Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BART EN KEES.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BART EN KEES.

Over de gelijkenissen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Luk. 5 : 36—39.

I.
Kees. Ik was eenigen tijd geleden met iemand in gesprek over de leerwijze van den Heere Jezus. Al voortpratende rees de vraag op: waarom de Heere in gelijkenissen sprak; en wel, of dat nu een zegen of een oordeel is; of de Heere dat nu deed om de zaken die Hij wilde leeren duidelijker of onbegrijpelijker te maken.
Bart. En wat dacht jij daar dan van?
Kees. Ik dacht het laatste. Dat zegt de Heere toch zelf in Matth. 13, dat Hij tot de schare in gelijkenissen sprak: „Opdat zij niet te eeniger tijd met de oogen zouden zien en met de ooren hooren, en met het hart verstaan en zich bekeeren, en ik hen geneze." En dat wel tot een oordeel. Omdat zij altijd Jezus' woorden moedwillig verdraaiden, en weigerden er den rechten zin van te verstaan; dan zal ik het in het vervolg zóó zeggen, dat gij Mij niet verstaan kunt, zegt de Heere hier, al is het dan met andere woorden.
Bart. Maar was het dan voor de discipelen des Heeren ook tot een oordeel?
Kees. Neen, want de Heere verklaarde hun de bedoeling of de beteekenis der gelijkenissen.
Bart. Juist, en dan, als de Heere er licht over gaf, dan werd de zaak die de Heere leeren wilde, er wel zeer door verduidelijkt. Je kunt hier uit leeren, dat, wat een oordeel is voor de wereld, soms een zegen is voor Gods volk.
Kees. Ik kan dat niet tegenspreken, maar ondertusschen vind ik het dikwijls heel moeilijk om een gelijkenis goed te verstaan. En ik ben heusch de eenigste niet; wat wordt er onder Gods volk niet dikwijls getwist over de juiste beteekenis van sommige gelijkenissen.
Bart. Maar het is ook niet ieders werk om de gelijkenissen te verklaren. De meesten willen te veel verklaren, die willen elk woord van de gelijkenis verklaren, en daardoor verklaren zij ten slotte niets. Maar als je eerst vraagt: „Wat wilde de Heere door deze gelijkenis ons leeren? " en je vat dan goed het beeld, dat de Heere gebruikt, in het oog, wel Kees, dan volgt de verklaring vanzelf.
Kees. Ik vind het heel eenvoudig zooals je dat daar zegt, maar om dat nu zoo te doen is toch nog wat anders. Ik zou wel willen, dat je dat dan eens in praktijk bracht bij die gelijkenis die ik kort geleden las in Lukas 5 : 36-39.
Bart. Welke gelijkenis is dat?
Kees. Die van het gelapte kleed en den nieuwen wijn.
Bart. Lees haar eens voor?
Kees. „Niemand zet een lap van een nieuw kleed op een oud kleed; anders zoo scheurt ook dat nieuwe het oude en de lap van het nieuwe komt met het oude niet overeen. En niemand doet nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders zoo zal de nieuwe wijn de lederen zakken doen bersten en de wijn zal uitgestort worden, en de lederen zakken zullen verderven; maar nieuwen wijn moet men in nieuwe lederen zakken doen en zij worden beiden te zamen behouden. En niemand, die ouden wijn drinkt, begeert terstond nieuwen; want hij zegt: de oude is beter". Geef daar nu eens een verklaring van?
Bart. Wel Kees! zou het geen dwaasheid, geen groote dwaasheid zijn, wat onze tekst beweert dat niemand doen zal. Stel je eens voor: er is, om maar iets te noemen, een huismoedertje, dat twee mantels heeft, een nieuwe en een oude. Die oude wordt met den dag slechter; eindelijk scheurt hij van ouderdom. Stel je nu eens voor, dat die vrouw een stuk uit haar nieuwen mantel scheurde om dien ouden te verstellen . . . .
Kees. Maar zoo dwaas zal geen vrouw zijn!
Bart. Dat zegt de Heere hier ook; „dat doet niemand" zegt Hij; want immers dan was de nieuwe bedorven, omdat zij er een stuk uit nam en de oude was er ook niet mee geholpen, omdat dit nieuwe stuk niet bij het oude past, en die nieuwe lap van het oude kleed zou afscheuren en dus de breuk nog grooter zou worden. Je weet, dat in Palestina, in Jezus' dagen, de wijn, vooral die vervoerd moest worden, wel in lederen zakken - zakken, die van dierenhuiden gemaakt werden - gedaan werd.
Kees. Ja, dat weet ik.
Bart. Stel je dan eens iemand voor, die nog een heel goede wijnzak heeft, wel oud, maar toch nog wel bruikbaar. Maar nu gaat hij heen en hij doet zijn nieuwen wijn in dien ouden zak. Die nieuwe wijn is nog niet geheel uitgegist - begint in dien ouden zak te gisten - vooral in zoo'n warm land als Palestina is - en op een gegeven oogenblik daar barst die oude zak, waar de veerkracht uit is, en weg is de man z'n zak en zijn wijn vloeit weg.
Kees. Dat is dan ook dubbele dwaasheid.
Bart. Dat zegt de Heere ook, zoo doet geen verstandig mensch. Nog aan een derde dwaasheid herinnert deze gelijkenis. In de Oostersche landen was men zeer gesteld op nieuwen wijn, die was zoeter en smakelijker; de oude was wranger.
Kees. Dat heb ik wel meer gelezen. Met den nieuwen wijn vierde men ook het loofhuttenfeest.
Bart. Stel je nu eens voor, een oudewijn-drinker, een, die altijd dien scherpen, wrangen wijn gedronken heeft en er dus aan gewend is. Zou dit nu ook geen dwaasheid zijn als iemand dien oudewijn-drinker nu in eens van smaak wilde doen veranderen? Dat gaat immers niet, althans niet in eens! Dat zegt hier nu ook de Heere: Niemand die ouden wijn drinkt begeert terstond nieuwen; wat hij zegt: „de oude is beter"; de Heere zegt hier niet dat de oude beter is, maar die oudewijn-drinker zegt het. En dwaasheid is het om dat dien mensch uit zijn hoofd te willen praten, want hij blijft toch bij zijn gevoelen dat de oude beter is.
Kees. Ik stem van harte in, dat er zulke dwazen niet zijn, die een nieuw kleed verscheuren om er een versleten kleed mee te repareeren, of nieuwen wijn in een ouden zak te doen, en er iemand op staan zal, dat zoo'n oudewijn-proever zijn ouden voor nieuwen wijn laat staan.
Bart. Dat zegt de Heere hier ook, dat er zulken in het natuurlijk leven niet zijn. Maar op geestelijk terrein zijn er o zoo veel! Zij waren er in Jezus' dagen veel.
Kees. Wat moet men dan verstaan onder dat „oude kleed"?
Bart. Dat is het kleed van Mozes, dat kleed van wettische dienstbaarheid; dat kleed, dat het oude volk gedragen heeft van Mozes af tot op Christus toe. Dus waarlijk een oud kleedje, Kees!
Kees. Moet men dan onder het „oude kleed" het „Oude Testament" verstaan?
Bart. Volstrekt niet, Kees! Ik weet wel, dat er nog gevonden worden die dat zeggen - dat is nog de oude zuurdeesem van zekeren Marcion die het Oude Testament verwierp als minderwaardig, ja, wel als niets waardig tegenover het Nieuwe Testament. - Maar dat is een vreeselijke, God onteerende dwaling.  Met dat oude kleed is bedoeld den ouden ceremoniëele eeredienst - ook wel de Mozaïsche eeredienst genoemd - bestaande in offeren, vasten, wasschingen, enz. Dat kleed was in Jezus' dagen oud en verouderd en nabij de verdwijning. En wat wilden er nu velen doen? Zij wilden dat oude kleed van Mozes - om het nu zoo eens te noemen - herstellen met een stuk van het nieuwe kleed.
Kees. Wat is dan dat nieuwe?
Bart. Dat nieuwe? Wel, dat is die leer van vrije genade, van zaligheid om niet, alleen door het geloof in Jezus Christus. Dat nieuwe kleed? Wel, dat is die mantel der Gerechtigheid, dien onze zoete Jezus met zoo veel bloed en tranen heeft geweven. Dat nieuwe? Dat is dat, wat Paulus roemen deed: „Wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus"; dat is die vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. En nu inplaats van dien ouden versleten mantel van Mozes af te teggen, een kleed, dat heel goed was geweest in zijn tijd, onder de oude bedeeling; inplaats nu van die nieuwe leer, dat nieuwe kleed van Christus, te aanvaarden, wilde men er wel een stuk van hebben om er het oude mee op te knappen - zij wilden onder anderen dat Jezus' discipelen ook zouden vasten, evenals de discipel van Johannes den Dooper en de Farizeeërs; zij wilden dat de Christenen uit de heidenen zich zouden laten besnijden; in één woord: zij wilden den nieuwen wijn van vrije genade alleen om de kruis- en zoenverdiensten van Christus, in dien ouden zak van Mozes doen. Dwazen die zij waren, niet wetende, dat die nieuwe leer, die Jezus bracht, volstrekt niet paste in dien ouden vorm.
Kees. Zoo waren er in den tijd van Jezus' om wandeling op aarde, maar zijn ze er ook nu?
Bart. O zoo veel!
Kees. Dat zijn dan zeker de Joden?
Bart. De Joden? ja, dat zijn die oudewijn-drinkers, die nog niet den nieuwen van Christus begeeren, want zij zeggen dat de oude - die van Mozes - beter is; dat de leer van Mozes beter is dan die van Jezus. Toch, om die dwazen te vinden behoef je niet naar het oude jodendom te zien. Je behoeft ook niet te gaan naar het verdwaasde Rome, dat een lap van het nieuwe kleed nam en in zijn blindheid meende, dat hij daar het oude mee versteld heeft - met andere woorden: die wat spreken over Jezus en Zijn kruis, en over genade, en ondertusschen zich vastklemmen aan ceremoniën die niet anders zijn dan vleeschelijke onzin.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1925

De Saambinder | 4 Pagina's

BART EN KEES.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1925

De Saambinder | 4 Pagina's