Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE OPSTANDING VAN CHRISTUS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE OPSTANDING VAN CHRISTUS.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heid. Cat. Zond. 17.

I.
De catechismus deed ons den Middelaar eerst in zijne namen kennen (Zond. 11, 12 en 13), daarna in den staat zijner vernedering (Zond. 14, 15 en 16) om in het drietal daarop volgende Zondags-afdeelingen te handelen van den staat der verhooging, en wel zóó, dat achtereenvolgens een Zondag spreekt van de opstanding, de hemelvaart en de zitting ter rechterhand Gods met de wederkomst ten oordeel. De zeventiende Zondag bepaalt ons dus bij de opstanding en bijzonder bij de opstandingsvrucht. Om te beter die vrucht te kennen, staan wij eerst kort stil bij het opstandings-feit.
De opstanding vormt de eerste trap van Christus' verhooging. Hij, de diep vernederde, Die wonderbaarlijk is omlaag gedaald tot in den dood des kruises, Hij is in den dood niet gebleven. Ware dat wèl zoo, dan zou de zaligheid nimmer voor verloornen zijn geopend. Hoe duidelijk zegt ons dit de apostel Paulus in 1 Cor. 15. „Indien Christus niet opgewekt is, zoo is uw geloof tevergeefs, zoo zijt gij nog in uwe zonden; zoo zijn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zijn."
Christus' opstanding is het voornaamste stuk van onzen godsdienst. Meer nog dan in zijn dood, ligt, naar Rom. 8, in zijne verrijzenis uit het graf. „Christus is het. Die gestorven is, ja wat meer is. Die ook opgewekt is."
Welk eene heuchelijke tijding klinkt de kerke Gods dan ook tegen in den Paaschmorgen: „De Heere is waarlijk opgestaan." Ongeloofbaar zelfs was deze blijmare voor de jongeren; verloochend werd ze door de wereld; en toch onloochenbaar is het feit van de verrijzenis des Heeren uit het graf; van zijne overwinning over dood en hel.
Alles was er op toegelegd. Hem in het graf te houden. Reeds in de kleederen-verdeeling hooren wij de sprake: „Hij zal ze niet meer dragen; Hij heeft ze nooit meer noodig; 't is met Hem afgedaan." En duidelijker nog bleek de toeleg den Borg des Verbonds in het graf voor goed te besluiten, uit wat de vijand bestond na den dood. Dat zegel op den steen; die wachters bij het graf, wat verrieden zij anders, dan de vastberaden opzet, den gestorvene voor altijd in den dood te besluiten. Satan spande de uiterste krachten in, nu te triumpheeren; nu hij eenmaal 't zooverre had gebracht, dat Davids zoon het leven liet aan de vloekpaal.
Dat alles doet ons echter de overwinning, die in de opstanding ligt, te heerlijker uitkomen. Nóch steen, nóch zegel, nóch wachters vermochten Christus in den dood te besluiten. Hij had macht zijn leven af te leggen maar ook macht hetzelve weder aan te nemen. En zijn woord klonk tot verlossing van al zijn uitverkoornen; „Nu zal Ik opstaan; nu zal ik verheerlijkt worden. De opstanding behoort tot de verheerlijking van den vernederden Borg. 't Is of alle de omstandigheden, waaronder de opstanding plaats had, als om strijd haar luister bijzetten.
De aarde beefde op hare fondamenten; zij was bij de opstanding betrokken; om der zonde wil was zij gevloekt; doch in de opstanding werd die vloek van de aarde afgewenteld; in de opstanding ligt de nieuwe schepping gegrond, die eene aarde zal doen zijn, waarop gerechtigheid woont.
„Want een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe en wentelde den steen af van de deur en zat op denzelven. En zijne gedaante was gelijk een bliksem en zijne kleeding wit gelijk sneeuw." Met hemelschen luister dus werd het graf des Heeren geopend. Een engel wentelde den steen af en zat er op, ten bewijze dat hij over dien steen heerschte; niemand zou den steen weder voor 't graf wentelen; niemand zelfs dien steen benaderen. De gedaante des engels was als het verblindend licht van den bliksem. Zoo dat licht, onverwacht, onweerstaanbaar, verblindend de lucht klieft, zóó verscheen de engel des Heeren.
Was het wonder, dat de wachters als dooden werden, en met haast vluchtten? Hier blonk de majesteit Gods; de brandende heiligheid; het verheerlijkte recht des Heeren Heeren. Hier is Satan den kop vermorzeld en alles te niet gedaan wat Christus tegenstaat. Dies vloden de wachters en werden als dooden. Christus is volkomen overwinnaar van dood en graf.
Met hemelsche heerlijkheid is Hij verrezen uit het nieuwe graf, waarin Jozef van Arimathea en Nicodemus Hem hadden gelegd. Hij is de Leeuw uit den stam van Juda, Die voor eeuwig overwon. Hij rijdt op het witte paard zijner overwinning, overwinnend en opdat Hij overwinne. Hij, die zeggen kon: „Breek dezen tempel af, en ik zal hem in drie dagen weder opbouwen"; en Die zijner overwinning zich bewust, verklaarde macht te hebben zijn leven af te leggen, maar ook om hetzelve weder aan te nemen. Hij stond op door eigen kracht. Maar ook Hij is opgewekt van den Vader (Hand. 2) ten bewijze dat het recht Gods is voldaan vóór alle uitverkoornen. Zoo is Christus opgewekt tot hunne rechtvaardigmaking. Ook God den Heiligen Geest wordt de op­ standing toegeschreven, die het werk des Drieëenigen Gods is. Zoo dan „indien de Geest des genen, die Jezus uit de dooden opgewekt heeft, in u woont, zoo zal Hij, die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke lichamen levend maken, door Zijnen Geest, Die in u woont."
Van stonden aan is de leugenleer verbreid, die de opstanding loochende. De wachters zijn omgekocht, en hun woord werd geloofd door velen der Joden; en de leugen won veld tegen de prediking van Christus' verrijzenis. Op alle manieren heeft de wereld zoeken aan te toonen; dat de opstanding naar de Schriften eene onmogelijkheid was. En vreeselijk is de, dwaasheid onder ons geslacht de leugen te gelooven boven de waarheid. O, lees toch het eenvoudig Evangelie verhaal, en leg er de opgesmukte stukken der wereld naast; die alle moeten in het niet verdwijnen.
Begin maar bij het verhaal der wachters. Zij beweren, dat zij geslapen hebben, en wel zoo vast, dat zij niet hebben bemerkt, dat de steen is afgewenteld en het lichaam gestolen. Toch weten zij te vertellen, wat er gebeurd is en wie het gedaan hebben. Hoe wisten ze dat? Waarom achterhaalden zij de dieven dan niet? En waarom is hun geen straf opgelegd; hun, die slapen op een zoo gewichtige post? En dan zullen zij allen te gelijk geslapen hebben! Wie gelooft dat? En de dieven van het lichaam schijnen wel zeer op hun gemak te zijn geweest, dat zij ook de zwachtels nog eerst hebben afgewikkeld, eer zij het lichaam vervoerden! Wie hecht waarde aan zulk een wachtersverhaal, dat nog te meer blijk geeft van leugen te zijn als 't vertelt, dat de wachters zelf aan de overheid hun zoo schuldige achteloosheid komen vertellen. Ook zijn de apostelen, die de opstanding predikten, nooit weerlegd. Hier getuigt de leugen voor zichzelf.
Maar kunt ge die discipelen dan gelooven? Ja, gewis! Want de discipelen zijn overreed geworden door den verrezen Christus. Zij geloofden de opstanding niet; zij zaten met gesloten deuren om de vreeze der Joden. Zelfs toen de vrouwen zeiden den Heere gezien te hebben, bleven de jongeren verhard in hunne ongeloovigheid. 't Was maar vrouwenpraat. Denk ook aan Thomas. En deze mismoedige ongeloovige mannen prediken de opstanding, wijl Christus hun verschenen is, en hun zijn lichaam heeft getoond.
Welk getal van getuigen somt Paulus op in 1 Cor. 15. „Hij is van Cefas gezien; daarna van de twaalven. Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal. Van welke het meerdere deel nog overig is, en sommigen zijn ontslapen. Daarna is Hij gezien van Jacobus; daarna van al de apostelen. En ten laatste is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene gezien".
Brul tegen die getuigenissen van vijandschap, gij versmader van Gods Woord! Zet u tegen de opstanding des Heeren met al uwe macht. Vlied hier van het geopende graf; eens zult ge moeten buigen voor den Koning der koningen; voor den Verwinnaar van den dood. Ai, hoe vreeselijk!
I. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 1923

De Saambinder | 4 Pagina's

DE OPSTANDING VAN CHRISTUS.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 1923

De Saambinder | 4 Pagina's