Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BART EN KEES.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BART EN KEES.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bart. Zooals ik de voorgaande keer zeide is Gods kastijding onderwijzing.
Kees. Zou het niet zoo komen, dat de apostel Gods kinderen toeroept: (Hebr. 12) „Mijn zoon acht niet klein, de kastijding des Heeren en bezwijk niet als gij van Hem bestraft wordt. Want dien de Heere liefheeft kastijdt Hij, en Hij geeselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt", en zooals het daar verder heet.
Bart. Zeker, Kees, is dat zoo. Als wij bedenken, dat we door Gods kastijding onderwezen worden, is dat niet klein te achten.
Kees. En waar krijgen we dan les in?
Bart. In de tuchtschool des Heeren krijgen we les in: „de ware zielsvernedering". De dichter zegt (Ps. 39 : 12): „Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zoo doet Gij zijne bevalligheid smelten als een „mot". O! jongen, wij zijn zulke hoogmoedige menschen; wij kunnen zoo'n hoogen dunk koesteren van ons zelf, maar als de Heere er de tuchtroede eens oplegt, dan schiet er van onze deugd en hoogheid niet veel over. Al verder: in de tuchtschool des Heeren krijgen we les in: „de lijdzaamheid". De apostel zegt het immers, dat de verdrukking lijdzaamheid werkt. En die lijdzaamheid, dat geduld had Israël en hebben ook wij noodig en wel om den wil Gods te volbrengen en met lijdzaamheid te loopen, de loopbaan die ons is voorgesteld ziende op den Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand van den troon Gods. (Hebr. 12). In die tuchtschool krijgen we ook les in: „geloovig afwachten", in plaats van stoute berekeningen te maken, die toch niet uitkomen, zooals ik je al heb laten zien bij den vluggen rekenaar. Ja, in 's Heeren tuchtschool krijgen we ook les in: „de christelijke deugden". Wij hebben immers al opgemerkt dat Mozes les kreeg in de zachtmoedigheid; Job kreeg les in 't geduld; Jakob kreeg les in de oprechtheid, hij moest het jokken afleeren.
Zoo komt de Heere bij ieder van Zijn kinderen hun hoofdzonde te bestrijden door hun een kruis op te leggen, dat als een tegenwicht is tegen die zonde en dat bevorderiijk is aan de tegenover die zonde gestelde deugd.
Kees. Dan is het toch geen wonder dat een ziel, die achter het geheim der druk is, wel zingt:
't Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest, Opdat ik dus Uw God'lijk recht zou leeren.
Bart. De vrucht van dit Goddelijk onderwijs is dan ook: „waarachtige geleerdheid".
Kees. De wijsheid van Gods volk is anders niet veel in tel bij mijnheer Wereldwijs. Die achtte de wijsheid van Gods kinderen voor razernij; ik denk aan Festus.
Bart. Ach, Kees, dat is zoo al wederkeerig. Wij achten ook de wijsheid van Wereldwijs niet hoog, omdat we weten dat het een wijsheid is, die dwaasheid is bij God.
Kees Maar als ik nu eerlijk zijn moet, dan vind ik het zelf ook, dat Gods volk, over 't algemeen, niet zoo heel veel verstand heeft.
Bart. Jawel Kees. Maar je moet niet zoo letten op de hoeveelheid als wel op het soort. Bij Gods volk, vindt ge wat de dichter noemt: „Verstand met Goddelijk licht bestraalt''' en hij noemt het: „Ware wijsheid"; de Heere noemt hen : „Schriftgeleerden, in het koninkrijk der hemelen onderwezen". Daarom hebben zij allen een wijsheid die: „van Boven" is.
Kees. Maar nu moet je dan toch eens zeggen waarin de wijsheid van Gods volk uitblinkt, want eerlijk gezegd, ik zie er niets van, en bij mij zelve vindt ik er heelemaal niets van. Eerlijk, Bart, ik geloof dat er geen dommer schepsel en geen grooter dwaas op de wereld rondloopt als ik ben.
Bart. Daarin blink je dan al uit in wijsheid, dat je weet „de grootste dwaas te zijn". Dacht je dat mijnheer Wereldwijs dat ook weet „een dwaas voor God te zijn?" Neen jongen. Een der grootste Godgeleerden riep uit „van gisteren te zijn en niets te weten". Maar behalve dat ze weten dwazen te zijn, betoonen zij een kennis te bezitten die ge buiten dat volk niet vindt.
Kees. Wat voor kennis dan?
Bart. Zij kennen de nietigheid van het ondermaansche; dat heel de wereld eigenlijk geen troon waard is, waarom ze dan ook wel met een zeker dichter zingen:
„Weg wereldsch gewemel"
En „weg wereld Uw schatten Gij kunt niet bevatten Hoe rijk dat ik ben", enz.
Zij weten het hemelsche op de juiste waarde te schatten. Dat is hun alles; daar hebben zij dan ook alles voor over. Zij loopen soms uren om er van te hooren spreken of preeken. Zij kennen iets van de sterkte en het ontzaggelijke van Gods toorn, zie maar Ps. 90. Maar zij weten ook Gods gunst en goedheid hoog te schatten; dat Zijn gunst meer sterkt dan de uitgezochtste spijzen. En Zijn goedertierenheid hun beter is dan het leven. Zij kennen iets van de gelukzaligheid der gelukzaligen en zij leeren den weg, die daarheen leidt, met lijdzaamheid te loopen. Meer zal ik daar nu niet van zeggen. Dat zijn toch stukken, daar weet nu Wereldwijs niets van. Dat is een wijsheid, die kan aan de voeten van niet één Gamaliël geleerd worden. Dit leert de Heere Zijn kinderen (ook wel in de tuchtschool) door Zijnen Heiligen Geest. Dan zal je toch toe moeten stemmen dat het geen wonder is dat Moseroth ten slotte ook „banden" beteekent. Zou zulk een liefderijke kastijding, die voorkomt uit reine Godsliefde; zouden zulke klappen, met zulk een zachte hand toegediend; zou zulk een vaderlijke tucht die ons eeuwig heil bedoelt geen band zijn die ons aan den Heere verbindt?
Kees. Nou Bart, dat zal waar zijn. Nu ik het zoo in mag zien, nu zing ik hier in Moseroth: Psalm 141 : 5 en 6.
D' oprechte sla mij zonder vreezen,
Ik reken zulks weldadigheid;
En zijn bestraffing, die niet vleit,
Zal olie op mijn schedel wezen

Dat slaan zal mij het hoofd niet breken,
'k Zal, door dit liefdeblijk vermaakt,
Als één uit hen in rampspoed raakt,
Te vuurger om zijn redding smeeken.

Bart. Maar nu wordt met dien „oprechte" den Heere niet bedoeld, dat weet je zeker wel?
Kees. Ja, dat weet ik wel, Bart. Maar als David dat zong met het oog op iemand, zooals Nathan, dan mogen wij het met duizendmaal meer recht zingen met het oog op den Heere, nietwaar ?

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1923

De Saambinder | 4 Pagina's

BART EN KEES.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1923

De Saambinder | 4 Pagina's