Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heerlijkheid Christi.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heerlijkheid Christi.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heid. Catech. Zond. 14

Het is dus de onbeschrijfelijke heerlijkheid des Middelaars, dat Hij is de eeniggeboren Zone Gods. Van die heerlijkheid nu legde Hij op de Zijnen, die om Zijnentwil uit genade tot kinderen Gods zijn aangenomen.
De Catechismus wijst ons allereerst op de tegenstelling, die er is tusschen het Zoonschap des Middelaars en het kindschap der geloovigen. Hij is de eeuwige, natuurlijke Zone Gods; zij zijn in dien zin geen kinderen. Hij is de Eeniggeborene, de eeuwig Gegenereerde; zij zijn aangenomen kinderen. Hij is de waarachtige God; zij zijn schepselen, hoe rijk begenadigd ook. En al zullen zij Hem eens gelijk zijn, naar ziel en lichaam, verheerlijkt in een hemel, nimmer worden zij Hem gelijk naar Zijne Goddelijke natuur. Hij is en blijft de eeniggeboren, eeuwige, natuurlijke Zone Gods; zij zijn tot kinderen aangenomen.
Door die aanneming zijn zij in een verzoenden staat tot God gebracht; want hun kindschap heeft betrekking op den staat der geloovigen; op hunne verhouding tot God. Door die Goddelijke, liefdevolle aanneming heeft een Staatsverwisseling plaats.
Van nature toch zijn wij geen kinderen Gods; wij deden dat kindschap te niet door de zonde. Sinds het eten van den boom des kennis des goeds en des kwaads heeft de mensch verloochend en miskent hij dag aan dag, wat God eens van Adam getuigde: „de Zoon van God" (Luc. 3 : 38); uit het Vaderhart Gods hebben wij ons losgescheurd en wij zijn geworden kinderen des toorns. Zoo worden wij krachtens onze betrekking tot Adam geboren; zoo leven wij tenzij wij wedergeboren, tot kinderen Gods worden aangenomen. Want de aanneming tot kinderen geschiedt in de wedergeboorte.
Reeds van eeuwigheid heeft God ze daartoe gekend, en in Zijn onveranderlijken raad ze bestemd tot Zijne kinderen en erfgenamen. Maar hier in den tijd volgt de aanneming, in den van God bepaalden stand Zijns welbehagens, waarin de Heere hen der Goddelijke natuur deelachtig maakt; zijn beeld in hen herstelt; ze Christus inlijft; als Zijne kinderen dadelijk erkent en aanneemt. Dat is de daad der levendmaking; der wedergeboorte; der Godsverklaring, dat deze is een uitverkoren vat, gepaard gaand met een dadelijke algeheele vernieuwing van den mensch. Van al die wedergeboornen dan geldt, wat Johannes schrijft: „Geliefden nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is."
Nu zijn zij het; weleer waren zij het niet. Zoolang zij in hun natuurstaat leefden, waren zij kinderen des toorns. Maar nu wijl Hij ze deed overgaan van den dood in het leven, nu heeft God hen aangenomen tot Zijne kinderen.
Wij hebben het wel vast te houden, dat God in de wedergeboorte Zijne uitverkoornen tot Zijne kinderen aanneemt, ook als is het verre van, dat de wedergeboorne zich dezer weldaad door het geloof direct bewust zijn zoude. Doch zij, die miskennen wat God in de wedergeboorte wrocht, rooven de troost voor Gods kinderen; stooten het vaste fondament der levendige hope om, en leggen alle kracht te gelooven in een bepaald ondervindingsproces, in een zekere wasdom, in stee van in het volkomen werk Gods, dat hij reeds in de toebrenging van zondaren verheerlijkt. Zoo schuchter we zijn moeten van het geruststellen der zielen op grond van enkele gevoeligheden, zoo bevreesd moeten we zijn voor het drijven naar een trap van bevindelijk leven, met miskenning van wat God vóór dien deed. De wedergeboornen zijn kinderen Gods.
En toch die wedergeboornen zijn veelal, o zoo verre van het geloovig erkennen van wat God hun schonk. Het is een tweede genade, zoo wij gelooven mogen het heil, dat God ons schonk. En die tweede genade ontbreekt velen van Gods kinderen veeltijds. De twijfel over wat God deed is dikwerf zeer groot, vooral ook vanwege de weinige geestelijke kennis; het geloof is menigmaal te klein om de onuitsprekelijke weldaden te aanvaarden; het schijnt der ziele veel en veel te groot een kind Gods genaamd te worden, ook al kan zij de ware eigenschappen van het nieuwe leven niet ontkennen, en al is het hart door herschepping een recht kinderhart voor God; ja, al mochten wij door 't geloof Christus leeren kennen als de weg ten leven, en in de toepassing Zijner gerechtigheid een vrijspraak van straf bekomen, dan nog kan die Vaderlijke liefde Gods verheerlijkt in het kindschap Zijns volk zoo bedekt zijn. Doch dit alles geldt het bekennen onzerzijds door het geloof, niet de weldaad zelf door God geschonken, n.l. de aanneming tot kinderen. En zoo maar de genade doorbreken moge, zal eens die twijfel verwonnen en in de verzekering van Gods daden het klinken: „Deze Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn". Of ook al ware het, dat het tot dat helder bewustzijn, tot dat bevestigd worden van Zijnen staat niet kwame, waartoe ik geloof, dat alhoewel allen er naar staan zullen krachtens den aard van het nieuwe leven, slechts weinigen van Gods kinderen komen, dan nog zou het geen hindering zijn een ingang te bekomen onder de kinderen Gods voor den troon. Of zouden allen van hun geloof verzekerd zijn eer zjj sterven? Ik meen de Schrift zegt het ons niet en zie geen noodzakelijkheid zulks te stellen. 't Geloof zal eens wegvallen en verwisseld worden in aanschouwen, en de zaligheid is in het Woord nimmer vastgemaakt aan het welwezen des geloofs. De beslissende daad voor een ieder mensch ligt in hetgeen God verheerlijkt in onze harten, naar Zijnen eeuwigen raad ons tot Zijne kinderen aannemend.
Die aanneming is uit genade; uit vrije genade alleen. Van het schepsel werkte hier niets mee; aan 's menschen zijde is niets dan schuld. Maar Gods gena wordt aan schuldigen verheerlijkt, dewijl de schuld van Gods kinderen voldaan werd door Christus. Dat maakt het wonder van deze aanneming te grooter; dat zal de ziel doen roemen in genade alleen. En wat dan die bedeeling te grooter maakt nog, is wel het souvereine van de genade. Waar de genade valt, daar valt ze vrij. O, eeuwig zal Gods volk er van roemen. „Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof; en dat niet uit U; het is Gods gave".
En eindelijk, die aanneming is om Christus' wille. Hij, de Zone Gods, werd het Lam, dat met zijn hart Borg werd, en krachtens het Verbond des Vredes voor God stond als geslacht voor de grondlegging der wereld. In Hem zijn de geloovigen des Ouden Testaments tot kinderen aangenomen, en om zijnentwil zijn zij de eeuwige ruste ingegaan, eer Hij op Golgotha uitriep: „Het is volbracht", wijl God niet liegen kan en de Verbondsluiting tusschen Vader en Zoon de onveranderlijke grondslag vormt, die de uitverkoornen van eeuwigheid door den Vader deed omhelzen als Zijne kinderen en erfgenamen, en waardoor het mogelijk was, dat die uitverkoornen Zijne liefde ontvingen in hunne aanneming tot kinderen hier in den tijd. Immers zoo betuigt Paulus in Efeze 1 : 5. „Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen door Jezus Christus, in zichzelven, naar het welbehagen Zijns willens, tot prijs der heerlijkheid Zijner genade door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde, in Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, n. l. de vergeving der misdaden naar den rijkdom Zijner genade". En die begenadiging is door Christus ten volle aangebracht, toen hij in ons vleesch en bloed ons in alles is gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Hij schaamde zich niet Zijn discipelen Zijne broeders te noemen, wijl zij om Zijnentwille waren aangenomen tot kinderen Gods. Hij, de Zoon, de Eeniggeboorne van den Vader, Hij verwierf het heil, waardoor Adams zonen en dochteren kinderen Gods genaamd worden zullen. Hier ligt het fondament onzer zaligheid. Dat we wel toezien. Niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, n.l. Jezus Christus. Geen eigen gerechtigheid; geen gevoelige aandoeningen; geen geloovige werkzaamheden; geen bevindingen, hoe kostelijk en hoe groot ook, kunnen in de plaats gesteld van het: „Om Zijnentwil" waarvan de Catechismus hier spreekt. Niet om iets dat in ons is; niet om iets, dat uit genade zelfs ons geschonken is, doch alleen om Christus' wille worden de verkoornen, die ook in de zonde dood liggen van nature, kinderen Gods. Die waarheid is scherp; o, zoo scherp voor onze natuur; en voor ons hebbelijk zieleleven, dat altijd weer tracht vastheid te bekomen buiten Christus om. Zal het alleen zijn om Christus wil, dan moet al wat wij buiten Hem hebben, als grondslag weggeslagen en onze ziele op Hem alleen steunen. Geen grooter voorrecht is er dan ook, dan als een gansch ontledigd zondaar in Cnrislus de zaligheid te bekomen; als een kind Adams, schuldig en geheel verdorven, door Hem gerechtvaardigd en geheiligd, om Zijnentwil alleen die aanneming door het geloof te kennen. O, wat moet er van ons toch aan; hoe alles worden weggenomen! Neen, wij wisten het niet, dat wij zoo rijk waren en verrijkt; te rijk om alleen in Christus onze hope te stellen; doch de Heere gaf het te verstaan. Onze schuld hindert niet, want Christus gerechtigheid is overvloeiende, onze gruwelijke zonden stonden niet in den weg, want Christus is de fontein ter afwassching, de eeuwigspringende fontein. Maar wij waren te rijk; wij hadden te veel; wij waren te goed, om gezaligd te worden door Christus, door Hem alleen.
En toch, hoe scherp afsnijdend dit „om Zijntwille" ook zijn moge, er is geen hechter troostgrond. Voor die zich als doodschuldigen, als gansch verlooren leerden kennen voor kleingeloovigen en twijfelmoedigen is geen twijfel. 't Is om Christus wille alleen, dat zij zijn aangenomen tot kinderen, en 't werk dat Hij begon, zal Hij voleindigen om Zijns zelfs wil.
I. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 september 1922

De Saambinder | 4 Pagina's

De heerlijkheid Christi.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 september 1922

De Saambinder | 4 Pagina's