Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkgeschiedenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkgeschiedenis.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

't Was een bedroefde tijd voor de Oud-Gereformeerden, toen, vooral in Holland en Utrecht, de Remonstranten in de Kerk door de Staten dier Provinciën beschermd en de ware Gereformeerden verdrukt wierden. Toen op vele plaatsen de kerkgebouwen hun ontnomen wierden, vormden zij doleerende Gemeenten, die door de Kerk als wettige Gereformeerde kerken erkend wierden en in loodsen, schuren, pakhuizen en soms in 't vrije veld haar samenkomsten hielden. Door Remonstrantsgezinde Magistraten werden hier en daar burgers, die aan deze samenkomsten deelnamen, beboet, ontpoorterd en gebannen. Van het houden eener Nationale Synode, door welke de leergeschillen beslecht konden worden, wilde het machtige Holland, en ook Utrecht en Overijssel, niet weten, en Prins Maurits liet zich een tijd lang met het geschil niet in. Enkele steden: Amsterdam, Enkhuizen, Edam, Purmerend, Dordrecht en Schiedam toonden het drijven van Oldenbarnevelt te doorzien en verzetten er zich tegen in de Vergadering der Hollandsche Staten. De klachten van het Gereformeerde volk klonken steeds luider en het lijdelijk verzet tegen de schandelijke aanmatigingen der Remonstranten en hun hooge beschermers wies meer en meer aan. Het volk voelde, dat het ging om de onderdrukking van de Gereformeerde Religie, welke dusver „de fleur en de pilaar" der loffelijke Republiek was geweest. Oldenbarnevelt en zijn raadsman, de Remonstrant Uytenbogaert, begonnen te begrijpen, dat ze hun misdadig spel wel eens verliezen konden.
In Januari 1617 richtten de Gereformeerden te 's Gravenhage een ruim gebouw voor hun kerkelijke samenkomst in, waarbij de Magistraat, die zulks verbood, tegenover Prins Maurits, die hun voorspraak was, in scherpe verhouding kwam te staan. Ten slotte, doch eerst in Juli, werd de Kloosterkerk hun ten gebruike afgestaan.
Doortasten werd nu zaak, meende Oldenbarnevelt. Vooral op de voormannen der Haagsche Gereformeerden had de Raadspensionaris het gemunt: op den advocaat Gillis de Glarges, ouderling der doleerende gemeente, Henrick Hondius een plaatsnijder, Abr. Ie Fèvre een apotheker, en Enoch Musch boekhouder van den Prins. Het voornemer, was, schrijft Trigland, om deze mannen 's nachts van 't bed te halen, op 't schavot te doen onthoofden, en dan vroeg in den morgenstond het volk, door klokgelui saamgeroepen zijnde, bekend te doen maken, dat die lieden wegens muiterij en rebellie tegen de Hooge Overheid, anderen ten voorbeelde gestraft waren, en dat men op de gelijke wijze zou handelen met allen, die hun Overheden ongehoorzaam zijn. Dit snoode plan kon echter niet ten uitvoer gebracht. Ook gelukte het niet den nog wankelenden Maurits tot zijn werktuig te maken, die door zijn godvruchtigen neef Willem Lodewijk, Stadhouder van Friesland, krachtig werd aangespoord om de belangen van Kerk en Vaderland energiek te bepleiten.
Den 14den Januari vergaderde de Prins met den Hoogen en Provincialen Raad, de Rekenkamer; den Haagschen Magistraat en de Gecommitteerde Raden. Maurits liet zich uit de Registers voorlezen den eed, dien hij bij zijn aanvaarding der stadhouderlijke waardigheid had afgelegd. Zij vernamen nu allen nog eens, dat hij zich met de Staten verbonden had, om met hen, tot den laatsten druppel bloeds, de Gereformeerde godsdienst, als de eerste oorzaak van den vrijheidskrijg, te verdedigen. En a!s zijn vast besluit sprak hij het uit: „die Godsdienst zal ik handhaven, zoo lang ik Ieef." Die Godsdienst - zoo erkende hij, was de leer der oude Gereformeerden „die mijn heer Vader op den zetel hebben gebracht." Ds. Trigland hield er bij hem op aan, dat hij zijn gezag zou gebruiken om aan de Gereformeerden vrije uitoefening van hun Godsdienst te verleenen, en toen de predikant eraan toevoegde: ten minste in particuliere huizen en schuren - toen was het wederwoord van Maurits: „hoe! zouden wij in huizen en schuren gaan? de kerken komen ons toe, en wij zullen ze hebben ook!" Maar daar tegen zouden Oldenbarnevelt en zijn vriend Uytenbogaert wel waken. Geen bij beurte prediken in de kerken, zelfs geen vrijheid om in particuliere gebouwen godsdienstoefening te houden, werd den Gereformeerden vergund. Willem Lodewijk drong bij Maurits op beslistheid aan. Zoo schreef hij in Maart 1617: „zoolang men, waar de Ariminianen meester zijn, de beurtelingsche prediking niet verkrijgt, is er geen uitzicht op schikking. Onder het masker van religie wordt hier iets anders gesmeed. Ik laat aan de Gereformeerde kerk van heel Europa beslissen of Uytenbogaert gelijk heeft. Uwe Excellentie zorge zich niet door goede woorden en kunstenarijen te laten terughouden in het wel aangevangen werk." De onderdrukking ging echter voort. De Remonstrantsche Magistraten wisten zich gerugsteund door de macht der Staten van Holland, die zich doodergerden toen Maurits hun de handschoen toewierp door een kloeke daad: door zijn kerkgang den 23sten Juli naar de doleerende gemeente in de Kloosterkerk. Nog waren de Gereformeerden tot minnelijke schikking bereid. „Mits hun vrijheid van Godsdienstoefening verleend wierd; mits de tegenpartij niet bij uitsluiting de Geref. kerken bezet hield; mits de hoop op kerkelijke beslissing niet wegviel; mits de stedelijke Overheid van geweld, in het doordrijven van haar eigendunkelijk en partijdig goedvinden, „afzag." Maar dat wilde Oldenbarnevelt niet. En ook de even heerschzuchtige Staten van Holland niet. Alles er dus op gezet, om hun haan te doen koning kraaien, al ging het tegen de Kerk, tegen den Stadhouder, tegen het overgroote deel der geruniëerde Provinciën, tegen vele Vroedschappen en tegen de groote meerderheid der natie in. Den 4den Aug. 1617 wist Oldenbarnevelt een „Scherpe Resolutie" door te drijven, waarbij het saamroepen van een Nationale Synode geweigerd werd; de Steden gemachtigd werden eigen krijgsvolk aan te werven („waardgelders"), staande onder haar gezag en niet onder den Kapitein-generaal der Unie, zoodat dit krijgsvolk tegen de samenkomsten der Gereformeerden kon worden aangewend; terwijl bovendien aan de Gerechtshoven verboden werd eenige klacht tegen een Magistraat, wegens bejegening inzake van religie, in ontvangst te nemen. Stuurde Oldenbarnevelt op burgeroorlog aan? Dat zou zeker te veel zijn gezegd; maar hij waagde het erop, het moest nu maar erop óf eronder! Hoe zoude uitslag zijn? Wie zouden het onderspit delven: de Algemeene Staten óf het machtige Holland, de Kerk of de ketterij, het recht óf de willekeur en dwinglandij? Gode zij dank, de Heere waakte nog over Zijn Woord en Waarheid, over Zijn Kerk op de met bloed gedrenkte erve der vaderen. De Algemeene Staten, die het aanstellen van waardgelders verklaard hadden „tegen de orde, dienst en welvaren van 't Land en tot ontrusting en wantrouwen der ingezetenen," zonden den Prins naar Utrecht, een bolwerk der Arminianen, om de waardgelders af te danken en de toestemming tot een Nationale Synode te bewerken. Namen de zes compagnieën eerst de houding aan alsof zij zich niet zouden onderwerpen, zoodra Maurits dreigde hen tot gehoorzaamheid te zullen dwingen, legden zij de wapens neer. De stedelijke Regeering werd veranderd, en aan de Gereformeerden één der Kerkgebouwen tot vrije uitoefening van hun Godsdienst afgestaan. De afgezanten van Oldenbarneveld: de Groot, Hoogerbeets en Ledenberg, die een dag tevoren in Utrecht waren gekomen om den Magistraat op te hitsen, hadden het spel verloren; Hollands heerschzucht was geknakt, aan de ketterij een toom in den muil gelegd. Oldenbarnevelt en zijn medegenooten werden op last der Algemeene Staten gevangen genomen ter beveiliging van den Staat, de waardgelders in Holland afgeschaft, de vijandige Vroedschappen veranderd, en de Nationale Synode ken dan nu ter beslissing der geschillen gehouden worden, waartoe ook de Gewesten Overijsel, Utrecht en Holland wijselijk hun toestemming gaven.
Over deze beroemdste van alle Gereformeerde Synoden, die na voorafgaanden vast; en bededag, den 13den Nov. 1618 geopend werd, een volgend maal.
L. d. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1922

De Saambinder | 4 Pagina's

Kerkgeschiedenis.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1922

De Saambinder | 4 Pagina's