Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van God den Vader (Schepping.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van God den Vader (Schepping.)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Held. Cat. Zon. 9.

Naar het Heilig Drietal der Goddelijke Personen en hunne werken deelde Zond. 8 de Twaalf Artikelen des geloofs in drie deelen, die de Catechismus achtereenvolgens nu behandelen gaat. Zond. 9 en 10 spreken van den Vader en onze Schepping; Zond. 11-19 getuigen van het geloof in God den Zoon en onze Veriossing, terwijl eindelijk Zond. 20-22 van den Heiligen Geest en onze heiligmaking handelen. In de Zon. 9 tot 22 worden alzoo de Twaalf artikelen verklaard. Volgen wij den onderwijzer in die verklaring, bepalend allereerst dat onze aandacht bij wat geschreven is van God den Vader en onze schepping.
Dienaangaande wordt weder dan tweeërlei beleden n.l, des Vaders werk én in de schepping, èn in de Voorzienigheid. De negende Zondagsafdeeling nu bepaalt zich tot wat naar de Schrift moet geloofd, aangaande God den Vader en onze schepping. Niet alleen van de Schepping toch spreekt Zond. 9; neen van God den Vader en diens scheppingswerk wordt hier gehandeld. Of verwijst het antwoord des onderwijzers, op de vraag: „wat gelooft gij met deze woorden: „Ik geloof in God den Vader den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?'' niet allereerst naar het eeuwig Vaderschap in God, dan naar het Vaderschap uit kracht van Schepping en eindelijk naar het Vaderschap in wedergeboorte hersteld? Zóó immers leest ge in dat antwoord: „Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezu Christi, die hemel en aarde, met al wal er in is, uit niet geschapen heeft; die ook dezelve nog door Zijnen eeuwigen raad en voorzienigheid onderhoudt en regeert, om Zijns Zoons Christi wille „mijn God en mijn Vader zij''.
God de Vader dus Vader:
1e uit kracht van eeuwige generatie,
2e uit kracht van wondervolle Schepping;
3e uit kracht van genadige herschepping;
Van het Vaderschap Gods dus hebben wij thans te spreken, zooals dat gewisselijk ja in de schepping ook uitkomt, maar toch geenszins in de schepping is gegrond of met de schepping aanving. Het Vaderschap Gods is van eeuwigheid. God de Vader is de eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus. Van eeuwigheid tot eeuwigheid Vader; den Eersten Persoon in het aanbiddellijk, Drieëenig Wezen, die den Zoon genereert. Hoe laag bukkend toch is Gods openbaring aan zondige menschenkinderen; Hij geeft in het diepe mysterie van Zijn Wezen ons zulk een inblik, dat we met aanbidding Hem eeren. Hij de Vader, genereert den Zoon met eene nimmer eindigende eeuwigdurende generatie, die den Gegenereerde doet inblijven in het Wezen Gods. Dit toch zijn de beide eigenschappen der Generatie des Zoons: die generatie kent begin noch einde en zij brengt geen afzonderlijk bestaand Wezen; God de Zoon is eenswezens met den Vader en den Heiligen Geest.
Die Goddelijke generatie is dus niet een werk des Vaders, dat eens, in de eeuwigheid, geschiedde en daarmede eindigde, maar een altoosdurende daad des Vaders, die daarin bestaat, dat Hij hetzelfde Goddelijk Wezen Zijnen Zoon eeuwiglijk mededeelt. Hiermede is niet in strijd, wat in Psalm 2 geschreven is: „Gij zijt mijn Zoon; heden heb Ik U gegenereerd"; want toch in God is niet dan een eeuwig, onverandedijk heden; m.a.w, het heden in God kent begin noch einde. Vanwege die generatie is de Zoon het beeld des onzienlijken Gods. Hij is het afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid. Die generatie is de personeele eigenschap des Zoons: „Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water". Spr. 8 : 23).
Van dit eeuwig Vaderschap Gods is nu alle Vaderschap onder ons menschen eene flauwe weerspiegeling. Het Vaderschap door God, ook in de Scheppping ingedragen, vloeit uit den Eeuwigen Vader van onzen Heere Jezus Christus; niet het omgekeerde is waar. Doch wat blijkt dan op eene ontzaglijke, majestueuse wijze, dat in het Wezen Gods eene volmaakte heerlijkheid en verheffing en uitgieting van de Goddelijke deugden is; dat God voor de uitlating Zijner volmaaktheden de Schepping niet noodig had, wijl Hij vóór de Schepping niet was zonder eenige levenswerkzaamheid. De Zoon was spelend voor het aangezicht Zijns Vaders; in Hem goot de Vader Zijne liefde van eeuwigheid uit; Vader, Zoon en Heilige Geest, de drie personen in het eenig eeuwig Wezen Gods, zeggen ons dat dit volmaakte Wezen alle verheerlijking van Zijne deugden in zichzelf bezat. O, wie zou Hem niet vreezen; Om Zijns zelfs wil, komt 't Hem toe eeuwig verheerlijkt te worden.
Aanbidd'Iijk Opperwezen!
Het heeft den Heere echter behaagd van deze Zijne heerlijkheid te openbaren naar buiten, in Zijne werken, en dat op zulk eene wijze, dat bijzonder in den mensch, het pronkjuweel der schepping Gods, ook de Vaderiijke liefde afstralen zoude. Van dit Vaderschap uit kracht van Schepping spreekt nu de Catechismus op deze wijze: ,,dat de eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus, hemel en aarde uit niet geschapen heeft en door Zijn goddelijken raad en voorzienigheid nog onderhoudt".
De Vader schiep. Maar dat werk des Vaders had niet plaats buiten den Zoon, noch zonder den Heiligen Geest. De schepping is het werk des Drieëenigen Gods. De Schrift zegt ons niet alleen, dat de Geest zweefde op de wateren doch Johannes verklaart ons, dat alle dingen door het Woord gemaakt zijn, dat is door den Zoon; en door den Geest Gods, betuigde Elihu, gemaakt te zijn. Maar Scheppen is het eigen personeele werk des Vaders; gelijk we bij Zondag 8 reeds opmerkten: de Vader schiep door den Zoon en den Heiligen Geest.
Hij heeft hemel en aarde uit niet geschapen. Uit niet. Eer God Scheppen ging was er buiten Hem niets. Scheppen is door een almachtige daad van een enkelen wil iets uit niets voortbrengen. Dat vermogen wij menschen niet; wij kunnen iets maken; een grondstof vervormen; van een boom planken zagen en door verdere verdeeling en andere samenvoegimg wondere produkten van kunst en genie voortbrengen. Doch ons doen blijft altijd weer bepaald tot het maken. Scheppen, uit niets voortbrengen, kan alleen God. 't Is Gods werk en eere het heelal uit niet te hebben voortgebracht, „Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzoo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden". God roept de dingen die niet zijn, alsof ze waren.
Dus Schepping geen ontwikkeling. Uit pure vijandschap tegen God en Zijn Woord, en met het doel den voor de eeuwigheid geschapen mensch te verlagen, als ware hij een dier, en hadde hij geen ziel te verliezen, is opgekomen de ontwikkelings-theorie. Het nog gelooven aan eene Schepping is dwaasheid bij die menschen, die deze evolutieleer aanhangen. Er was eeuwige stof, die zich ontwikkelde tot zoovele hemellichamen als zich in het heelal bewegen; en waaruit weder buiten God om zich (met name voor onze aarde) planten ontwikkelden; en van die planten dieren, van welke dieren de mensch dan afstamt. Gelooven wil men niet; d. w. z. Gods Woord gelooven. Maar wel gelooft men dit dwaas verzinsel van een door de zonde verduisterd menschenkind, eerend het schepsel boven den Schepper, en verwerpend het levend en eeuwigblijvend Woord Gods, dat ons zoo eenvoudig en verstaanbaar betuigt: „In den beginne schiep God hemel en aarde". Hij bracht 't alles voort door Zijn machtwoord; „Hij spreekt en het is er; Hij gebiedt en het staat er". Hoe getuigt die Schepping van Zijne aanbiddelijke wijsheid: ook hier zoudt ge moeten roepen: „O, diepte des rijkdoms beide der wijsheid en der kennisse Gods". Want Hij heeft ze alle met wijsheid gemaakt", naar Zijn Souverein welbehagen. Onze God is toch in den hemel; Hij doet al wat Hem behaagt". Hoe de mensch in zijn droeve vermetelheid er ook aan torne, die gansche Schepping predikt de grootheid des Scheppers en zal eeuwig Zijne heerlijkheid vermelden, want „uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen; Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid, Amen".
I. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1922

De Saambinder | 4 Pagina's

Van God den Vader (Schepping.)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1922

De Saambinder | 4 Pagina's