Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De honderdjarige en het Kind

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De honderdjarige en het Kind

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lang leve de honderdjarige was de titel van de jaarlijkse themadag in oktober in de Goudse Sint Janskerk voor de studenten van Driestar hogeschool. De pacificatie van 1917 was een dikke felicitatie waard en die gelukwens ging gepaard met dankbaarheid voor de vrijheid die het confessioneel onderwijs in ons land geniet, maar hoe groot is de kans dat straks de vreugde omslaat in nostalgie?

Want er was ook een kritisch tegengeluid. Dat kwam van Patrick van Schie, directeur van het wetenschappelijk bureau van de VVD. De vrijheid van onderwijs, zoals die in Nederland is vastgelegd in de Grondwet (artikel 23), moet worden aangepast, vindt hij. Vanuit de vrijheid van het individu is ‘het kind van zichzelf’, zo zei Van Schie, met als consequentie dat het kind niet alleen vanuit de eigen geloofsopvatting wordt onderwezen, maar dat het op een zo onbevangen mogelijke wijze kennismaakt met alle religies en levensbeschouwingen. Betekent dat het begin van het einde van het bijzonder onderwijs?

FEEST IN MINEUR?

De beide andere sprekers, Rens Rottier, voorzitter van het college van bestuur van Driestar educatief, en Loes Ypma, directeur van Verus, hielden warme pleidooien voor het bijzonder onderwijs. Ze noemden de pedagogische meerwaarde van het christelijk onderwijs en memoreerden dat bijzondere scholen generaties lang keurige burgers afleveren die onze welvarende democratische rechtsstaat mede hebben opgebouwd. Maar wat mij opviel, was dat zij het positieve presenteerden vanuit het besef iets te moeten verdedigen dat zwaar onder druk staat. Per saldo toch een beetje een feest in mineur?

PRINCIPIEEL UITGANGSPUNT OF STROHALM?

Drie weken eerder was in het Onderwijsmuseum in Dordrecht de presentatie van het boek Van wie is het kind. Twee eeuwen onderwijsvrijheid in Nederland van John Exalto. Het boek is een fundamenteel onderzoek van de geschiedenis van de schoolstrijd vooral in relatie tot het reformatorische onderwijs. Juist door dat historische perspectief verheldert hij de beeldvorming binnen onze kring over artikel 23, maakt hij de plaats van het reformatorisch onderwijs in de actualiteit duidelijk en biedt hij een perspectief op de toekomst.

Die vooruitblik is niet bemoedigend: de onomstotelijke conclusie van deze studie naar de verhouding tussen staat, religie en onderwijs in de afgelopen twee eeuwen luidt volgens Exalto ‘dat de onderwijsvrijheid veel minder groot is dan vaak wordt voorgespiegeld’. Exalto formuleert het haarscherp: ‘In hoeverre is de vreugde over honderd jaar vrijheid van onderwijs vanwege omarming van een principieel uitgangspunt of vanwege de laatste strohalm voor minderheden in verdrukking?’ Het antwoord op die kernvraag is niet eenvoudig. Ik waag, steunend op het boek van Exalto, een poging.

SMADELIJK BEËINDIGD

Om te beginnen maakt Exalto duidelijk dat de pacificatie door de rechts-confessionelen niet omarmd werd als de be-kroning van een principieel uitgangspunt. De titel Lang leve de honderdjarige is historisch gezien misplaatst. Toen al was men bang dat de gelijkstelling vroeg of laat weleens tot de eis zou kunnen leiden dat de bijzondere school neutraal moest wezen om voor subsidie in aanmerking te komen.

De kritiek kwam niet alleen uit de hoek van de ARP, dus van de gereformeerden en Kuyper, ook in de kring van Kersten noemde men de rijkssubsidie een ijzeren juk dat ze niet zomaar op zich wilden nemen. Kersten zelf vond dat de schoolstrijd smadelijk (was) beëindigd, omdat het onderwijs voortaan aan de leiband van de staat liep. Een kritische terugblik laat dus zien dat er wel wat verschoven is in de waardering van wat in 1917 bereikt was. Van een omarming van een principieel uitgangspunt was absoluut geen sprake. De houding was eerder ambivalent.

GRONDLEGGEND

Want het is opvallend dat deze reserve bij rechts-orthodoxe kringen hen - en dan met name de Gereformeerde Gemeenten en hun voorman Kersten - niet heeft weerhouden om binnen de omschrijvingen in de wet van vrijheid van richting de maximale ruimte voor de eigen scholen te claimen. Tot op het hoogste niveau is via de juridische weg geprobeerd de eigen scholen erkend te krijgen als eigen richting. Dat schiep de mogelijkheid aanspraak te maken op de tegemoetkoming door de staat zoals in de onderwijswet van 1920 is geformuleerd.

Exalto geeft daarvan enkele frappante voorbeelden. Met name het Koninklijk Besluit (KB) van 1933 waardoor op basis van de erkenning van vanuit de Gereformeerde Gemeenten opgerichte scholen als afzonderlijke richting werden erkend. Dit KB geldt - zo toont Exalto overtuigend aan - als grondleggend voor de vorming van het Nederlandse onderwijsbestel, want door die uitspraak werd het begrip ‘vrijheid van richting’ nader gedefinieerd. De ruimte die zo ontstond, werd door Kersten en de SGP bevochten voor de eigen richting en de eigen scholen, maar níét principieel aanvaard.

VOLUIT ERKENNEN

De reformatorische scholen hebben hun bestaan dus mede aan het KB van 1933 te danken. Daaruit lijkt mij de consequentie te moeten volgen dat rechts-orthodoxe kringen schoolvorming ook vanuit andere religies binnen deze kaders voluit gaan erkennen. De claim op vrijheid voor het eigen onderwijs en het verzet tegen ideologische overheidsinmenging in de eigen scholen is moeilijk te verdedigen wanneer men zich meer of minder uitgesproken blijft beroepen op de traditie uit het eigen calvinistische verleden: in de Republiek moesten docenten in de zeventiende eeuw bij hun benoeming door het stadbestuur de drie formulieren onderschrijven en werden niet-gereformeerde scholen hoogstens gedoogd: schoolmeesters konden dispensatie krijgen van de overheid als zij zich onthielden van leringen in strijd met de gereformeerde religie. Als dat ideaal normatief blijft, dan vertoont men het spiegelbeeld van de huidige overheid. In het verkiezingsprogramma van de SGP uit 2017 staat dat in de richting en inrichting van het onderwijs de overheid een gezonde afstand past. Vervolgens dat scholen die uitgaan van een duidelijke richting niet door de overheid onnodig gehinderd worden. Gezien de historische wortels van de SGP is het begrijpelijk dat de formulering hier oningevuld blijft, maar in het licht van het ontstaan van de eigen scholen en in het licht van de huidige politieke en ideologische constellatie van een ontkerkelijkt land, zouden het reformatorisch onderwijs en de SGP het in 1917 gecreëerde bestel voluit moeten erkennen in zijn consequenties voor welke (religieuze) richting dan ook. Kortom, in plaats van een gedeeltelijk erkenning is het tijd voor een principiële omarming van artikel 23.

VAN BOLWERK TOT STROHALM

‘1917’ heeft dus geleid tot een pluraal onderwijsbestel met ruimte voor verschillende richtingen. In de historiografie is waardering voor deze episode, omdat Nederland blijk geeft van het vermogen om verscheidenheid een plek te geven met behoud van de eenheid. Het wordt gezien als een bewijs van Nederland als tolerant land. Maar een eeuw later zijn we in een ander scenario terechtgekomen. Het bijzonder onderwijs staat onder druk. Met name het reformatorisch onderwijs met zijn conservatief-christelijke opvattingen vinden velen niet meer van deze tijd. Deze scholen, zo valt van verschillende kanten te beluisteren, zijn indoctrinair, leveren leerlingen af die niet integreren in de samenleving en discrimineren. De druk vanuit de samenleving en vanuit de politiek om dit onderwijs open te breken wordt in de beleving van velen sterker. De vrijheid van onderwijs lijkt in de afgelopen decennia wel veranderd van een bolwerk, waarachter men zich veilig voelde, in een strohalm. Hoe is dit proces verlopen en, belang-rijker nog, wat betekent dit voor de positie van het christelijk-reformatorisch onderwijs?

SAMENSPEL VAN FACTOREN

Dat proces is te herleiden tot een samenspei van verschillende factoren. Aan de ene kant is er de ontzuiling en de secularisatie. Die gingen samen met afnemende ouderbetrokkenheid en droegen ertoe bij dat het denken in tegenstellingen tussen staat en school, tussen openbaar en bijzonder onderwijs, afnam. De identiteit van de scholen werd steeds minder gedragen door een achterban waarvoor dit wezenlijk was. Aan de andere kant is er de rol van de overheid: binnen het kader van de verzorgingsstaat en daarna via bestuurlijke reorganisaties en schaalvergroting, nestelde de staat zich veel sterker in het onderwijs. Exalto spreekt van accommoderend etatisme: er worden afhankelijkheidsrelaties gecreeerd die de uiteindelijke macht bij de staat (état) leggen om de regels te bepalen en de regie in handen te houden.

Die afhankelijkheid kent ook een ideologische kant, waarvan de beleidsnota Meer mensen mondig maken uit 1975 van de socialistische onderwijsminister Van Kemenade een geruchtmakend voorbeeld is. Die toegenomen overheidsbemoeiing roept de vraag op hoe vrij vrij is als de staat het geld beheert, de onderwijskwaliteit bewaakt en kerndoelen en eindtermen voorschrijft. Dit wordt des te klemmender als de overheid tracht de samenleving - en in het verlengde daarvan - het onderwijs in te richten vanuit modern-liberale waardepatronen. Plannen rond de acceptatieplicht vanuit het gelijkheidsbeginsel als symptoom van een veel bredere beweging is daar op dit moment het meest sprekende voorbeeld van. Het is een bedreigende ervaring als vanuit het gelijkheidsbeginsel - dat gelijke ruimt biedt aan scholen met een eigen kleur of identiteit - dat beginsel tegelijk wordt ingezet als breekijzer om die identiteit open te breken. De Leidse rechtsfilosoof Kinneging gaat zelfs zo dat hij deze politiek bestempelt als een nieuwe vorm van communisme, waarin ruimte voor verschil in toenemende mate verboden wordt.

TOEKOMST 1

Vanuit deze stand van zaken terug naar de vraag naar de toekomst van de honderdjarige c.q. van het reformatorisch onderwijs. Vanuit de status quo gebeurt veel: binnen het reformatorisch onderwijs, met steun van de eigen instituties die de belangen ervan behartigen, worden allerlei instrumenten ingezet en naar samenwerking gezocht om de ruimte voor het orthodox-christelijke onderwijs te bewaken.

Er is binnen de kring voldoende expertise en zelfbewustzijn aanwezig om de positie te legitimeren en te verdedigen. Vooroordelen (leerlingen worden geïndoctrineerd, tekort aan burgerschap, bijzonder onderwijs in strijd met scheiding van kerk en staat) worden beargumenteerd weerlegd. Scholen spannen zich in om de verbinding aan te gaan met de omgeving, zoals Guido de Brès in Rotterdam-Zuid. Deze locatie van het Wartburg College wil een school in en van de stad zijn. Ook Driestar hogeschool treedt naar buiten en neemt deel aan het publieke debat. Organisatorisch en strategisch staat men zijn mannetje.

TOEKOMST 2

De vraag is natuurlijk of dat genoeg zal zijn. Hoe belangrijk ook, ik denk dat voor het antwoord twee factoren doorslag-gevend zijn. Ze worden indirect ook aangegeven door Exalto: met het wegvallen van een sterke monocultuur en het verdwijnen van het besef van urgentie begon de verzwakking van het confessionele onderwijs. Dat betekent niet dat voor het voortbestaan van het reformatorisch onderwijs de reformatorische wereld als monocultuur geconserveerd moet worden. Het betekent wél dat het bij leerlingen en toekomstige leerkrachten een verinnerlijkte verbinding tot stand moet brengen met de eigen traditie, zodat deze levend blijft. En dat laatste betekent tegelijk de worsteling dat zij gelovige en overtuigende antwoorden meegeeft op de eisen van de tijd en van de jongeren. Dat vraagt om moed om de trends in onderwijsland niet leidend te laten zijn, maar om onderscheidend te zijn; om vensters op de hemel te openen. Uiteindelijk zal dit onderwijs alleen dan vitaal blijven als het weet te ontkomen aan het gevaar dat de in onderwijs vertaalde identiteit wordt overstemd door een pragmatische op opbrengsten gerichte benadering. En dat brengt me terug bij het kind: als het reformatorisch onderwijs daarin slaagt, zullen ook de toekomende generaties hun kinderen weer toevertrouwen aan dit onderwijs omdat het levend maakt en daarom onopgeefbaar is.

TOEKOMST 3

Daar staat een tweede factor tegenover die hiervoor al is genoemd en waarnaar ook Rottier in zijn lezing verwees: de strijd van seculieren om geloof uit het publieke domein te ver-wijderen en een orthodoxe minderheid niet meer de ruimte te gunnen om in het publieke domein of in eigen kring te leven en denken zoals zij wenst. Dit is in flagrante tegenstelling tot de basiswaarden van ons democratisch bestel dat juist ruimte biedt aan verscheidenheid en minderheden beschermt. Het omgekeerde worden we gewaar. Er is een meerderheidscultuur aan het ontstaan, liberaal, seculier en blank. Deze lijkt haar macht te gaan misbruiken door de staat te laten ingrijpen haar waarden aan de rest van de samenleving op te leggen. Binnen dit samenspel van krachten die niet statisch zijn, maar juist volop in beweging, is het lastig te voorspellen naar welke kant de balans zal doorslaan. Duidelijk is denk ik dat het reformatorisch onderwijs evenzeer vanwege interne als vanwege externe ontwikkelingen zich bevindt in een cruciale fase, zulks ondanks de geruststellende woorden van Rutte in de regeringsverklaring dat tolerantie, gelijkwaardigheid en geloofsvrijheid kernwaarden van ons land zijn.’


BESPREKEN

Onderstaande stellingen zijn bedoeld als handvatten om dit essay in groepsverband te bespreken.

Het is tijd voor een principiële omarming van artikel 23 door het reformatorisch onderwijs.

Het reformatorisch onderwijs wordt op termijn eerder door veranderingen binnen de achterban bedreigd dan door seculiere overheids-dwang.

De huidige vrijheid van onderwijs is geen belemmering om voluit christelijk-reformatorisch onderwijs te kunnen geven.


In deze rubriek iedere maand een opiniërende bijdrage van een kritische denker die betrokken is bij het onderwijs. Het artikel is bruikbaar voor bespreking in docenten- of managementteam. Deze maand: dr. Tom Hage


Tom Hage werkt bij Driestar hogeschool als docent cuma en is studieleider Studium Generale.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2017

De Reformatorische School | 48 Pagina's

De honderdjarige en het Kind

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2017

De Reformatorische School | 48 Pagina's