Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGENBUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGENBUS

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. K. te K. vraagt het volgende: Hoe staat men in onze Geref. Gemeenten tegenover Art. 59 D. K. O. en 't Formulier van den Doop van bejaarden, welke tot eisch stellen, dat de zich ten Doop presenteerende personen getrouwelijk 't gebruik van 't Heilig Avondmaal zullen nakomen met een beroep op de H. Schrift, volgens welke geen andere personen den Doop mogen ontvangen dan diegenen, welke hunne zonden gevoelende belijdenis doen van boete en geloof in Christus? Zulk een eisch ontneemt m.i. alle vrijmoedigheid tot het uitspreken van het ja-woord aan zulken, die door den Doop „de Christelijke Gemeente ingelijfd en voor lidmaten der Gemeente aangenomen" wenschen te worden, doch die zichzelven niet bewust zijn boven omschreven genade deelachtig te zijn, en die dus door het gebruik des Avondmaals welbewust tegen het Woord Gods zouden zondigen volgens 1 Cor. 11 : 27-29.
Van C. B. van W. te A. kwam, de navolgende vraag in: Is het noodzakelijk wedergeboren te zijn, om de belijdenisvragen, die gesteld worden aan hen, die tot lidmaat der kerk wenschen aangenomen te worden, bevestigend te kunnen beantwoorden?
Ter verduidelijking voegt de inzender eraan toe: Ik bedoel niet of de leeraar heeft uit te maken of bedoelde personen al dan niet zijn wedergeboren, doch meer of iemand die de belijdenisvragen met ja beantwoordt, niet een leugen uitspreekt zoo hij iemand is zonder genade.
Beide vragen, hoewel in de woorden verschillend, komen, zoo we wél zien, zakelijk op hetzelfde neer, zoodat in de beantwoording van de eerste vraag de tweede tevens in het oog gehouden wordt.
Hoe „men" in onze Geref. Gemeenten staat tegenover art. 59 der Dordsche Kerkenordening kan ik niet met volkomen zekerheid zeggen, evenmin hoe „men" staat tegenover het Formulier van den Doop der bejaarden. Maar wél staat vast, hoe de Geref. Gemeenten er zelve tegenover staan. Immers, in 1907 aanvaardden zij niet alleen de Drie Formulieren van Eenigheid als accoord van kerkelijke gemeenschap, maar ook de Kerk­ orde van 1619 als regel waarnaar zij kerkelijk leven. Die Kerkenorde bepaalt in Art. 58 „De Dienaars sullen int Doorpen soo der jonge kinderen als der bejaarde persoonen, de formulieren van de instellinghe ende gebruyck des Doops, welck tot dien eynde onderscheydenlijk beschreven zijn, ghebruyken".
En in het onmidderlijke daarop volgend Art. vinden we: De bejaerde worden door den Doop de Christelijcke ghemeente inghelijft, ende voor Lidtmaten der Gemeende aangenomen, ende zijn daerom schuldich het Avontmael des Heeren oock te ghebruyken, 't welck sy by haren Doop sullen belooven te doen". Door deze Art. in de Kerkorde te laten staan, hebben onze Gemeenten haar instemming betuigd met hetgeen daarin wordt uitgesproken. Anders toch zouden zij het Formulier van den Doop der„bejaarden hebben gewijzigd en Art. 59 veranderd of verminderd hebben.
Het is niet van belang ontbloot de geschiedenis in betrekking tot die twee art. hier even op te halen.
In den Reformatietijd hadden onze vaderen geen Formulier voor den Doop der bejaarden. Kinderen tot aan hun 15e levensjaar werden gedoopt met het Formulier voor den Kinderdoop. Was echter het 15e levensjaar voleind, dan werd men geacht geen kind meer te zijn; immers, de puberteit, de geslachtsrijpheid trad in of was bezig zich te ontwikkelen, men was tot zijn jaren gekomen in dien zin, dat men een leeftijd bereikt had, waarop belijdenis des geloofs kan worden afgevraagd. Zulken, en natuurlijk ook allen, die ouder waren, noemde men „bejaarden", een woord dat toenmaals, althans op kerkelijk terrein, een ruimer beteekenis had dan wij er nu aan hechten. De „bejaarden" werden na voorafgaande belijdenis des geloofs, aanvankelijk zonder gebruikmaking van een Doopsformulier, gedoopt. Werden zij dan ook tot gebruikmaking des Avondmaals verplicht? De praktijk is op dit punt niet eenparig. De kerken van Noord- en Zuid-Holland bijv. waren eerst soepeler, rekkelijker dan andere kerken. Vooral wanneer het nog jonge menschen betrof, die weinig kennis en weinig ernst openbaarden, bepaalden eerstgenoemde kerken er zich toe zulke gedoopten te vermanen, dat zij zich „met den tijt bequamelick en ordentelick tot den aventmale souden begheven", zonder hen reeds voor het tegenwoordige daartoe te verplichten. In later tijd begonnen diezelfde kerken de lijn strakker aan te halen en stelden zij in 1619 ter Dordsche Synode voor „dat men geen bejaarde en behoort te doopen dan die beloven haer mette eerste gelegenheyt oock tot het gebruyck des H. Avontmaels te begeven". Ter Synode bleek duidelijk, dat de kercken behoefte gevoelden aan eenparigheid in de praktijk zoowel als aan een Formulier ten gebruike bij gelegenheid van den Doop van bejaarden.
Provinciale Synoden hadden in dit opzicht reeds eenigen arbeid verricht. De Synode van 1603 te Brielle gehouden, stelde een conceptformulier voor den Doop van „out-jarige" op, dat ook door Gelderland in 1606 en door Friesland in 1608 overgenomen en in gebruik gesteld werd. Ook de Zeeuwsche Synode die in 1610 te Veere vergaderde ontwierp een voorloopig Formulier, totdat de Nationale Synode er een voor al de Nederlandsche kerken zou vastgesteld hebben. Toen deze in 1618 '19 te Dordrecht haar vergaderingen hield, stelde zij het thans nog geldende „Formulier om den Heiligen Doop aan de volwassenen te bedienen" op, wat men een omwerking van het Zuid-Hollandsche en het Zeeuwsche zou kunnen noemen. De Doopsleer is aan het Zeeuwsche, de Doopvragen zijn aan het Hollandsche concept ontleend. In dit Formulier luidt het 4de van de vijf Doopvragen aldus:
Off ghy voorders alle de articulen der Christelijcke religie, ghelyck die hier in de Christelijcke kercke en uyt den Woorde Godts geleert worden, toestemt; ende off ghy voor u hebt genomen in deselve leere standvastelick te volharden tot den eynde uwes levens; Ende met eenen versaekt alle ketterijen ende dolinghen teghen dese leere strijdende; ende belooft dat ghy inde ghemeenschap der Christelijcke kercke, niet alleen door 't ghehoor des Godtlijcken Woorts, maer oock door 't ghebruik des H. Avontmaels wilt blyven ?
Geheel in overeenstemming hiermee luidt nu Art. 59 van de kerkorde die door deze Synode is vastgesteld en welk art. hierboven is uitgeschreven.
Wordt vervolgd.
Leiden, Ds. W. den Hengst

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 januari 1925

De Saambinder | 4 Pagina's

VRAGENBUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 januari 1925

De Saambinder | 4 Pagina's