Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN HEILIGEN RUSTDAG.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN HEILIGEN RUSTDAG.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heidelb. Catech. Zond. 38.

I
Reeds bij eersten oogopslag moet het onderscheid in behandeling van het derde en het vierde gebod opvallen. Bij de uiteenzetting van Gods heiligen eisch in het derde gebod gesteld, wordt niet alleen in vier vragen en twee Zondagsafdeelingen dien eisch ons verklaard, terwijl over de heiliging van Gods dag slechts in één enkele vraag gesproken wordt, maar, en dat is wel het meest opmerkelijke in de verhandeling van den Catechismus, ge mist ten eenenmale de opsomming van verboden zonden in betrekking het vierde gebod. Juist in die opsomming van de verboden zonden was de onderwijzer bij het derde gebod zoo breed. leder moest wel zich schuldig kennen; niet alleen de vloeker en hij die valschelijk of onnoodig zweert, maar ook een iegelijk, die over de hier genoemde zonden zwijgt; ja ieder, die niet waarlijk den Naam des Heeren in Christus aanroept. O, Gods gebod grijpt zoo diep in; en van overtreding tot overtreding werden wij in het derde gebod er bij bepaald.
Zet nu Zondag 38 daar eens naast! Van opsomming der verboden zonden geen sprake. Of het geoorloofd is op Zondag te wandelen of niet; of het tegen te staan. 't Zij dat van verre komende kerkbezoekers op Zondag met eigen vervoermiddelen, met paard en rijtuig, met auto of fiets ter kerk komen, dan wel of dit te verbieden zij: geen woord. Ware dit dan niet noodig geweest? Is dan de verwarring inzake den Sabbath niet groot, zoodat een richtsnoer voor alle gedrag wenschelijk, indien niet noodzakelijk ware? Is de ontheiliging van den dag des Heeren niet zóó toenemend, dat met ernst tegen dit kwaad dient opgetreden, en de velerlei zonde ook tegen dit gebod begaan, met ernst bestraft? En zie, nu zwijgt de Catechismus van dit alles. Wie van ons zou ooit er toe gekomen zijn een verklaring van het vierde gebod te geven, gelijk onze groote Vaderen hier bieden. Wie zou immers hebben gezegd, dat het vierde gebod eischt: „eerstelijk, dat de kerkedienst of het predikambt en de scholen onderhouden worden?" Wie? Is zulk een verklaring niet veeleer een doorn in het oog van velen, die het ernstig met den Zondag nemen? Gewis wij hadden gaan denken aan dit en aan dat verbodene; wij twisten en veroordeelen elkaar er om, als wij het niet eens zijn over allerlei Sabbathsviering. Zou misschien alleen daarom niet reeds de verklaring des onderwijzers van het vierde gebod gegeven, ons wat te zeggen hebben? Moeten wij onze oogen niet eens neerslaan, wijl toch niemand onzer er aan twijfelt of de Catech. bevat de leer naar Gods Woord ook inzake den rustdag voor de kerk des Nieuwen Verbonds. Gewis, onze Gereformeerde Vaderen namen het zoo licht niet. Doch waarom dan geen opsomming van de verboden zonden? Daar was geen beginnen aan. 't Zou geworden zijn gebod op gebod en regel op regel; hier een weinig en daar een weinig en de Farizeër zou bij zulk een wettische uitrafeling aardig groeien. Bovendien zou de Catechismus, bij de verandering der tijden en bij de steeds nieuwe uitvindingen wel telkens moeten herzien worden. Doch daarenboven de Heere Jezus leert ons, dat niet de mensch is gemaakt om aan den Sabbath bijzondere heerlijkheid te geven, maar omgekeerd, dat de Sabbath is gemaakt om den mensch, opdat de mensch ruste van zijnen arbeid en die ruste hem opvoere naar de rust, die er overblijft voor het volk van God.
De geestelijke beteekenis van den Sabbath kozen onze Vaderen tot richtsnoer hunner verklaring. Die eene dag der ruste in de week getuigt van Gods genade. Eens in de schepping drukte God de ruste af, waarmede Hij zelf rustte na de zes dagen, waarin Hij hemel en aarde met al wat er op en is, had voortgebracht. In de verlustiging, waarmede God Zich verlustigde in Zijn werk, wilde Hij ook den mensch doen deelen; daarom heiligde en zegende God den zevenden dag. Maar èn die rust, en die verlustiging verbeurden wij door de zonde. In Adam zijn wij allen gevonnist; het aardrijk draagt om onzer zonden wil den vloek. Geen rust, doch eeuwige onrust is ons deel geworden, geen verlustiging meer, maar een deelen in eeuwige smart en vervloeking des Almachtigen, dát is onzer sinds Adams val. Er blijft geen rust meer. En als nu niettegenstaande dien val, God toch in Zijn gebod spreekt van een rusten na volbrachten zesdaagschen arbeid, dan is dat uit genade. Paulus wijst ons er op in Hebr. 4, dat alle ruste is uit God. Hij zelf rustte na de volbrenging Zijner werken; Israël ging de rust in Kanaän in, en meer dan dat, daar blijft een rust over voor het volk van God. Eens eeuwig in den hemel, maar door het geloof reeds hier beneden. Die rust ligt in het vierde gebod ten grondslag. Alleen omdat Christus de ruste voor Zijn volk teweeg bracht, alleen daarom kon de Heere, Die Zijn Israël uit Egypte had uitgeleid zeggen: „Den zevenden dag zult gij rusten".
Dat in de bespreking van de Sabbathsheiliging iets van die teederheid ons mogen vervullen. Dat toch het harde, wettische uit ons hart worde geweerd. 't Bestaat niet daarin, dat wij den dag des Heeren heiligen, dat wij ons hoofd krommen als een bieze; doch de Heere zij weder onze verlustiging. De genade Gods vertedere ons en doe de geestelijke rust ons zoeken. Gewis dan zullen wij den van God gegeven rustdag niet met onze werken ontheiligen. Uit die ruste zijn de opstellers van den Heidelbergschen Catechismus ook opgekomen. Zij concentreerden hun verklaring om den kerkedienst; om het opgaan naar Gods huis; ja wilden bij dien eenen dag niet staan blijven, doch dat de eeuwige Sabbath in dit leven aanvange.
't Kan niet ontkend, dat van velen het verre is, Gods gebod zóó te verstaan. Men plaatst zich veelal op den grondslag van het Oude-Verbond, en heeft geen oog voor de rijkere genadebediening, met den Nieuwen dag gegeven. Wat? Bracht de bedeeling des Nieuwen Testaments wijziging in het vierde gebod? Ja, voorzooverre dit vierde gebod wat ceremoniëels droeg. Anders zouden wij niet den Zondag, maar den Zaterdag moeten rusten, gelijk de Sabbathisten willen. Er staat immers uitdrukkelijk in het vierde gebod, „Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de dag des Heeren uws Gods". Den Zaterdag rustte dan ook Israël van allen arbeid. Men stak geen vuur aan in eenige woning naar het uitdrukkelijk verbod in Exod. 35 : 3, en de Sabbathsreize, die men gaan mocht, was niet meer dan een half uur gaans. Met den dood zelfs was de overtreder bedreigd. Al werkende ging Israël de ruste tegen; doch de kerk in het Nieuwe Verbond leeft uit de rust, met een leven dat gekenmerkt wordt in de werken. Wie daarvoor nu geen oog heeft, hij moet Sabbathist worden. Ik wil geen breed dispuut met deze menschen aangaan, doch alleen mij stellen op denzelfden grond, waarop onze Vaderen stonden. Christus heeft door Zijne opstanding op den eersten dag der week, dien dag geheiligd in stee van den zevenden dag des Ouden Verbonds. En zóó als voor Israël, bij de verlossing uit Egypte, de maand Abib tot de eerste van het heilig jaar werd gesteld inplaats van de zevende van het burgerlijke jaar, zoo is de eerste dag geheiligd voor de kerk des Nieuwen Verbonds in stee van den zevenden dag van Israël. 't Ceremoniëele in het vierde gebod verviel met de vervulling; maar het moreele blijft. Al is het dan dat wij geen steden meer hebben met poorten en grendelen, het gebod eischt rustte en heiliging van allen slaafschen arbeid op den dag, die Gode is afgezonderd. Niet alleen rust; hij, die een geheelen Zondag te bed blijft liggen, is overtreder van het gebod, ook al werkt hij niet. De dag moet den Heere geheiligd en daarom spraken onze Vaderen in hun verklaring, gelijk wij die in den Catechismus aantreffen: „dat de kerkedienst onderhouden wordt". Wij hooren 's Zondags in Gods huis. Ons leven dient daarop ingericht. Men delibereert over de vraag of het geoorloofd is 's Zondags te wandelen, doch ik meen, hier is reeds een veroordeelend vonnis gesproken. Velen gaan één keer ter kerk; de rest van den dag is tot ontspanning; zwijg nu maar over wat op straat wordt gezien en gehoord; en onder de wandeling wordt beredeneerd. Hier vliegen de vogelen, die 't zaad des Woords wegpikken, dat het geen vruchten draagt. Wij en onze kinderen behooren niet op straat des Zondags, maar in de kerk; en tusschen en na de kerktijden zij het onze lust, de Waarheid te onderzoeken en te bespreken.
Hoe duidelijk komt nu uit, dat door de zaak zoo te stellen, de Catechismus geheel het vraagstuk beheerscht. Slaafschen arbeid is op Gods dag niet geoorloofd; geen loondienst worde verricht; tram noch spoor rijde voor ons; huurkoetsier noch beurtschipper arbeide; indien wij dezen aan het werk zetten, kan evengoed een arbeider voor zijn gezin uit werken gaan. Een lijn zij vast te houden, gelijk die te Dordrecht ter groote Synode is getrokken, men ruste van den slaafschen arbeid. Uitgezonderd blijve, het spreekt van zelf, het werk der noodzakelijkheid.
Beesten moeten gevoederd ook op Zondag; 't vee gemolken; een kalf, dat in den put viel uitgered; en zoo zijn er vele werken der noodzakelijkheid. Brand moet gebluscht; dijken bij nood gestopt; nooit leert Gods Woord een los en onverschillig leven; en zoo worde de heiliging van het vierde gebod dus niet een slaafsch-wettisch kleven aan de letteren van het gebod, maar een heilig betrachten van Gods wil. Evenmin zijn werken der liefde verboden. Er waren nog zes andere dagen in de week. Waarom genas Christus dien geraakte juist op den Sabbath? Hij toch wist, dat alle Farizeeën zich ten zeerste zouden ergeren als zij den man zagen met zijn beddeken. Maar de Heere deed dit werk der liefde op den Sabbath, om te leeren, dat Hij een Heere is ook van dien dag; en dat de Joden met al hun gestrenge wettische opvattingen nog nooit iets van de Sabbathsheiliging hadden verstaan. (Joh. 5). Ik heb velen, die gekend werden voor de teedersten van Gods volk, menigmaal met blijdschap en aandoening hooren verhalen, hoe als Ds. Bakker of van Dijke kwamen preeken, van heinde en verre wagens en scheepkens rijen achtereen, scharen volks op 's Heeren dag aanbrachten, en dat men onder Gods kennelijken zegen bijeen was menigmaal; dan weergalmden de wateren van vreugd; men had teerkost voor vele dagen. Nu wil men het alles kwaad maken; ik kan die opvattingen niet deelen, en zie tot welzijn der gemeenten slechts één weg, dat men van den slaafschen arbeid ruste. Voorts heersche men niet over elkanders consciëntie. Stel alles wat in uw vermogen is in dienst der kerk; laat uw jongens 's Zondagsmiddags niet in den hoek rondloopen, noch langs wegen en dijken, doch baan den weg ter kerke heen; het verval is zoo ontzaglijk groot! de onverschilligheid zoo schrikbarend toegenomen! Waarlijk onze Vaderen zeiden het goed, het vierde gebod eischt, dat de kerkedienst, dat is het predikambt en de scholen onderhouden worden.
Hoe schuldig staat aan dit gebod ten onzent de Overheid. Een zich noemend Christelijk Ministerie ontzag zich niet extra-treinen te laten loopen op den Zondag. Die dag moet een zonde-dag zijn bij uitnemendheid. Naar bad en strand; naar comedie en kermis, (¹) ziedaar wat ons volk geboden wordt. Kerken worden ontvolkt; bioscopen volgepropt. O, wat zware verantwoording neemt zulk een Ministerie op zich, dat ons volk zonde op zonde stapelen doet, en onder Christelijke leuzen Gods wetten steeds meer vertrappen doet.
„Gedenkt den Sabbathdag, zoo roept God ons toe, dat gij dien heiligt" en dat gebod drukke Hij zelf diep in onze harten af.
Volge hieronder wat de Synode te Dordrecht in 1619 besloot in hare 164e Sessie:
„Syn voorgelesen ende geapprobeert dese navolgende regulen van de onderhoudinghe des Sabbaths ofte Sondaechs, die de professoren met toestemminghe van de Broederen van Zeelant hadden ingestelt.
I.
Jint 4e ghebodt van de godtlijcke wet is yet Ceremoniaels ende yet Moraels.
II.
Ceremoniael is gheweest de ruste van den Sevenden dach na de Scheppinghe, ende de strenge onderhoudinghe vanden selven dach, die het Jodische volck bysonderlyck opgeleyt was.
III.
Morael, dat een seeckeren ende gesetten dach den goodtsdienst zy toegeeygent, ende daartoe zooveel ruste, als tot den Goodtsdienst ende heylighe overdenckinghe des selffs van noden is.
IV.
Zijnde den Sabbath der Joden affgeschaft, moeten de Christenen den Zondach Solemnelick heylighen.
V.
Desen dach is sedert de Apostelen inde oude Catholycke Kercke altijd onderhouden gheweest.
VI.
Deselve dach moet alsoo den goodtsdienst toegeëygent worden; datmen op denselven moet rusten van alle slaeffwercken (uytgesondert dieghene, die de lyeffde, ende de tegenwoordighe nootsaeckelickheden vereijschen) midsgaders van alle sodanighe recreatien die den Goodtsdienst verhinderen.

(¹) Zelfs voor de Kermis te Deventer werden niet alleen in de week, maar ook op Zondag extra-treinen ingelegd.

Yerseke Ds. G.H. Kersten

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 september 1925

De Saambinder | 4 Pagina's

VAN DEN HEILIGEN RUSTDAG.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 september 1925

De Saambinder | 4 Pagina's