Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

’T RECHT GEBRUIK DES HEILIGEN AVONDMAALS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

’T RECHT GEBRUIK DES HEILIGEN AVONDMAALS.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heidelb. Catech. Zond. 30.

II.
De gruwelijke verkrachting door Rome is alzoo door den onderwijzer van de hand gewezen. Thans vraagt onze aandacht de teekening van den waren Avondmaalganger, naar 's Heeren Woord gegeven.
Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld?
Gewichtvolle vraag, te bezien in het licht van Gods Woord; om zelf te stellen in den zin als Christus wilde, opdat wij niet zullen uitgeworpen worden, gelijk de man tot wien de Koning zeide: „Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen?" En temeer klemt deze vraag, wijl velen het genoeg schijnt „belijdenis des geloofs" te hebben afgelegd, om getrouw Avondmaalganger te zijn en eenzijdig de plicht is naar voren gebracht Avondmaal te vieren, zonder dat met ernst op zelfonderzoek wordt aangedrongen, zoodat groote oppervlakkigheid in dezen heerscht en drommen volks ten Avondmaal loopen, van wie ge niet zonder reden vreest, dat ernstige zelfbeproeving hun vreemd is; die ook hun vijandschap van het innerlijke, bevindelijke leven van Gods volk niet bedwingen kunnen. De bediening des Woords draagt hieraan groote schuld. Vooral in de voorbereidings-predikatie toch dient op zelfbeproeving aangedrongen en de kenteekenen van den waren Avondmaalganger worden voorgesteld, gelijk onze vaderen deden. Ook het formulier om het heilig Nachtmaal te houden geeft daarvan blijk. Men vindt dat formulier te lang; moet het soms bekort in het stuk van beproeving? Is voor de gemeente niet meer noodzakelijk wat Paulus aan de Corinthen schrijft: „Maar de mensch beproeve zichzelven en ete alzoo van het brood, en drinke van den drinkbeker. Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren."
Komt luisteren wij naar het antwoord des onderwijzers, opdat wij weten voor wie het Avondmaal des Heeren is ingesteld:
„Voor degenen, die zichzelven vanwege hun zonden mishagen en nochtans vertrouwen dat dezelve hun om Christus' wil vergeven zijn en dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt zij, begeerende ook hoe langer hoe meer hun geloof te sterken en hun leven te beteren."
De ware Avondmaalganger dus
a. mishaagt zichzelf;
b. gelooft in Christus;
c. jaagt de heiligmaking na.
Zelfmishaging is vrucht van de ontdekking des Heiligen Geestes. Zelfbehagers zijn wij van nature. Alle uiting van de gevallen menschelijke natuur loopt noodwendig uit op de verheerlijking van den mensch en van diens werk. Is dat niet het groote Babel, dat ik gebouwd heb? En deze vergoding van den mensch treedt te sterker aan het licht naarmate in de verwerping van Gods Woord, de mensch uitkomt, gelijk hij door de zonde werd; als kenteeken van den anti-Christ staat ook geschreven, dat „hij zelf in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertoonende, dat hij God is." (2 Hebr. 2.) En deze satanische openbaring van satan in den mensch, die te komen staat, is alleen mogelijk, omdat onze natuur het door de zonde eigen is, zichzelf te zoeken; zichzelf te behagen; zichzelf te verheerlijken; God van den troon te stooten, om dien zelf te beklimmen.
Hoe groote ommekeer brengt de genade. Zij werpt ons neder in het stof; doet hem buigen op den voetbank van Gods voeten; veel meer, werkt in hem zulk een geheele vernieuwing, dat wat hem ten leven was, ten doode is geworden; hij walgt van de ijdelheden der zonde; hij heeft een afkeer van zichzelf als enkel zonde; hij mishaagt zichzelven.
Uit dien grond kon de Tollenaar niet verder komen dan achter in den Tempel en durft hij zelfs de oogen niet opheffen naar den hemel en slaat hij op de borst; schaamte en smart hebben hem vervuld; zóó als hij is er niet een; zóó slecht, zóó goddeloos; hij veroordeelt zich zelf; kon hij, hij ontvluchtte zich zelf; één, één uitweg is er: „O, God wees mij, zondaar genadig."
Ook in den hoofdman te Kapernaüm vindt ge die zelfmishaging, die tot de geringschatting van zichzelf voerde en anderzijds tot die hoogachting voor Christus, van welke beide hem doen uitroepen: „Heere, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen." Des hoofdmans knecht is geraakt en lijdt zware pijnen; en de heer zelf (waar vindt ge het in de hedendaagsche gedemoraliseerde maatschappij?) die het Joodsche volk lief heeft (is 't omdat hij in dat volk het heil des Heeren heeft aanschouwd?) en die 't zelfs de synagoge heeft gebouwd, de heer zelf, van Jezus gehoord hebbend, zond tot Hem de ouderlingen der Joden, opdat zijn dienstknecht weder gezond mocht worden. Zelf durfde hij niet gaan, zou de Heere met zóó een te doen willen hebben? Hij kiest menschen, die in zijn oog waardiger zijn, de ouderiingen des volks. En als de Heere dan afkomt en de hoofdman bemerkt, dat Hij in zijn huis komen wil, weet hij niet waar zich te bergen; dat is te groot, dat de Heere tot hem zal komen, tot zulk een onwaar­dige; wist toch de Heere wel, wie hij was? Eenige vrienden worden ijlings door hem gezonden en zij spreken uit zijn naam tot Christus: „Heere! neem de moeite niet; want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen." Geheel anders dan de Farizeeën; die hebben (denk aan Simon den Farizeeër) nog wel eens aanknooping met Jezus gezocht, maar dan moest dat een weldaad beteekenen, die zij Hem bewezen, dat zij Hem waardig keurden in hun huis te mogen komen. Hier een hoofdman van wien de ouderlingen des volks niets dan goed weten; die zijn knecht teeder verzorgt, maar die in zichzelf niet dan kwaad ziet, zich onwaardig keurt den Heere Jezus in zijn huis te ontvangen, zichzelf mishaagt en dies veel meer, zoo hij vastelijk gelooft, den Heere mishagen moet, waarom hij onder Zijn oog niet durft komen. Een hoofdman, met de allerkleinste gedachten van zichzelf, die nochtans tot den Heere zendt, door het geloof begeerend. Want hoor, wat hij den Heere zeggen laat: „Zeg het met één woord en mijn knecht zal genezen zijn. Want ik ben ook een mensch onder de macht van anderen gesteld, hebbende krijgsknechten onder mij en ik zeg tot dezen: Ga! en hij gaat; en tot den anderen: Kom! en hij komt; en tot mijnen dienstknecht: Doe dat! en hij doet het." Zóó sterk dus was het geloof in Christus, dat de hoofdman alles in Zijne macht zag. Hij had maar te gebieden, zonder Zelf eenige moeite te doen; één woord en de knecht zou genezen zijn.
Een zelf-mishager, die gelooft.
Van wien de Heere zegt: „Ik heb zoo groot een geloof zelfs in Israël niet gevonden."
Ook Paulus moge ons van de zelf-mishaging een bewijs zijn; een bewijs, dat ons leert, hoe ontdekkende genade steeds dieper zelfkennis werkt. In Rom. 7 geeft de apostel een beschrijving van de beleving der vrijmaking in Christus, Die hem tot wijsheid, tot rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing van God geworden is. En die beleving is één zelf-mishagen; een zich kennen als vleeschelijk verkocht onder de zonde; een weten, dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont; een uitroepen: „Ik ellendig mensch! wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" Een zeer geoefend Christen (door wie geëvenaard?) die zichzelf mishaagt, maar om in Christus alle zaligheid te hebben; een klager, die roemt: „Ik dank God, door Jezus Christus onzen Heere."
De aangehaalde voorbeelden mogen voldoende zijn, om aan te toonen, dat God de Heilige Geest in den wedergeboorne zelfkennis werkt en Godskennis, waardoor de zondaar op het diepst wordt vernederd en Christus in hem plaats verkrijgt, om zichzelf in hem te verheerlijken. De drie genoemde eigenschappen van den waren Avondmaalganger staan dan ook niet op zich zelf, maar houden met elkaar ten nauwste verband. Waar wij ons zelf verfoeien, daar ook is een vluchten door het geloof tot Christus, den Fontein, Die geopend is voor het huis van David en de inwoners van Jeruzalem; en ook daar is dat haten van de zonde, dat ons de heiligmaking zoeken doet. Geen zelfmishaging, die ons doet rijk zijn in onze armoede; geen ijdel roemen in ons zelfverfoeien; geen goddeloos uitmeten van zondig bestaan, waarin zondelust des harten groeit. Doch een smartvol zelf-mishagen, dat naar Christus ons vluchten doet; en in Hem alleen ruste geeft, omdat Hij de grond is waarop wij vergeving erlangen; en alleen door Hem ook onze overblijvende zwakheid, die blijft tot onzen dood toe, wordt bedekt. God doet Zijn volk jagen naar de heiligmaking, in de sterking van het geloof, dat de ziel uit Hem doet leven, Die gezegd heeft: „Zonder Mij kunt gij niets doen."
Voor dezulken is het Avondmaal des Heeren ingesteld, opdat hun geloof, onder het breken van het brood en het vergieten van den wijn, als zij brood eten en wijn drinken, zal gesterkt worden in hun Heere en Verlosser, Die hen gekocht heeft met Zijn dierbaar bloed, als Hij zich voor hen offerde aan 't hout des kruises. Voor deze allen en voor dezen alleen is het Avondmaal. „Maar de geveinsden en die zich niet met waren harte tot God bekeeren, die eten en drinken zichzelven een oordeel."
Yerseke, Ds. G.H. Kersten

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1924

De Saambinder | 4 Pagina's

’T RECHT GEBRUIK DES HEILIGEN AVONDMAALS.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1924

De Saambinder | 4 Pagina's