Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van 's Menschen Ellendigheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van 's Menschen Ellendigheid.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

CATECH. ZONDAG 2-4.

De kennis van de oorsprong onzer ellendigheid, liggend in Adams bondsbreuk, deed ons alle hoop op beterschap opgeven. Nooit zullen wij iets verrichten, dat goed is voor God. „Er is niemand, die Verstandig is; er is niemand die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand die goed doet, er is ook niet tot èèn toe"
Zoo ge maar aan èèn stroohalm u nog vastklemmen wilt, zal zij u bij de hand afbreken; alle hoop op eenige verbetering moet ge opgeven. Houdt uw zedepreken! Ge verleidt de scharen met al uw voorgewenden ernst en uw aandringen op een bekeering, die niet anders is dan een zedelijke verbeetering. „Voorwaar, voowaar zeg Ik u, zoo iemand niet geboren wordt uit water en geest, hij kan in het koninkrijk Gods niet ingaan". Het vederf kwam over ons geheele bestaaa, over ziel en lichaam. „Wij hebben tevoren beschuldigd, beiden Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn".
't Zij dan dat ge Jood zijt of Griek, in Adam zijt ge mismaakt; verdorven; rijp voor de hel; dood in de zonden; als van uit een graf gaat van u niets uit, dan de venderfelijke adem des doods. En door de wet, die God de Heilige Geest in de harten Zijns volks inschrijft, zullen we ons leeren kennen als èèn klomp zonde voor God.
En wat dan onze ellende zoo oneindig nog vermeerdert: Gods recht vordert van ons, niettegenstaande wij nooit dan kwaad doen en kunnen doen, Gods recht vordert eene volmaakte gehoorzaamheid. O, dat recht moeten we toevallen.
Onze natuur kan dat niet; die doet als Adam en werpt de schuld onzer ellende heimelijk op God. En om nu alle uitvlucht weg te nemen, en ons voor God te doen invallen, vraagt de onderwijzer:
Doet dan God den mensch geen onrecht, dat Hij in Zijne wet van Hem eischt, dat hij niet doen kan?"
,,Ja!" ontwoordt ons boos bestaan.
,,Ja!" roept Pelagius dat is onrechtvaardig! Pelagius was een Britsch monnik, die ongeveer 450 na Chr. leefde en van des menschen doodstaat niet weten wilde. „De mensch is niet onmachtig tot geestelijk goed; de mensch heeft een vrijen wil; als hij wil, kan hij goed doen; de val van Adam verdierf hem niet; en als God een volmaakte gehoorzaamheid vordert, dan kan de mensch die geven, want God eischt 't onmogelijke niet; dat zou onrechtvaardig zijn!" Zoo leerde Pelagius en zoo roepen honderden nog in onze dagen.
Leefde maar de wortel van die leugenleer in ons harte niet, nooit had de Pelegiaan, de Remonstrant, de Ethische zedemeester zooveel opgang gemaakt. Maar wij willen wel aan zulk een leer. Hoe menigeen, die onder de zuivere bediening van het Evangelie leeft, die de leer der waarheid geheel toestemt, valt den Pelagiaan feitelijk toe, als hij God den schuldige stelt voor onze rampzaligheid. Hoe menigeen beklaagt zich in zijn ellende, maar wil niet weten van een schuldig voor God! „Jk ben zoo geboren; zoo ellendig; ik kan niet anders dan kwaad. Wat verwacht ge nog van een onbekeerd mensch? Als God er niet aan te pas komt gaan we verloren; wij kunnen er niets aan doen''.
Zoo spreekt men dan, en men begrijpt niet hoe men met de waarheid liegt; achter de waarhed wegschuilt; men kent zich bij al dat belijden niet schuldig; heimelijk werpt men de schuld op God, dat Hij eischt wat wij niet doen kunnen. Dan moet God er maar genade bijgeven, als Hij zoo eischen wil, alsof ge van genade spreken kondt, die niet gansch vrijmachtig was. Practische Pelagianen! Bittere vijanden van Gods onkreukbaar recht.
God eischt volmaakte gehoorzaamheid.
De mensch kan die gehoorzaamheid niet brengen.
En toch God doet den mensch geen onrecht door ze te eischen. „Want God heeft den mensd alzoo geschapen, dat hij dat konde doen". In de schepping schonk God den mensch alle krachten en gaven om beide tafelen der Wet te onderhouden: God liefhebbend boven al en den naaste als zichzelven. Des menschen leven was, zich Gode te offeren als een wel behaaglijke offerande! Zijn willen en denken was Gode gewijd. Zijn wil was te betrachten met blijdschap, met geestdrift, met volkomenheid dat de Heere beval; zijn verstand overlegde met heilig vermaak, bemerkte, bewonderde in vol heerlijk beamen de gedachten Gods; hem geopenbaard. In een woord, de mensch wilde, zoolang hij recht stond, niet dan Gods wet betrachten; hij bepeinsde 's Heeren wet dag en nacht; en hij kon die wet, zonder eenige verdere bijzondere gave Gods volkomen onderhouden. Doet God onrecht als Hij van deze Zijne beelddragers volmaakte gehoorzaamheid eischt? Is het onrecht, dat God die gehoorzaamheid vordert, ook nu nog, nu de mensch al die gaven en krachten doorbracht?
Want de mensch heeft zichzelven en al zijne nakomelingen door het ingeven des duivels en door moedwillige omgehoorzaamheid der zelver gaven beroofd". Maar doet die moedwillige berooving Gods eisch te niet? Immers neen. 't Werkverbond is gebroken in z'n macht den mensch te rechtvaardigen, doch met in z'n eisch Gods wet volmaakt te gehoorzamen.
O, laat toch die leer van Gods onkreukbare gerechtigheid ons lief zijn en blijven. Van oude dagen af is ze bestreden, en ze wordt 't nog, ook door zoevelen, die nog oude termen gebruiken en een schijn van rechtzinnigheid voorwenden. Daarom te meer klemme onze ziele zich vast aan de zuivere leer des Evangeliums. Geloof, Evangelisch is niet hij, die buiten den doemstaat om wat van liefde prevelt, maar hij alleen, die uit Adams bondsbreuk bij de volle handhaving van Gods recht, straks Christus predikt voor vervallenen aan dat recht tot den eeuwigen dood.
Die leer is profijtelijk.
Volgens Pelagius heeft het geen zin, de wet Gods te prediken aan hen, die den eisch nimmer kunnen voldoen. Doch wel degelijk werpt de gestrenge wetprediking nut af. Laat de goddelooze spotten hier; dat de oppervlakkige belijder zich onder de waarheid verharde; eens zal die prediking van Gods heilig recht tegen hem getuigen en zijne ziele knagen als de worm die niet sterft; en, door die prediking zal te meer Gods heerlijk recht worden uitgeroepen tot in aller eeuwen eeuwigheid. Ook 't tandgekners der goddeloozen in de hel; mede 't gansch hopeloos zelfverwijt van de God vloekenden in het rampzalig verderf zal Gods deugd van smettelooze gerechtigheid lof en eere toebrengen. De strenge prediking van Gcds recht zal strekken tot verheerlijking Gods terwijl de Heere Zijn volk door die prediking wil overtuigen; ontdekken aan hun schuld; vereenigen met Zijn recht.
O mijn lezer, die nog buiten 't recht om leven zoekt; wien de zonde nog nooit schuld werd voor God; de Heere overrede uwe ziel eens. 't Loopt op een allesbeslissende eeuwigheid aan; „Wij allen moeten geopenbaard worden voor Gods rechterstoel, opdat een ieder wegdrage naar 't geen hij gedaan heeft" Hoe vreeselijk zal het zijn te vallen in de handen van den levenden God. Om uws levens wille, ga toch in den weg der zonde niet voort; wil toch bij een indruk in uwe consciëntie niet stille staan; zoo menigeen had met zijne zonden te doen, doch kwam nooit tot de zaligheid. Hebt ge u schuldig leeren kennen voor God! Mocht ge Hem kennen als uw Rechter, dien gij te voete vielt? Of hoopt ge heimelijk op den grond uwer zonde-inzichten en consciëntie-vreezen zalig te worden? Arme mensch! Ge misleidt u zelf. Gods recht moet voldaan; volkomen betaald. En dat kan niet door tranen en vreezen en angstgeschrei. Hoe zal 't u eens schrikkelijk zijn, zóó voor God te verschijnen, Met een ingebeelden hemel te storten in de eeuwige rampzaligneid. Dat uwe oogen nog mogen opengaan! De onverbiddelijke eisch van Gods recht, die gij nimmer kunt voldoen, stoote u van al uw gronden af en doe U u zelf kennen als een verloorne voor God. Dan zoudt ge de door duizenden gesmade prediking van Gods gerechtigheid lief krijgen.
Ge zoudt buiten Gods recht de zaligheid niet zoeken. Meer, ge zoudt uit al uw schuilplaatsen vluchten om den Heere te rechtvaardigen, al zou Hij u eeuwiglijk verdoemen.
O, gelukkig hij, die zoo voor God inviel.
I. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1921

De Saambinder | 4 Pagina's

Van 's Menschen Ellendigheid.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1921

De Saambinder | 4 Pagina's