Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkrecht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkrecht.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de vergadering der classis Rotterdam, welke 15 Febr. j.l. in de Maasstad gehouden werd, stelde een der kerkeraden, met het oog op een geval, waarin hij beslissing had te nemen, de vraag: of de doop, toegediend door een voorganger der Zevendedag-Adventisten, als Christelijke Doop te beschouwen is al dan niet?
Een der Deputaten van de Part. Synode (Noord), ter vergadering aanwezig gaf te dier zake het volgend advies:
„In 't jaar 253 na Chr. ontbrandde in de Christelijke Kerk de strijd over den ketterdoop. Die strijd werd gevoerd tusschen Cyprianus, bisschop van Carthago (in Noord-Afrika), en Stephanus, bisschop der gemeente te Rome.
De Afrikaansche Kerk, die de zijde van Cyprianus koos, en ten deele ook de Kerk van Klein-Azië, doopten den ketter, die tot haar overkwam, opnieuw, omdat zij aan den ketterdoop geen Christelijk karakter toekenden.
De Westersche Kerk in Europa, wier gevoelen door den bisschop van Rome met be­roep op „de apostolische overlevering" werd vertolkt, erkende elken Doop, die voltrokken was onder het uitspreken van de bekende doopsformule en met den wil en de intentie om den doopscandidaat in de gemeenschap met Christus op te nemen. Deze praktijk is, door den invloed van den kerkvader Augustinus, in de Westersche Kerk de algemeen geldende geworden, en gebleven tot op de dagen der gezegende Reformatie.
Ook de gereformeerde Kerk in ons Vaderland heeft zich genoopt gezien haar gedragslijn ten opzichte van den ketterdoop vast te stellen.
In de 162ste zitting van de Dordsche Synode, anno 1619, werd bepaald; „men zal den doop der Papen (d. w. z. - der pastoors en kapelaans), die in deze landen omswerven, ende der Mennonisten niet onbedachtelijk itereeren (d. i. overdoen); maar naerstelick onderstaen off sij de forme ende substantieele dinghen des Doops onderhouden; hetwelcke bevonden zijnde bij haer te geschieden, en zal den Doop geensints mogen geïtereert worden. Ende insgelijckx zal men oordeelen van den Doop die bedient is door een geëxcommuniceerd Dienaar, zoo hij enighe ordinaire beroepinghe van enighe vergaderinghe heeft: Op welcke alle dinghen de kercken naerstelick zullen ondersoeck doen ende letten."
Den doop bediend door monniken, roomsche diakenen of sub-diakenen hield onze Kerk, „van nul ende onweerdt", omdat zulke doopers private personen zijn, die tot dat werk geen kerkelijke beroeping hebben. Ook ingeval een vrouw een kind had „gedoopt" moest het alsnog in der Kercke gedoopt worden „overmits dat vrouwen-doop gheen Doop en is."
Ook nog hedendaags houden der zake kundige mannen aan de lijn die onze Vaderen uitgestippeld hebben, vast.
Met instemming schrijft Prof. Rutgers in zijn „Kerkelijke Adviezen" deel II bladz. 98, dat in Geref. Kerken (gelijk in alle Kerken, behalve in die der Doopsgezinden) een toegediende Doop als Christelijke Doop is erkend, wanneer hij bediend was met water; en conform de instelling van Matth. 28 : 19; en door iemand, die in den kring, binnen welken de Doop plaats had, daartoe was geauthoriseerd. In oude tijden was men in onze kerken altijd meer geneigd tot erkenning dan tot het tegendeel, uit vreeze, dat men tot de zonde van een wederdooperij zou vervallen.
Ds. Joh. Jansen sluit zich in zijn „Korte verklaring van de Kerkenordening" hierbij aan, hoewel iets verder gaande dan Prof. Rutgers, althans in de zoo even aangehaalde plaats.
Op bladz. 254 zegt Jansen van de Gereformeerden, dat zij, in tegenstelling met de Roomschen leerden „dat de eene onzichtbare Kerk zich in meerdere kerkinstituten openbaren kan (de cursiveering is van mij, d. H.) Daarom erkennen zij dan ook elken doop, die aan deze drie kenmerken beantwoordt:
ten 1e dat hij bediend is, naar de instelling van Christus, met water en in den naam der Drieëenheid;
ten 2e dat hij bediend is in een Christelijke, gemeenschap, die aan de belijdenis der Drieëenheid vasthoudt en dus in beginsel een Christelijke kerk is; en
ten 3e dat hij bediend is door een in een Christelijke gemeente erkenden Dienaar."
Is nu, hiervan uitgaande, de doop die door de genoemde Adventisten verricht wordt, als Christelijke Doop aan te merken, al dan niet?
Aannemende, dat zij hun doop toedienen met water, onder gebruikmaking van de instellingswoorden in Matth. 28 : 19; en nooit anders dan door personen, die in dien kring daartoe ambtelijk gemachtigd zijn - dan staan we nog voor de vraag: maken de Adventisten een deel uit van de Algemeene Christelijke Kerk, in welke men, naar luid van onzen Catechismus, door den H. Doop, als het teeken des Verbonds, wordt ingelijfd?
In Art. 9 onzer Nederl. Geloofsbelijdenis spreken wij uit: „de leer van de H. Drievuldigheid is altijd beweerd en onderhouden geweest bij de ware Kerk, van de tijden der Apostelen af tot nu toe Overzulks nemen wij in dit stuk gaarne aan: de drie Geloofssommen, n.l. der Apostelen, van Nicea en van Athanasius...." Als bekend mag worden ondersteld, dat deze drie symbolen den grondslag uitmaken van, en nog een band van eenheid vormen tusschen alle christenkerken, wat haar ook overigens verdeelt en van elkander scheidt.
Van de Adventisten echter vermeldt Ds. v. d. Linden in zijn geschrift, getiteld „Waarheid of Dwaling" op bladz. 59, onder meer ook deze dwalingen: dat zij ontkennen, dat onze Heere Jesus Christus is God en mensch in eenigheid Zijns Persoons; dat zij eveneens loochenen het Persoonlijk bestaan van den H. Geest; en mitsdien verwerpen de fundamenteele leer der H. Drieëenheid, welke door Christus' Kerk ten allen tijde is beleden.
Onze slotsom is dus deze; de „doop" der Adventisten is geen Christelijke Doop; mitsdien behoort een Adventist, die met verzaking van de dolingen dezer secte, zich tot onze gemeenten wil voegen, alsnog het Sacrament des Doopsels te ontvangen.
Op de classis Rotterdam werd dit advies met eenparige stemmen aanvaard en diensovereenkomstig besloten, en op verzoek van den betrokken kerkeraad in „De Saambinder" volledig weergegeven.
L. d. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1923

De Saambinder | 4 Pagina's

Kerkrecht.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1923

De Saambinder | 4 Pagina's