Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Mededeelbare Eigenschappen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Mededeelbare Eigenschappen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot de mededeelbare eigenschappen tellen wij Gods wetenschap, wil en macht en voorts al die eigenschappen, die tot een dezer drie behooren, als zijne rechtvaardigheid, goedheid, genade, barmhartigheid en lankmoedigheid. Slechts enkele van Gods volmaaktheden worden door Hellenbroek genoemd; terwijl andere schrijvers meerdere of andere melden; wie zou ook Gods volmaaktheden tellen? Dat houden wij wel in het oog, dat we slechts zeer gebrekvol van het Allervolmaakste wezen kunnen spreken.
Gods wetenschap is die volmaaktheid Gods, waardoor Hij op de volmaakste wijze van eeuwigheid in zich alles weet. Van eeuwigheid weet Hij alles: Hand. 15 : 18. Gode zijn alle zijne werken van eeuwigheid bekend;
Op de volmaakste wijze Ps. 139 : 12: „Heere! Gij doorgrondt en kent mij; Gij weet mijn zitten en mijn opstaan; Gij verstaat van verre mijne gedachten".
Gods wetenschap gaat over alle dingen; Hij weet alles, eer het geschiedt; Hij weet alles van eeuwigheid; wat gebeuren zal en wat gebeurd is. Van verre verstaat Hij onze gedachten (Ps. 139 : 2).
En deze wetenschap verkreeg God niet door op te nemen wat van buiten tot Hem kwam, maar Hij weet alles „in zich". Wij menschen nemen de dingen waar met onze zintuigen, en vergaderen kennis; doch Gods wetenschap is volmaakt in Hem van eeuwigheid. Nooit werd Gods wetenschap vermeerderd, nimmer verdonkerde ze; niemand heeft Hem wetenschap gegeven; niemand is Zijn raadsman geweest (Rom. 11 : 34 - Jes. 40 : 13). Geen middelkennis is in God, waarvan Remonstranten en Jezuïeten spreken. Hij trekt geen conclusies uit voorgevallen feiten, en behoeft geen middelen om zijne wetenschap te volmaken; ze is volmaakt in Hemzelf. Gods wetenschap is absoluut; ze grondt zich in Zijn besluit. Geen haar valt van ons hoofd, of van eeuwigheid besloot God dat dit geschieden zou. Hij weet dat een muschje dood op aarde valt. Want Hij nam ook dat voor de menschen onbeduidende feit in Zijn eeuwig besluit op. Hij weet alles wat tot in de verste toekomst geschieden zal of in het grauw verleden geschied is; Hij weet alles uit kracht van Zijn besluit en onder zekerheid van de toekomendheid. En God weet alle dingen; Hij is alwetend Ps. 147 : 4. Hij telt het getal der sterren; Hij noemt ze alle bij namen 1 Joh. 3 : 20 „God is meerder dan ons hart en Hij kent alle dingen."
Met deze wetenschap staat Gods wijsheid in het allernauwste verband. De wijsheid is die volmaaktheid Gods, waardoor Hij Zijn heilig en volheerlijk oogmerk met de beste middelen bereikt Wel zijn de van God bepaalde wegen ons dikwerf raadselen, doch in het einde zal Gods wijsheid uitblinken, en zij moet ons tot aanbidding leiden. Toen Paulus Gods wijsheid in het zaligen van zondaren uit Heiden- en jodendom getoond werd, riep hij uit: „O diepte des rijkdoms; beide der wijsheid en der kennisse Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijne oordeelen, en onnaspeurlijk Zijne wegen". (Rom. 11 : 33). „Bij Hem is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand" (Job. 12 : 13).
Van Gods wil zoudt ge kunnen zeggen, dat het de volmaaktheid Gods is, waardoor Hij m volkomen overeenstemming met al Zijne deugden zich zelf bepaalt. Immers de Schrift zegt, God doet niet al wat Hij kan, doch „Hij doet al wat Hem behaagt". Gods wil dus is „Zijne macht om te verkiezen of te verwerpen; lief te hebben of te haten; genoegen of ongenoegen te hebben".
Maar die wil is geen willekeur; Gods wil is altijd wijs en heilig en goed.
In God is slechts één wil; hoe zou het anders kunnen? Leerde ons het Woord niet, dat alles in God één is, zonder samenstel van deelen of zaken, zoo dat zelfs in God de eigenschappen van eikander niet zijn onderscheiden? En hoe zou dan sprake kunnen zijn van meer dan éen wil in het wezen Gods? Het ware een groote ongerijmdheid twee willen te stellen als elkander aanvullend, veel minder nog kan er sprake zijn van twee tegen elkaar strijdende willen.
Laat het zondig Israël uit Achabs dagen u ten voorbeeld zijn. Dat Israël hinkte op twee gedachten ; het wilde Jehovah wel dienen; Hem niet gansch verlaten, en toch het wilde ook Baäl niet loslaten. Om zoo te zeggen het had twee willen, doch dat was de gruwel der zonde, die het volk ten val bracht. Twee willen treft ge in het zondig schepsel aan; maar met in God. In Hem is één allervolmaaktse wil.
Die wil echter bleef ons deels verborgen, en werd ons ten deelle geopenbaard; dienovereenkomstig spreken wij van een verborgen en geopenbaarden wil, bedoelende daarmede dus met twee willen. De verborgen wil is het eeuwig voornemen Gods naar hetwelk Hij alles werkt in den tijd. Efeze 1 : 11: „Die alle dingen werkt naar den raad zijns willens". De wil des besluits is eigenlijk de volle wille Gods, daarin ook ligt de diepe grond van het ontstaan en de bestemming aller dingen. „Hij gebiedt en het staat er" Ps. 33 : 9). Die besluitende wil is ons echter geheel verborgen; wij kunnen, noch mogen trachten er in te dringen. De verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God; maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen tot in eeuwigheid om te doen al de Woorden dezer wet (Deut. 29 : 22) Wij hebben ons naar den geopenbaarden wil te gedragen; die ook wel de wii van Gods bevel genoemd wordt. Paulus vermaant dan ook. En wordt dezer wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds opdat gij moogt beproeven, welke de goede en volmaakte wille Gods zij (Rom. 12 : 2)
Al onze daden en gedachten hebben wij dus te reguleeren naar den wil des bevels, en uit den wil des besluits mag nimmer eenige levensregel door ons worden afgeleid. Om maar iets te noemen, de wil van Gods besluit bepaalde wie er zalig worden zal en wie niet; ons is die wil geheel verborgen. Mogen wij nu maar zeggen: „Dan geeft 't ook niet, hoe ik leef; als ik uitverkoren ben dan kom ik er toch wel?
Gewis neen; zulke redeneering zal in het verderf ons oordeel verzwaren; zoo redeneert een onheilige. Wij hebben ons te voegen naar den wil van Gods bevel, in het Woord geopenbaard.
Het kan schijnen of de wil van Gods besluit met den wil des bevels in strijd soms is, schijnen dus dat het twee willen zijn. Gods besluitende wil was, dat Izaäk niet zou sterven op Moria; doch het bevel tot Abraham klinkt: Offer hem aldaar tot een brandoffer, op eenen van de bergen, dien Ik u zeggen zal. En toch hier is niet de tegenstrijdigheid van niet en wel offeren. Was niet het besluit Gods, gelijk van achteren bleek. Abraham te beproeven, door tot hem te zeggen: „offer Izaäk"?

Wordt vervolgd

I. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1922

De Saambinder | 4 Pagina's

De Mededeelbare Eigenschappen.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1922

De Saambinder | 4 Pagina's