Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkgeschiedenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkgeschiedenis.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De eerste Synode welke de kerken onder het kruis gehouden hebben, vergaderde den 5den Oct. 1571 onder Voorzitterschap van Caspar Heijdanus (van der Heijden) te Embden buiten'slands dus „om der Spaansche Regeering niet te zeer in 't oog te loopen". Spoediger echter dan men verwachtte, lichtte, althans voor Holland en Zeeland, de dageraad der vrijheid aan. Reeds in 1574 kon de eerste Provinciale Synode en in 1578 de eerste Nationale Synode op Vaderlandschen bodem gehouden worden, beide malen te Dordrecht. Van laatstgenoemde Synode worde hier opgemerkt, dat zij o. a. besloot het Doopformulier te verkorten.
't Zij mij vergund de geschiedenis van het Doopformulier in korte trekken mee te deelen. Toen op last van den keurvorst van de Paltz door Ursinus en Olevianus de Heideibergsche Catechismus vervaardigd was, volgde in dat zelfde jaar 1568 het opstellen van een Formulier voor den kinderdoop; dit werk was opgedragen aan Olevianus, die daartoe gebruik maakte van de Formulieren, herkomstig van Calvijn en a Lasco.
Een vertaling en omwerking van dit Formulier door Caspar van der Heijden, werd in 1566 door Datheen achter diens eigen vertaling van den Heid. Catechismus en Psalmberijming gedrukt. Zoo kwamen de Nederlandsche kerken er aan. 't Was echter naar veler opinie te uitvoerig. Vele predikanten jachtten zich bij het voorlezen ervan of lieten er stukken uit weg.
Daarom gaf de Nat. Syn. van Dordrecht (1578) aan van der Heijden opdracht het te verkorten; deze voldeed hieraan en gaf het aldus verkorte Formulier in 1580 te Antwerpen uit. Later werd het, eenigzins gewijzigd, opnieuw uitgegeven door Schilders te Middelburg (1611) en deze uitgave werd door de Dordsche Synode in 1618 en 19 met eenige verandering geautoriseerd ten gebruike voor de Ned. Geref. kerken.
Dit ons tegenwoordig Doopsformulier verschilt niet veel van de bewoordingen waarin het Formulier der Synode van 1578 werd gesteld. 't Meest in het oog vallend is, dat de 3e Doopvraag korter is: „ten derden, of ghij niet belooft, en de voor u neemt (insonderheyt de Ouders) dit kindt (of dese kinderen) alst tot sijnen verstande comt, daerin, na u vermoghen 't onderwijsen?". Men ziet: de woorden „of te doen en te helpen onderwijzen" komen daar nog niet voor. Wel wordt er in gevonden een aanwijzing, hoe den doop toe te dienen: „Daerna begiet de Kerckendienaer, die totten Doope ghebracht werden, met water, segghende: N. lck doope dij, in den naeim Godes des Vaders, des Soons ende des Heyligen Gheestes".
Vooral trekt in het oude Formulier onze aandacht de beschouwing aangaande den staat der doopelingen, welke in de „Dancksegghinghe" aangetroffen wordt. Zij luidt aldus :
„Almachtige barmhertige Godt en Vader, wij dancken dij, dat ghij ons met onsen zade, in dijn verbont ghenomen hebt, ende dat selve metten h. Doop, aen onsen lichamen verseghelt ende becrachticht. Wij bidden dij, dat ghij dit kindt (oft dese kinderen) wilt wasschen metten bloede ende gheeste Jezu Christi, dat is, wilt hem sijne sonden om des bloetstortens Christt wille, niet toerekenen, ende door dijnen h. Gheest wederbaren ende vernieuwen, opdat het Christelijck ende Godsalichlijck opgebracht werde, ende in den Heere Jesu Christi wasse ende toeneme, opdat het dijne Vaderlijcke goetheit ende barmherticheyt, die ghij hem, ende ons allen bewesen hebt, mach bekennen, ende in aller gherechticheyt, onder onsen eenighen Leeraer, Coninc ende hoogenpriester, Jesu Christo leve, ende vromelijck teghen de sonde, den Duyvel, ende zijn gansch rijck strijden en de overwinnen moghe, dy en dynen Sone Jesum Christum, mitsgaders den H. Gheest, den eenighen ende waerachtigen Godt, eeuwelijck te loven ende te prijzen, amen".
Een Formulier voor den Doop van volwassenen bezaten onze vaderen in den eersten tijd der Reformatie niet. Men bediende zich van het Form, van den Kinderdoop, weggelaten hetgeen daarin betreffende de kinderen gezegd werd; verving in de beide gebeden de woorden „dit kindt ofte dese kinderen" door „deze persoon ofte personen", en hield den te doopen „outjarigen" eenige „vraegstucken" voor. In 1603 stelde deze Z.-Hollandsche Synode te Brielle een Formulier voor den Doop der bejaarden op, dat weldra door de Geldersche en Friesche Synoden werd overgenomen.
De Zeeuwsche Synode stelde in 1610 een concept-Formulier op, 't welk een volgend jaar bij Schilders te Middelburg werd uitgegeven.
Dit Zeeuwsche Formulier vertoont veel overeenkomst met het latere dat door de Dordsche Synode (1618-19) werd opgesteld en in algemeen gebruik, genomen werd.
Wij zullen het Zeeuwsche van 1610 hier wat nader bezien. Het begon met de woorden van het Formulier voor den kinderdoop (1578): „de hooftsumma der leere des h. Doops is in deze drye stucken begrepen . . . . (eindigende aldaar met de woorden:) overmits de Doop een seghel ende ongetwijfelt getuychenis is, dat wij een eeuwich verbondt met Gode hebben"
Dan gaat het aldus verder:
„Ende hoewel de kinderen der Christenen, sonder deze dinghen te verstaen, uijt cracht des Verbonts, moeten ghedoopt werden, soo en ist nochtans niet gheoorloft de volwassene te doopen, ten sij de selve al vooren het Evangelium gehoort ende gelooft hebben.
Want hierom ist, dat Jesus Christus sijnen Apostelen bevolen heeft alle volcken te leeren ende de selve te doopen in den name des Vaders ende des Soons ende des heilighen Gheestes: (Matth. 28 : 19) voeghende oock dese belofte daer bij: dat de ghene die ghelooven sal ende gedoopt sal zijn salich werden (Marc. 16 : 16). Nae welcken reghel de Apostelen sich altijdt in het doopen van de volwassene gericht hebben; blijckende bij de menichvuldige exempelen, de welcke daarvan in het boeck van de Handelinghe der Apostelen te lesen zijn (Acta 8 : 37 ende 10 : 47, 48 ende 16 : 14, 15, 31, 32, 33) Dewijle dan de Apostelen nae het bevel Christi, gheene andere volwassene hebben gedoopt dan de ghene, die het Evangelium gelooft ende met den monde beleden hebben, soo en mach men oock alsnu aen gheen ander volwassene den Doop bedienen, dan aen de ghene die de verborghengeijt des Doops uijt de vercondinghe des heylighen Evangelie hebben leeren verstaen ende daervan door belijdenis des mondts goede rekenschap gheven.
Opdat wij dan dese H. ordenninghe Godes tot Zijnder eeren, 't onsen trooste ende tot stichtinge der gemeijnten, uijtrechten ende bedienen mogen, laet ons sijnen heijlighen naeme aldus aenroepen: o, Almachtige, eeuwige Godt! Ghij die na dijnen stranghen oordeele, de ongheloovighe ende onboetveerdige werelt met de Suntvloet gestraft hebt ende den geloovigen Noah, sijn achtster, uijt dijne groote barmhartigheijt behouden ende bewaert; Ghij die den verstockten Pharao, met al sijn volck, int roode Meijr verdronken hebt, ende dijn volck Israël, droochs voets, daer door geleijdet, door d'welke desen Doop beduijdet wert. Wij bidden dij, door dijne grondloose barmherticheijt, dat ghij deze persoon ghenadelijck wilt aensien ende door dijnen heijlighen Gheest dijnen Sone Jesu Christo inlijven, dat hij (zij) met Hem in sijn doot begraven werde ende met Hem mach opstaen in een nieu leven, opdat hij (zij) sijn (haar) Cruijs, Hem dagelicks navolghende, vrolijck dragen moge. Hem aenhangende met waarachtighen geloove, vaster hope ende vurigher liefde, dat hij (zij) dit leven (dwelck toch niet anders is, dan een ghestadighe doot) om dijnent wille getroost verlaten, ende ten lesten dage voor den Rechterstoel Christi, dijns Soons, sonder verschricken, moge verschijnen, door den selven onsen Heere Jesum Christum, dijnen Sone, die met dij ende den h. Gheest, een eenich God, leeft ende regiert in eeuwicheijt. Amen.
Vermaninghe tot de persoon die men doopen sal: Christelicke Broeder (of Suster) ghij hebt ghehoort dat de doop een ordeninghe Godts is, om ons ende onsen zade, sijn verbont te versegelen, daerom moeten wij hem tot dien einde ende niet uijt gewoonte of superstitie gebruicken. Opdat het dan openbaer werde, dat ghij also gesint zijt, so suldij van uwent weghen, hier op ongeveijnsdelijck antwoorden.
Eerstelick: hoewel ghij in sonden ontfangen ende gheboren zijt, ende daerom allerhande ellendicheijt, jae de verdoemenisse selve onderworpen: oft ghij niet en bekent, dat ghij in Christo geheijlicht zijt, en de daerom als een lidmaat sijner Ghemeijnte behoordet gedoopt te wesen? Antw. jae.
Ten anderen : oft ghij die leere, die int Oude ende Nieuwe Testament ende in de artikelen des Christelicken geloofs begrepen is, ende dien volgende in de Christelicke kerke geleert wordt, niet en bekent de ware ende volcomene leere der salichhijt te wesen: Belovende ook door des Heeren ghenade, de selve te beleven, ende bij de suijvere belijdenisse van dien, tot den eijnde uwes levens te volheerden? Antw. jae.
Het gebed en de dankzegging waren dezelfde als van het formulier van den Kinderdoop anno 1578 (zie boven) met alleen dit verschil, dat voor „dit kind" gelezen werd „desen persoon", en de uitdrukking „opdat het Christelijk en de Godsalighlijk opgebracht werden" vervangen wierd door „opdat hij Christelijck ende Godsaliglijck wandele".
L. d.H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 juli 1921

De Saambinder | 4 Pagina's

Kerkgeschiedenis.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 juli 1921

De Saambinder | 4 Pagina's