Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BART EN KEES.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BART EN KEES.

Over de gelijkenissen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mark. 4 : 30-32.

IV.
Kees. Nu wil je ons wel wat zeggen van den „mosterdboom", hè Bart?
Bart. Je bedoelt over de gelijkenis van het „mosterdzaad"?
Kees. Jawel.
Bart. Nu, dat is ook wel een leerrijke gelijkenis. De eerste les, die men uit deze gelijkenis kan leeren is wel deze: dat het Koninkrijk der hemelen een wonderlijk Koninkrijk is.
Kees. Waar maakt ge dat dan zoo bijzonder uit op?
Bart. Dat maak ik op uit de inleiding, die de Heere, de groote Leeraar, aan deze gelijkenis laat voorafgaan. Hij zegt: Waarbij zullen wij het Koninkrijk der hemelen vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij het gelijken. Het is toch alsof de Heere een onderzoek instelt, alsof Zijn blik hemel en aarde afzoekt om iets te vinden, dat geschikt is om beeld te zijn van dat wondere Koninkrijk, dat in den hemel zijn begin en eindpunt heeft. En ja, daar vindt de Heere iets in Zijn omgeving, iets, bij al het volk der joden bekend „den mosterdboom" en dan stelt de Heere de gelijkenis uit onzen tekst.
Kees. Maar, Bart, ik wil toch niet gelooven, dat de Heere Jezus er moeite mee had om zoo'n beeld te vinden. Hij is toch de Opperste Wijsheid zelve. Dat een dominé daarover studeeren en peinzen moet om zooiets te vinden, dat wil ik gelooven, maar de Heere!!
Bart. Ik zou het er maar voor houden, dat de Heere deze inleiding gebruikt om onze aandacht samen te trekken op deze gelijkenis en zooals ik reeds zeide, om ons te bepalen bij het wonderlijke van het Godsrijk.
Kees. Maar nu hebt ge gezegd, dat gelijkenissen verklaren zoo eenvoudig is, maar deze schijnt toch niet zoo eenvoudig om te verklaren, want deze gelijkenis heeft geleid tot een botanischen strijd van belang.
Bart. Kees, als je vreemde woorden gebruikt moet je er meteen de beteekenis bij zeggen, anders weten de eenvoudigen onder ons niet waarover je het hebt. Wat is een „botanische strijd"?
Kees. „Botanie" is plantkunde. Bart, is het waar, dat het mosterdzaad het kleinste is van alle zaden? En is de mosterdplant in waarheid een boom te noemen, waarin de vogelen des hemels nestelen?
Bart. Zeker is dat waar, als de Heere Jezus dat zegt, dan-is-dat-zoo. Wij moeten bij de verklaring des Bijbels niet vragen: „Hoe is dat hier in ons land?" maar wij moeten vragen: „Hoe was het in Jezus' dagen in Palestina - in het Bijbelsche land dus. En dan heb ik wel eens gelezen, dat er in die dagen waarlijk boomen werden gevonden, waar een man te paard onder door kon rijden en die ontstonden uit een zeer klein zaadje. En dan moet je er ook bij denken, dat hier gesproken wordt van zaden van moes­kruiden - dus niet elk zaad komt hier in aanmerking, ook niet elke plant of boom, er is hier sprake van moeskruiden en dan is de mosterdboom de grootste, die uit het kleinste ontstaat.
Kees. En is dat mosterdzaad nu het beeld van het Koninkrijk Gods?
Bart. Ja, dat is er een beeld van. De Heere wil ons hier leeren, dat het Godsrijk het kleinste Rijk is in Zijn begin en toch het grootste in zijn einde.
Kees. Er was een Romeinsche geschiedschrijver, die zeide: Bij menschenheugenis kan er geen rijk worden herdacht, kleiner in beginsel en grooter in uitgebreidheid dan het onze".
Bart. Het Romeinsche rijk was waarlijk klein in zijn begin, het is gesticht door twee broeders, Romeo en Remus, en in den tijd van zijn grootste bloei omvatte hel bijna alle landen tot het onze toe. Maar toch wordt dit alles ver overtroffen door het Koninkrijk der hemelen - dat is de Kerk Gods, het Rijk van genade en vrede.
Kees. Hoe klein is dat Rijk dan wel in zijn begin?
Bart. Zoo klein als een mosterdzaadje. Je weet toch wel wat een mosterdzaadje is? Het is een klein, rond korreltje, van zwarte kleur, zoowat als het welbekende, zwarte vogelzaad.
Kees. En is het begin der Kerk nu als het zwarte vogelzaad?
Bart. Ja, en dan moet je niet denken aan een handvol van dat zaad maar een eenig zaadje. Dat kleine korreltje wordt door den landman in een hof geworpen, in een zwarte akker en weg is het, je ziet er niets meer van, wie zou verwachten, dat dit nog een boom zou worden, die strekken zou tot een veilige rust- en legerplaats voor de vogelen des hemels.
Kees. Zou dat nu waar zijn, dat dit het beeld is van het Godsrijk in de wereld?
Bart. Zoo wordt gezegd door den Heere, en die is toch niet van overdrijving te verdenken. En dat sprak de Heere nog wel doordacht, getuige de vraag: „Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken?"
Kees. Dan moet je toch eens even die overeenkomst aanwijzen.
Bart. Heel graag. Kees, zie eens dat kindeke, dat daar te Bethlehem in doeken gewonden in een beestenkribbe lag, zie dat kindeke eens in verhouding tot de koninkrijken der aarde, wat is het dan meer als een mosterdzaadje? Zie eens die onaanzienlijke, door ieder verachte Profeet van Nazareth, die man van smarte, die als men Hem aanzag geen gestalte had om Hem te begeeren, dien Rabbi Jezus, die daar als een verachte fakkel het land doorging, predikende, dat het Koninkrijk der hemelen was nabij gekomen, wat was Hij meer als een mosterdzaadje onder al de zaden der wereld? En ook die Jezus nog. Hij valt in de aarde en sterft, en weg is de aanvang van het Godsrijk, verborgen in den donkeren schoot der aarde. Als je nu eens iemand bij de hand genomen had en je had hem gewezen op dien gestorven Kruiseling, die daar in Jozefs hof lag, en je had dan eens gezegd: Die ziellooze Man, is het begin van een Koninkrijk, dat eenmaal al de koningen der aarde zal vermalen en zelf een Koninkrijk worden, dat de hemel en de aarde zal vervullen, denkt ge, dat men je zou geloofd hebben?
Kees. Neen, Bart, dat zou niemand hebben geloofd, trouwens, Zijn eigen discipelen geloofden het niet.
Bart. Toch, in zoo'n geniepig, klein morsterdzaadje schuilt groote kracht. Het is een levend zaadje, heel de mosterdboom is er in. Het is een krachtig zaad, wrijf het stuk, dan zal de kracht zich openbaren, je oogen zullen er bij gaan tranen en uw voedsel zal er door gekruid worden. Ja, dat mosterdzaad is zelfs, volgens het getuigenis der ouden, een heilzaam middel tegen den giftigen slangenbeet.
Kees. En ook dit is beeld van Christus?
Bart. Zeer zeker. Want door deze gelijkenis predikt de Heere niet alleen, dat het Godsrijk het kleinste is in het begin en het grootste rijk in einde, maar de Heere leert ons ook door het mosterdzaad de innerlijke kracht, die er in schuilt. Denk maar eens aan dien zoeten Jezus. Zie eens dat kind van Bethlehem, dien Profeet van Nazareth, hoe gering ook op het oog, laat Hem zijn zonder gedaante of heerlijkheid, maar: Eeuwige kracht schuilde in Hem en heel het Godsrijk is in Hem in, zooals de mosterdboom in het mosterdzaadje. Duizende oogen zullen door Hem en om Hem tranen in heilzaam en zalig berouw over de zonde. En zelfs den giftigen beet van dien krommen, sluwen slang - die duivel en satanas wordt genoemd - zal Hij genezen. Maar nu wijst deze gelijkenis niet alleen op de geringe oorsprong en de innerlijke kracht van het Koninkrijk der hemelen, maar ook op deszelfs langzamen wasdom.
De mensch in onze gelijkenis neemt het mosterdkorreltje en plant het in een hof en, het is verdwenen, maar, na lang wachten komt er een sprietje op, dat langzaam, onzichtbaar, groeit, ja, het heeft het geheele jaargetij noodig om een boom vol schaduw en vruchten te worden.
Kees. En zoo ging het ook het „Koninkrijk der hemelen"?
Bart. Ja zeker, Kees. Merk maar eens op: Eerst die onaanzienlijke Profeet van Nazareth - Jezus. Toen zeide Johannes den Dooper: „Zie het Lam Gods" en toen gingen er twee tot Hem. Die twee werden er twaalf. Dan leest men van 70, die de Heere uitzond.
Kees. Toen was het al een aardig boompje, hè?
Bart. Ja, maar toen spatte het heele hoopje weer uit elkaar toen de Heere stierf. Toch, het kwam weer boven - in de opstanding. Bij Zijn hemelvaart lezen we al van 500 broederen, die Hem op eenmaal zagen. Met Pinksteren buigen er 3000 voor den Koning van het Godsrijk. In Handelingen 4 leest men, dat het getal der mannen, die geloofden omtrent 5000 was. En dan weer: dat de gemeente dagelijks toenam.
Kees. De wasdom van Gods Koninkrijk was dus werkelijk langzaam?
Bart. Dat was het ook. Het Godsrijk moest niet groeien als Jona's wonderboom die in een nacht werd.
Kees. Maar dan ook weer in een nacht verdorde.
Bart. Juist, dat zou met het Godsrijk zoo niet zijn, dat is een eeuwig rijk, daarom groeit het langzaam, maar - zeker, en er was niets, dat de wasdom kon stuiten, zooals we verder hooren zullen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1925

De Saambinder | 4 Pagina's

BART EN KEES.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1925

De Saambinder | 4 Pagina's