Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den naam Christus. III.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den naam Christus. III.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heid. Catech. Zond. 12.

Deze Profeet en Priester en Koning nu bedient zijne ambten niet alleen voor zijn volk, doch maakt hen ook profeten, priesters en koningen.
En omdat de zijnen Zijner zalving deelachtig worden, dragen zij den naam van Christenen.
Zoo toch onderricht ons de Catechismus in het antwoord op de vraag: Maar waarom wordt gij een Christen genaamd" ?
De onderwijzer komt op den man af. Ge moet hier voor, u zelf een persoonlijk antwoord geven. En wat zal dat voor een antwoord bij velen zijn die den Christennaam dragen? Ach, van hoevelen is te vreezen dat zij den naam dragen, maar de daad van het Christen-zijn missen. „Gij hebt den naam, dat gij leeft, maar gij zijt dood". Onder de 1550 millioen menschen, die de aarde bewonen, telde men 550 millioen Christenen, waaronder dan 255 miliioen Roomschen, 107 millioen Grieksch-Katholieken, 8 millioen secten en 180 miliioen Protestanten (*) Blijf nu maar bij de Protestanten alleen en vraag dan hoevelen den Christennaam onwaardig dragen en zich vijanden betoonen van 't kruis van Christus en Zijnen Naam smaden en Zijn bediening verlochenen. Maar neen, stel u zelf de vraag, waarom gij een Christen heet, en vergelijk dan wat reden gij voor u zelf zoudt moeten opgeven met wat de onderwijzer zegt: „Omdat ik door het geloof een lidmaat van Chridus en alzoo Zijner zalving deelachtig ben".
Een waar Christen is een lidmaat van Christus.
Weleer was de naam discipel in gebruik; of noemde men elkander broederen. Doch te Antiochië werden Christus' volgelingen het eerst Christenen genaamd (Hand. 11 : 26).
Waarschijnlijk is die naam als scheldnaam hun van de Heidenen gegeven. Die menschen spraken, wandelden, leefden als Christus had gesproken, gewandeld, geleefd; zij betoonden zijne navolgers te zijn; 't waren Christenen.
Doch die scheldnaam hebben zij als eerenaam aanvaard, hun door Gods bestier gegeven. En sindsdien zijn degenen, die in Christus gelooven onder dien naam bekend. Agrippa zeide dan ook tot Paulus: „Gij beweegt mij bijna een Christen te worden". En Petrus schrijft: „Indien iemand lijdt als een Christen, die schame zich niet, maar verheerlijke God in dezen deele".
Een waar Christen is een levend lidmaat van Christus. Wij allen leven van nature buiten Christus; en niet èèn natuurlijk mensch dus is een Christen. Om Christen te zijn, moeten wij wedergeboren wezen. Wie denkt daaraan bij het noemen van dien naam? AI wat geen Heiden, Jood of Mohammedaan is, wordt Christen genaamd. Maar wie is anders een Christen, dan hij, die de stad verderf mocht ontkomen en, met volharding vluchtend, door de enge poort kwam op den smallen weg naar het Hemelsch Sion. Hij is een levend lid van Christus geworden, gelijk Paulus spreekt in 1 Cor. 12 : 12 en 13 ,,Want gelijk, het lichaam één is en vele leden heeft, en alle de leden van dit ééne lichaam vele zijnde, maar één lichaam zijn alzoo ook Christus. Want ook wij allen zijn door éénen Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen''. God de Heilige Geest riep hen uit den dood tot het leven en lijfde hen Christus in en schonk hun het oprecht geloof, waardoor zij een levende gemeenschap met Christus oefenen, zoodat zij in Hem vrucht dragen. Christus leeft in den Christen en de Christen leeft in Christus. Daarom zijn ze naar Hem genoemd. Zij zijn Zijner zalving deelachtig.
Zij ook zijn profeten en priesters en koningen, omdat Hij profeet en priester en koning is en Hij hen zalfde met den Geest, dien Hij ontvangen heeft.
Naar Jezus kan noch mag iemand zich noemen.
Jezus is de eigennaam des Middelaars; Hij alleen is Zaligmaker, en niemand, wie ook, niemand heeft ooit eenig deel in het zaligen.
Het is de grove zonde der Jezuïeten, dat zij den naam des Heeren zich toeëigenen; zij laten maar zien, wat hun doen is; zij trekken den Heere het zaligen van zondaren uit de hand, hun zelf ten eeuwigen verderve.
Doch naar den ambtsnaam, naar den naam Christus mogen wij genoemd worden, dewijl de Heere Zijn volk Zijner zalving deelachtig maakt. Het is, gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner kleederen". De Heilige Geest werd zonder mate op Christus, het Hoofd, uitgestort, en drupt nu van Hem op al Zijne leden. En zoo worden die leden profeten, die Zijnen naam bekennen; priesters, die zichzelven tot een levend dankoffer Hem offeren en koningen, die met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijden, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regeeren.
Door het geloof Zijner zalving deelachtig, opdat ik Zijnen naam bekenne. Bekennen sluit kennen in. Als profeten kennen zij den naam des Heeren. Zij zullen Mij allen kennen, van hunnen kleinste af tot hunnen grootste toe, spreekt de Heere." Zij worden onderwezen van den hoogsten Leeraar, en op geen Hoogeschool; hoeveel wetenschap daar ook verkregen wordt, kon ook maar iets geleerd worden van deze kennisse Gods in Christus. Een door de wereld verachte en voor dwaas gescholden geloovige heeft hooger wetenschap, dan de wijze, voor wien de Wereld in het stof buigt, maar die het Woord Gods in zijn vermelheid verwerpt. De wedergeboorne heeft verstand van God en Goddelijke zaken. „De verborgenheid des Heeren; is voor degenen die Hem vreezen" Zij alleen zullen den Heere kennen en vervolgen te kennen.
Maar die de Heere kennen, zullen Zijn naam ook bekennen, d.w.z erkennen; belijden, zoo de dichter opwekt: „Looft den Heere roept Zijnen Naam aan, maakt Zijne daden bekend onder de volken, zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van alle Zijne wonderen"; en zoo de Heere er toe vermaant: „Een iegelijk! die Mij belijden zal voor de menschen, dien zal Ik ook belijden voor Mijnen Vader die in de hemelen is; maar zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is".
Er is wel genade nodig, om dit profetisch ambt waard te bedienen. Petrus verloochende zijnen Meester voor een dienstmaagd; en wij kunnen dikwijls geen zuur gezicht voor Christus' zaak verdragen. Wij zwijgen, waar wij spreken moeten en spreken waar zwijgen plicht was. En ook onder Gods kinderen heerscht zooveel schuchterheid en vreeze voor elkander, dikwijls tengevolge van boosheid en heerschappij van enkelen, en twijfelmoedigheid en ongeloof bij velen. O, om dan uit te komen als ze van binnen zeggen, dat het toch niet oprecht is; dat Gods volk het wel bemerken zal; dat het maar beter is te zwijgen; of als het hoogmoedig eigen ik ons van binnen port, en wij vreezen Gods eere niet recht te bedoelen.
Dan moet er wel doorbrekende genade komen, die ons vervrijmoedigt en van alle menschenvrees, waardoor wij soms op dezen of die zien, verlost. Maar dan ook is het, of de Heere Zijne goedkeuring geeft op dat vertellen van Zijne daden. Bij die profetische bediening behoort een nauwgezetten wandel, opdat wij met onze daden als spreken, waarvan dikwerf meer kracht uitgaat, dan van vele woorden. Doch dan, gij gevoelt dat reeds, moet er wat zijn van het priesterlijk offeren. De ambten zijn ook in Christus' leden niet van elkaar te scheiden.
De profeet is ook priester, die zichzelven tot een levend dankoffer Hem offert. En nu offeren wij ons tot een levend dankoffer, zoo wij in ware zelfverloochening Hem eeren, door de genade, die Hij bewees. Dat wij niet onszelf bedoelen, maar Zijne eer alleen op het oog hebben, en in ootmoed voor Hem wandelen.
„De offeranden Godes zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij o God! niet verachten"; zulk een offer, hoe onvolmaakt het in zichzelf ook blijve aan deze zijde van het graf, is den Heere aangenaam, dewijl het geheiligd wordt, in de offerande Christi.
De priesterlijke bediening gaat tegen vleesch en bloed in. Vooral in tegenheen komt het uit, hoe zwaar het valt, ons Gode te offeren, en Hem in Zijne wegen te eeren. Doch de groote Hoogepriester, Die zelf in alles is verzocht geweest, weet wat Zijn volk behoeft, en wil door Zijne liefde hun hart sterken, om het kruis te dragen, dat hun werd opgelegd. O, dan beaamt onze ziele, wat Hij ons zeide: Zijn kruis is niet zwaar. „Mijn juk is zacht en Mijn last is licht".
Tot het priester-werk behoort ook het gebed.
Ja, ook in den gebede voorgaan in huis en school en kerk en vergadering. De Geest dringt Zijn volk als het ware er toe, en drijft hen over de vreeze heen. O, dat wij ons formulier gebed maar verliezen en tot stichting dergenen, die met ons saamzijn, naar innerlijke behoefte, de nooden opdragen. Neen, niet in lang gerekte gebeden, die den duivel soms vrij spel geven en de hoorders naar het eind doen snakken! Een gebed, dat uit een biddend hart komt en met verstand gebeden wordt, is niet gauw te lang en zal aangename stichting van zich doen uitgaan. Maar bedenk, het bidden is een harte-werk.
Priesters zijn ook voorbidders. Zij baden voor het volk. Christus is de Voorbidder voor de Zijnen. Doch die in waarheid een Christen is, wordt door God zelf wel in de bresse gesteld, voor zieken en ellendigen, die hij uit hun nooden bidt; voor kerk en staat, waarvan Hij het verval op het hart draagt en waarvoor hij roept: „Spaar uw volk". „Uw werk, o Heere, behoud dat in het leven in het midden der jaren; maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens". 't Vormt wel ook een zwaar stuk van de priesterbediening anderer nooden te dragen, want daarin komt de ellende van een ander op onze ziele aan. Ge kunt geen voorbidder zijn, zoo ge niet in de ellende van hem, wiens nooden gij opdragen zult, ingaat. Wat dat vooral voor land en volk zeggen wilt, kunt ge van Jeremia lezen in Kgl. 3. O, wat was 't den man Gods bange. Gods toorn trof zijn ziel; des volks bange nood was zijn smarte. Maar toen de last hem ondragelijk werd, toen nam God dien over en greep Jeremia moed. 't Zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn. Had ons land; onze kerk; ons huis zulke bidders. Ze zouden den lande meer behoudenis aandoen, dan zij, die maar klakkeloos en verheven roepen: „God geeft niet meer te bidden". O, als hun schuld van onverschillig heid en koudheid een schuld werd, hoe zouden zij beschaamd worden over dergelijke woorden. Een priester offert en bidt.
Eens in den hemel zal 't volmaakt offer gebracht en God Drieëenig eeuwig verheerlijkt.
Dan zal ook het koninklijk ambt tot volle heerlijkheid komen.
Hier is voor de wereld van de koninklijke majesteit en heerlijkheid des volks niet veel zichtbaar. Het zijn niet veel rijken en niet veel edelen, naar de wereld arme koningskinderen, maar rijk in God. Het koninkrijk der hemelen komt ook niet met uiterlijk gelaat; het is geestelijk en klaar, dat maakt hun koningschap er niet te minder om.
Met een vrije en goede consciëntie strijden zij tegen de zonde en den duivel en zij zullen overwinnen. Ai zeg, wie overwint de zonde? Wie vermag tegen Satan te strijden? De ware Christen en hij alleen. Want zijn Koning verwon en hij zal door 's Konlngs kracht overwinnaar worden.
Eigenlijk overwint hij reeds, als God hem uit den zonde- en Satansdienst haalt. Hij komt er vrij van, hoe alle hellemachten ook tegen hem opstaan. En als maar iets van de Koninklijke waardigheid ontplooid wordt, dan zijn ze als slagorden met banieren. Laat dan Egyptes vorst maar roepen „Nooit zullen ze trekken"; of Edom en Moab den strijd aanbinden; of 't machtige Babel een wijle overheerschen, niets en niemand zal voor het koninklijk volk bestaan. Met mijn God spring ik over een muur en dring ik door een bende. En eens zal eeuwige overwinning het deel dezer ware, geestelijke koningen zijn.
De kracht in hun strijd nu ligt voor zoover ge het van hun zijde beziet, in eene vrije en goede consciëntie. Hunne consciëntie is gereinigd in Christus' bloed en door Zijnen Geest; van de doode werken gereinigd om den levenden God te dienen. Ze zijn een heilig volk, een koninklijk priesterdom. Dat is hun vrijmoedigheid. Die in de zonde leeft, moet beschaamd zijn en de oogen neerslaan. Maar dat volk durft vrijmoedig den wereldling in de oogen zien, zóó dat deze het niet verdragen kan, wijl hij de beschuldigingen binnen gevoelt. Dan heeft een knecht soms heerschappij over zijn patroon; een arme wereldburger over koningen. De zonde maakt ons tot slaven; een vrije en goede consciëntie is het deel der vrijgekochten door Christus. Doch zoodra de consciëntie is bezoedeld en ons veroordeelt, zoodra ook missen wij de overwinningskracht en de blijmoedigheid der ziel, die ons als koningen eigen is, en keert terug de slavernij der zonde. Daarom is het Gods kinderen zoo zeer van noode steeds te vluchten tot Christus bloed, waarin de zonde verzoend ligt en de ongerechtigheid uitgedelgd wordt, en Sions Koning te laten regeeren in hun hart. Daarom neemt aan de geheele wapen rusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den boozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven. Staat dan, uwe lendenen omgord hebbende met de waarheid en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid en de voeten geschoeid hebbende met bereidheid des Evangeliums des vredes; bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met hetwelk gij alle de vurige pijlen des boozen zult kunnen uitblusschen. En neemt den helm der zaligheid en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord, met alle bidding en smeeking biddende ten allen tijde in den geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeeking voor alle de heiligen".
Wat dunkt U, zijt gij, Gel. die dan naam van Christen draagt, zulk een Christen? Zijt gij een waar Christen? een levend lid van Christus? Ach, zoovelen rusten er in, dat zij den naam hebben en bekommeren zich om de daad niet. Zij zijn gedoopt; zij hebben een goede opvoeding, misschien bekeerde ouders gehad; zij leefden nimmer ruw in de wereld, en zijn wel gaarne onder 't Woord. En leven nu zoo in den waan, dat het met hen wel gaan zal. Er zijn er zooveel, die 't schrikkelijk erger maakten; die hun opvoeding verwaarloosden; de wereld toevielen; hun eerstgeboorterecht gelijk de onheilige Ezau verkochten voor een schotel linzenmoes. Ja, die zijn er ook.
En zij betoonen metterdaad, dat zij den naam dragen dat zij leven, doch dood zijn. „O, hoe zijn zij toch met medelijden gade te slaan. Dat God hen eens te sterk werd en hunne blinde oogen opende! Maar trek daaruit toch niet het besluit, dat het wel is met U, omdat gij nimmer zoo grof de zonde diendet. Zoo ge niet uit God geboren zijt, zijt ge geen waar Christen. Onderzoek toch uwe ziele voor den Kenner der harten eer uw lamp in eeuwige donkerheid wordt uitgebluscht; eer Christus tot u zeggen zal: „Ik heb u nooit gekend". De nabij-Christen wordt eeuwig buitengeworpen.
Een waar Christen gaat op de schole van den allerhoogsten Profeet. En de lessen, die hij daar krijgt, verwekken in hem een rechte Gods- en zelfkennis. Gij kunt 't vrij er aan beproeven of gij een waar Christen zijt, zoo ge voor God Ieerdet uitroepen vanwege uw zonden en een welgevallen kreegt aan de straffe uwer ongerechtigheid; zoo gij de zonde hebt mogen laten, omdat zij God beleedigt, en uwe ziel hem lief kreeg, omdat Hij het volmaakte Wezen is; zoo gij trots al den tegenstand van vreemden en bekenden en niettegenstaande uw aangeboren lust tot de zonde, der wereld ontvloden zijt en uw deugd en gerechtigheid leerdet verfoeien voor God, zoodat niet alleen het grove kwaad, maar uw beste werken zonde werden. Een naam-Christen wil dat niet bekennen. Hij steunt in zich zelf. Maar wie de zalving Christi deelachtig is, verliest alle steunsel buiten Christus, en moet steeds en altijd weder naar de heilfontein om uit Zijne volheid te ontvangen leering en reiniging en verlossing, O. twijfel niet, of Christus zal zijn werk aan u voleindigen tot Zijn eere en uw zaligheid.
Maar zoek ook gedurig toe te nemen in de geestelijke kennis. Vraag 't u eens af, welke vorderingen gij maaktet; welke leeringen gij dit jaar en een vorig jaar uit des Heeren Woord ontvangen mocht. En laat u ook de achteruitgang in u zelf steeds meer aanzetten bij Christus te schuilen en in Hem te rusten. Zijne heerschappij zij over u en geve u te sterven aan wat buiten Hem is, opdat ge Zijnen naam bekennen moogt en verheerlijken en u zelf Hem opofferen. Wij leven te veel ons zelf en zoeken te veel onze eere. En dat belemmert ons in ons innerlijk leven en bezwaart onze consciëntie. Sions Koning, doe ons als koningen wandelen en het slijk der aarde treden. Er is geen nood; noch duivel, noch wereld, noch zonde zullen tegen ons vermogen. Zie de overwinningen in de wereld aan zoo ze zijn ; het zijn in der daad hare verliezen en brengen de kerk nader tot hare heerlijkheid. Met 't oog op Hem, in wien wij meer dan overwinnaars zijn, mogen wij wel bemoedigd zijn en zingen;
Ik zal door 's vijands zwaard niet sterven
Maar leven in des Heeren daan,
Waardoor wij zooveel heil verwerven,
Elk tot Zijn eer doen gadeslaan.
Nog een weinig en Christen zal de reize door Mesech ten einde zijn en, oordeelende de duivelen en alle goddeloozen, in eeuwigheid met Christus over alle schepselen regeeren. O, wat eeuwigen triumph toch is Gods volk bereid. Zij zullen eeuwig zingen van Gods goedertierenheid - Amen.
I. K.

(*) Voorts de ronde getallen:
10 millioen Joden
175 millioen Mohammedanen
215 millioen Brahmanen
120 millioen Buddhisten
300 millioen Confucianen
15 millioen Shintoïsten
170 millioen Animisten

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1922

De Saambinder | 4 Pagina's

Van den naam Christus. III.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1922

De Saambinder | 4 Pagina's