten, ongeacht de mate van hun verstandelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling.’ Meer dan de helft van de respondenten is het daar niet mee eens.

Van Leeuwen: ‘Dat verbaast mij. Onlangs pleitte ik in het Reformatorisch Dagblad voor inclusief onderwijs. Niet iedereen vindt mij daarin realistisch. Ik weet natuurlijk zelf ook wel dat er leerlingen zijn die zo’n moeilijke ondersteuningsvraag hebben dat het de macht van reguliere scholen te boven gaat. Belangrijk vind ik echter: Vanuit welke visie werk je? Zet je als school in op de basisondersteuning of verwijs je bij een probleem direct naar een speciale school? We denken te veel vanuit de positie waarin we nu verkeren. Ik zie prachtige voorbeelden van passend onderwijs, waar de kinderen echt veel van leren. Zo ken ik een blinde jongen die goed geïntegreerd is op een reguliere school. De andere leerlingen leggen uit zichzelf jassen en tassen aan de kant als hij eraan komt.’

De Ronde: ‘Een inclusieve visie is heel belangrijk. Als je niet vanuit een inclusief ideaal werkt, kom je niet verder in passend onderwijs. De wetenschappelijke onderbouwing daarvan staat als een huis. Bovendien is in artikel 24 van het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking vastgelegd dat de aangesloten staten het recht van personen met een handicap op onderwijs erkennen en daartoe een inclusief onderwijssysteem op alle niveaus waarborgen. Ik erken ook dat sommige leerlingen echt veel van leerkrachten vragen, maar ik zie ook scholen die inclusief werken en nooit doorverwijzen naar het speciaal onderwijs. Dat interesseert me: waarom lukt het die scholen wel? Ik vind het overigens belangrijk dat je onderscheid maakt tussen een inclusieve visie en inclusief handelen. De inclusieve visie is een ideaal; daar kun je in het huidige onderwijssysteem niet altijd naar handelen.’

Poortvliet: ‘Ik ben altijd al van mening geweest dat we het speciaal onderwijs zo klein mogelijk moeten houden. Er zijn echter kinderen die niet gelukkig zijn als ze in het klassikale systeem blijven. Als we in de toekomst het onderwijs anders organiseren en het klassikale systeem op de een of andere manier kunnen loslaten, zie ik wel meer mogelijkheden.’

Wat zou er organisatorisch moeten veranderen om inclusief onderwijs mogelijk te maken?

Poortvliet: ‘In Zeeland zijn we een paar pilots gestart. Een van de onderdelen daarvan is “meer handen in de klas”: in de groep zijn een leerkracht en een onderwijsassistent aanwezig. Dat verlicht het werk en geeft emotionele steun. Ik denk dat dat een begin is.’

Van Leeuwen: ‘Veel scholen hebben een vermogen op de bank staan. Daarom zou ik op willen roepen om te investeren in klassenverkleining, extra handen in de klas en meer differentiatiemogelijkheden.’


‘Ik vraag me weleens af: hebbenjongere leerkrachten wel voldoende leerkrachtvaardigheden?’

Bert Poortvliet


De Ronde: ‘Ik ben voor een opendeurenbeleid. Niet meer: mijn klas is mijn klas, maar juist: mijn klas is een verantwoordelijkheid van het hele team. In een onderzoek van Ed Smeets las ik dat slechts 24 procent van de leraren elkaar om advies vraagt. Dat moet naar 100 procent. Men durft zich blijkbaar niet kwetsbaar op te stellen, terwijl dat juist heel helpend is.’

Poortvliet: ‘Nog niet zo lang geleden ervaarde een van mijn teamleden grote problemen met een leerling in de groep. Ze heeft een kind in de klas dat veel begeleiding nodig heeft en voor haar gevoel kon ze daardoor te weinig aandacht geven aan de andere kinderen. Ze vond dat ze faalde. We hebben toen afgesproken dat we elke veertien dagen met haar, de ib’er en soms een orthopedagoog bij elkaar zouden komen. Dan bespraken we hoe het ging en wat ze nodig had. De leerkracht ervaart nu dat ze voldoende grip heeft op de situatie en het gedrag van deze leerling beheersbaarder is geworden. Door die gesprekken wist ze: ik hoef het niet alleen te doen. Ze voelde zich erg gesteund.’

De Ronde: ‘Om leraren te stimuleren zich kwetsbaarder op te stellen en van elkaar te leren, kun je ook starten met een videoclub. Een leerkracht brengt een eigen leervraag in en zorgt samen met een collega voor een video-opname van een klassensituatie. Onder begeleiding wordt die video samen met collega’s geanalyseerd en besproken. Natuurlijk is dat niet makkelijk, maar het geeft wel ruimte om intervisie een plek te geven en de verantwoordelijkheid voor je klas te delen.’

Een groot deel van de respondenten geeft aan dat de werkdruk is toegenomen door de invoering van passend onderwijs. Hoe komt dat?

De Ronde: ‘Vergeleken met vijf jaar geleden is het aantal verwijzingen naar het speciaal basisonderwijs nauwelijks veranderd. Toen was passend onderwijs er nog niet. Dat de toegenomen werkdruk daaraan toegeschreven wordt, is dus niet helemaal terecht. De samenstelling in een reguliere klas is niet per se anders dan vijf jaar geleden, er zitten niet ineens meer zorgleerlingen in een klas.’

Van Leeuwen: ‘De maatschappelijke problematiek verergert wel, en dat merk je ook in de klassen.’

Poortvliet: ‘Ik vind ook dat het aantal indicaties toeneemt. Ik had eerst nog nooit van Visio of Auris [expertisecentra voor mensen met een visuele of auditieve beperking, red.] gehoord, maar nu komen deskundigen van die organisaties op mijn school. Wat ook meespeelt is de omslag in het denken over zorg. Er was voorheen vooral aandacht voor zorg aan de onder-kant, maar sinds de laatste jaren ook aan de bovenkant. De toegenomen aandacht voor talentontwikkeling is mooi, maar daar moeten leerkrachten wel in thuis raken. Dat kan een verklaring zijn voor de toegenomen werkdruk.’

Passend onderwijs brengt ook extra administratieve last met zich mee, aldus de leerkrachten.

De Ronde: ‘Voor minder administratieve last is wel ruimte. Gisteren sprak ik de hoofdinspecteur van de onderwijsinspectie, Arnold Jonk. Hij gaf aan dat de inspectie scholen helemaal niet zo veel oplegt, maar juist ruimte geeft. Scholen voelen echter wel een bepaalde druk.’

Poortvliet: ‘Ik vind ook dat we dat onszelf opgelegd hebben. Ik hoorde tot twee jaar geleden mijn ib’ers nooit klagen over administratieve drukte. Er zijn bepaalde systemen ontwikkeld binnen passend onderwijs die tijdrovend zijn.’

Van Leeuwen: ‘Ik vind dat een aandachtspunt. Ik vind dat ik me dat als vertegenwoordiger van het samenwerkingsverband aan moet trekken, maar ook de scholen zelf kunnen aan het werk. Ga eens tijdens je personeelsvergadering kijken waarin je kunt snijden. Is het nodig dat je van elk ouderbezoek een verslag maakt of doe je dat alleen als er bijzonderheden zijn? En moet je wel observatiesystemen invullen voor alle leerlingen, ook voor hen met wie het goed gaat?’


‘Het is niet helemaal terecht dat de toegenomen werkdruk toegeschreven wordt aan passend onderwijs’

Neely-Anne de Ronde


In het onderzoek reageren oudere leerkrachten positiever dan jongere leerkrachten op de stelling: ‘Kinderen met bijzondere zorg langer in het regulier onderwijs behouden, vind ik positief.’ Hoe komt dat?

Poortvliet: ‘Ik vraag me weleens af: hebben jongere leerkrachten wel voldoende leerkrachtvaardigheden? Ik zie dat best wel verminderen. In het oude Weer Samen Naar School-systeem investeerden we veel in nascholingen op het gebied van leerkrachtvaardigheden. Wat mij betreft gaan we daar weer op inzetten. Als ik achter in een klas zit en zie dat het klassenmanagement van de leerkracht matig is, dan weet ik al dat het geheid fout loopt als er slechts een enkele leerling wat afwijkend gedrag gaat vertonen. Als een leerkracht de touwtjes wel goed in handen heeft, leveren zulke leerlingen geen problemen op.’

Van Leeuwen: ‘Leerkrachten die net van de pabo afkomen, zijn in principe startbekwaam. Zij moeten echter wel de tijd en ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Ik vind het ook belangrijk dat een school de aandacht aan de juiste dingen besteedt. Als je gaat investeren op Engels omdat de resultaten achterblijven, maar de leerkrachten vooral vragen hebben rondom gedrag, dan doe je volgens mij iets verkeerd. Engels is belangrijk, hoor, maar zorg eerst dat de basis op orde is.’

De Ronde: ‘Het kan zijn dat studenten net zo bekwaam als eerst van de pabo afkomen, maar dat hun kennis en vaardigheden niet meer passen bij wat de huidige praktijk van hen vraagt. Dat vraagt doordenking van de opleiding. Daarnaast moet het professionaliseren in de klas gebeuren. Vraag co-teaching aan of ga samen met een leerkracht uit het speciaal basisonderwijs voor de klas staan en geef sa-men een les. Dat is spannend, maar heel leerzaam. Deel ook expertise binnen het team. Laat de een zich bijvoorbeeld specialiseren in autisme en de ander in hechtingsproblematiek. Leerkrachten moeten niet het gevoel krijgen dat ze alleskunners moeten zijn.’

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2017

De Reformatorische School | 52 Pagina's

Klassenverkleining, meer handen in de klas en opendeurenbeleid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2017

De Reformatorische School | 52 Pagina's